Siegfried Arno in den Haag - Opening watersport-tentoonstelling
De rood( Vulpenhouder
74sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEILLETON.
DE BEKENDE DUITSCHE FILMKOMIEK SIEGFKIED ARNO geeft met zijn gezelschap voorstellingen in den Haag. Siegfried Arno
(vierde van rechts met pet) met de leden van zijn gezelschap.
CIIINEESCIIE TENTOONSTELLING IN DE KON. KUN'STZAAL
KLEYKAMP IN I)E RESIDENTIE. Oud Chineesch houten
Boeddha-beeld.
JAPANSCEE PA VINDERS MET STALEN HELMEN brachten gelden,
door schoolkinder* en padvinders bijeengebracht, op het ministerie van
Oorlog te Tokio.
SCHOLENBOUW IN DEN HAAG. De bouw
van de nieuwe H.B.S. aan de Laan van Meerder
voort vordert snel.
DE BEKEND1VETH0UDER VAN BLARICUM Jan Rigter, bijge
naamd de Era is gisteren 70 jaar geworden. Wat wijlen Jan Haradorf,
zijn vriend, v<j Laren was, is Jan Rigter voor Blaricum. De burge
rmeester van Blaricum wenscht hem geluk.
DE OUDSTE INWOONSTER VAN NEDERLAND de weduwe Posteraa-Tjadens
(x) te Groningen, vierde haar lOten verjaardag.
DE OPENING van de watersporttentoonstelling
te Arasterdam door den heer Goedkoop, dir. Ned.
Scheepsb. Mij. Naast hem gep vice-adrairaal
Quant.
Geautorise# vertaling naar
het Engelse van Molly Thynne,
cloor AV. v. E.—v. R.
25)
De kleine mi keek hem verveeld en
nijdig aan. HIJ as moe van dat voort
durend op zijn ede moeten zijn en ver
langde er bovealles naar, met rust te
worden gelaten
„Het was ha pikdonker. Zelfs den
Prins van Walen gala zou ik niet her
kend hebben."
„Heb Je geeldee van de grootte van
de auto, of >eveel menschen er in
zaten?" hield ty aan.
„Je kunt geetleuren zien in het don
ker. Maar enten twee menschen in,
waarvan de eeihauffeerde. Hij ging bij
de bocht vlak gs mij heen en ik zag de
twee hoofden, dacht, dat de eene een
vrouw was, wam weet ik niet. Het was
erg donker."
„Zij gingen ir de boerderij, zeg je?"
„Ik weet nie.'aar ze heen gingen. Hoe
zou ik dat wd? Zij gingen de laan in,
zooals ik u zei
„Hoe laat wdat?"
„Even voorc' ik den weg naar het
huis afliep. Z at een uur, nadat ik bij
den hoek waaan liggen."
„Ben je zei van den tijd?" r
De landlooper grinnikte.
„Ik heb geen horloge, mijnheer! In elk
geval hebben zij mij niet kunnen zien, dus
dat bewijst niets."
Fayre schoof zijn stoel wat dichter bij
het bed en keek den man vriendelijk aan.
„Ik ben zelf dikwijls zonder horloge op
pad geweest," zei hij vroolijk, „en möest
mij dan naar de zon rechten. Het is een
gave op zichzelf, en ik wed, dat jij er een
bolleboos in bent om den tijd te bereke
nen. Hoe laat denk je, dat het was?"
De man nam hen een oogenblik scherp
op en zei toen:
„Daar u de eerste is, die vriendelijk
tegen mij gesproken heeft, sinds ik hier
ben, zal ik u zoo goed mogelijk antwoor
den. Het was bij half zeven, zou ik zeggen."
„En beter dan een dozijn horloges! Kun
je je herinneren, of het een groote
auto was?"
De landlooper knikte.
„En hij liep vlug ook. En wat meer is,
ik zag hem weer teruggaan. En toen reed
hij erg woest."
„Waar?"
„Op den weg, juist toen ik van het huis
wegliep."
„Veel later?"
„Twintig minuten, of misschien vijf en
twintig, schat ik."
Fayre's vleiertje had zijn werk gedaan,
en de man was nu vol ijver, zijn bekwaam
heid in het berekenen van den tijd te
toonen."
„Hij reed hard, zei je?"
„Gevaarlijk hard, noem ik dat. Als ik
een beetje dichter bij de bocht was ge
weest, zou ik overreden zijn. Nu vermor
zelde hij bijna een vrachtkar, die kalm en
rustig den hoofdweg afkwam. De voerman
had er aardig wat over te beweren, en ik
gaf hem geen ongelijk!"
„Zeker te donker, om de kar te zien?
Zou je den voerman herkennen?"
„Ik zou hem niet herkennen, hoewel hij
vlak langs mij heen kwam. Maar er was
een wit paard voor de kar. Dat zag ik in
het licht van de lantarens. En den man
In de auto zag ik ook, toen het licht op
hem viel. Hij was toen alleen."
„Zou je hem kunnen aanwijzen?" vroeg
Fayre snel.
Maar de man schudde het hoofd.
„Ik zag hem maar een seconde," zei hij
Fayre stond op.
„We moeten dien voerman zien te vin
den," zei hij vastbesloten. „Hij kan je ten
slotte hij het licht van de lantarens best
gezien hebben. Als dat zoo is, heb jij je
alibi. Goeden dag en veel geluk. Ik hoop,
dat je been gauw beter wordt."
Voor het eerst klaarde het gezicht van
den landlooper op. Fayre's vriendelijk
heid werkte, als gewoonlijk, aanstekelijk,
en de man keek hem aan met oogen,
waarin de droefgeestigheid van een ver
dwaalden hond lag.
„Veel geluk voor u, mijnheer," kraakte
zijn schorre stem.
Toen zij in het hotel waren teruggeko
men, keek Grey zijn aanteekeningen zorg
vuldig door.
„Geen kwaad begin over het geheel," zei
hij. „Het zou mij niet verwonderen, als
die auto mrs. Dreycott gebracht had."
Fayre knikte nadenkend.
„Het heeft er veel van. Zij had dunne
avondschoentjes aan, toen zij haar von
den, en het trof mij bij het verhoor, dat
zij daarmee nooit dien afstand had kun
nen loopen. En hij kwam zonder haar te
rug, en die arme kleine bedelaar in het
ziekenhuis had geen flauw besef van het
gewicht van hetgeen hij gezien had. Ik
ben benieuwd, of de politie evenveel uit
hem gekregen heeft als wij."
Grey lachte.
„Ik wil wedden van niet! Hij is een
achterdochtige klant en zei niet meer,
dan noodig was, en hij vond het blijk
baar de moeite van het vertellen niet
waard. En hoe nu met dien voerman? Het
zal niet moeilijk zijn hem op te sporen,
met dat witte paard en die botsing."
Fayre dacht aan Kean en aan den
snauw, dien hij had gekregen, en verkneu
terde zich. Nu had hij eindelijk een be
paald plan hoe te handelen.
„Ik zal den voerman opsporen," zei hij
vroolijk, „en ik zal u van mijn vorderingen
op de hoogte houden."
HOOFDSTUK Vin.
Fayre en Grey lunchten in het Stations
hotel, waar de procureur een kamer voor
den nacht had besproken. Naar Fayre's
meening was het maal zeer voldoende.
Grey toonde een Ijver, die hem zeer naar
den zin was, en was niet alleen bereid
alles, wat hij zelf gehoord had, mede te
deelen, maar ook begeerig naar het
nieuws, dat zijn metgezel hem kon ver
tellen. Hij stelde Fayre voor een lijstje te
maken van de vragen, die hij Leslie
wenschte te stellen, en dat bij hem achter
te laten. Zij zouden elkaar den volgenden
dag dan weer bij de lunch ontmoeten en
elkaar verslag uitbrengen van hetgeen zij
gedaan hadden.
Het eerste wat Fayre deed, nadat hij
aischeid van Grey had genomen was, een
flets te huren. Het was een echt» ram
melkast en de banden zagen er bedenke
lijk uit, maar het was de beste, die de
Whitbury'sche fietsenhandelaar hem kon
verschaffen, en Fayre werd er tenminste
onafhankelijk door van de auto van Sta-
veley. Wel had lord Staveley de garage tot
zijn beschikking gesteld, en hem verzocht
zich volkomen vrij te beschouwen om te
gaan en te komen, wanneer hij verlangde
maar Fayre wilde geen misbruik maken
van zijn vriendelijkheid. Met behulp van
zijn fiets kon hij zijn nasporingen op zijn
gemak verrichten, niet belemmerd door de
gedachte aan een wachtenden chauffeur.
Op zijn gehuurde fiets begaf hij zich
naar Keys, de eerste plaats, waar hij een
onderzoek naar den voerman wilde instel
len. Het duurde niet lang, of hij bereikte
de dorpssmederij, en de twee mannen,
die daar aan het werk waren, keken met
groote nieuwsgierigheid naar den „mijn
heer van Staveley", toen die op een blijk
baar minderwaardige fiets hun voorbij
zwoegde. Iets verder, aan den overkant
van den weg, was een kleine ijzerwinkel.
Hier stapte hij af, zette de fiets tegen
den trottoirband en ging naar binnen. Een
slordig uitziende oude man verscheen
van achter de toonbank en Fayre kwam
met zijn verzoek voor den dag. Het bleek,
dat de oude man misschien wel in het be
zit zou zijn van een paar pantalonknij
pers. Hij zou eens kijken, maar het was
lang geleden, dat iemand daarnaar ge
vraagd had. Terwijl hij in een la rommel
de, liep Fayre naar het venster. Daar van
daan had hij, zooals hij gehoopt had,
een prachtig gezicht op de smederij.
(Wordt vervolgd).