Ontploffing in een fabriek te Mitcham - De roode Vulpenhouder 74»* Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. HEVIGE ONTPLOFFING IN EEN FABRIEK VAN CHEMISCHE PRODUCTEN TE MITCHAM ten Zuiden y&n Londen. Een persoon werd gedood, dertig gewond. De totaal vernielde fabriek. EEN PROPAGANDA-OPTOCHT OP DE LEIPZIG ER PLATZ TE BERLIJN van leden van den Bismarck-bond en Duitsch-nationalen, die opwekken alleen Duitsche waren te koopen. BERNARD SHAW IN JAPAN. Shaw drukt Japan's meest bekendeD tooneelspeler Nakamura bij zijn bezoek aan Osaka de hand. ZESTIEN-JARIGE BEELDHOUW STER te Londen brengt een door haar gemaakte buste van Oscar Wilde naar de Royal Academy voor de tentoonstelling. OP DE GROOTE JAARLIJKSCHE PAASCHVEE-TENTOONSTELLING TE ELST. „Gewichtige" DE PRINS VAN WALES IN GLASGOW. De prins van Inzendingen Wales bij het verlaten van de St. Roch'fl ontspanningsclub te Glasgow. DE HERTOG VAN LEEDS neef van den Engelschen koning, is te Nice getrouwd met een danseres. Het bruidspaar. Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch van Molly Thynne, door A. W. v. E.v. R. 24) Grey, de procureur, bleek jonger te zijn dan Fayre had verwacht, maar hij bleek, zooals Kean had voorspeld, heel goed op zijn plaats en was gereed en vol ijver, de zaak te behandelen. Het eerste, wat hij deed, was, Leslie op te zoeken en hij sprak af rechtstreeks naar het politiebureau te gaan en Fayre bij zijn terugkomst in het hotel te ontmoeten. Fayre vertelde hem van de aanhouding van den landlooper en Grey nam op zich voor een vergunning te zorgen, het ziekenhuis te mogen bezoeken. Hij dacht niet, dat er eenig bezwaar tegen gemaakt zou worden, tegen Fayre's tegen woordigheid bij het onderhoud met den patiënt. In de Highstreet scheidden zij en het geluk wilde, dat Fayre bijna onmiddellijk daarop Gunnet ontmoette, den agent van Keys. Fayre was hem welbekend, zoowel *1» vriend van lady Cynthia, ah ah gast van Staveley en daar hij buiten dienst was, maakte hij geen bezwaar het hotel binnen te gaan en een glaasje bier aan te nemen. Hij had weinig belangrijks te ver tellen. Twee dingen, die hij mededeelde, hadden betrekking op Fayre's aanteeke- ningen van den vorigen avond. „Gisteren ging ik naar Galston," ver telde hij, „en had een kort gesprek met Dogget, den portier daar. Hij zei, dat hij de jonge dame even voor halfzes binnen liet, en dat zij het huis niet meer verliet, voor zij in de auto naar miss Allen ging." „Dat klopt met hetgeen zij en mr. Leslie bij het verhoor zeiden." „Dat doet het. Wat dat aangaat, neem mij niet kwalijk mijnheer, maar ik ken de lady al, van toen zij nog maar zóó groot was. en zij is er nooit iemand naar geweest om leugens te vertellen. Ik zou haar altijd op haar woord gelooven, en dat doet iedereen in Keys. Wat ik deed, moest ik doen uit plicht." Fayre knikte. „Is de begrafenis al vastgesteld?" vroeg hij. „Ik hoor, dat het lijk naar Hampshire zal worden overgebracht. Daar is het familiegraf, en het was miss Allen's wensch. Het is een heele beproeving voor miss Allen, deze zaak, ofschoon men zegt, dat zij wat geld erft als naastbestaande, daar de overledene geen testament heeft achtergelaten." Gunnet vertrok en Fayre bleef echter met nieuwe redenen tot overpeinzing. Hij was zeer in gedachten verdiept, terwijl hij door het stadje dwaalde om den tijd te dooden, totdat Gery van zijn bezoek aan Leslie zou zijn teruggekeerd. Omstreeks den tijd. dat de procureur zich. met de vergunning gewapend, bij hem voegde, was hij tot het besluit gekomen, dat hij, hoewel met tegenzin, miss Allen op zijn lijst van verdachte personen moest plaatsen. Zij vonden den landlooper, een klein, grijs, ineen geschrompeld individu, netjes ingestopt in bed in de ongevallenafdee- ling van het ziekenhuis, met een zwachtel om zijn gewond been. Als mogelijk moor denaar werd Fayre in hem teleurgesteld. Hij had reeds van Gunnet vernomen, dat de politie geneigd was aan te nemen, dat hij niet op de boerderij was geweest, toen de moord werd bedreven. Echter scheen hij niet in staat een bevredigend alibi op te gevén. Een ding was opvallend: de man leek zeer verschrikt, ofschoon hij dat poogde te verbergen onder een vertoon van onverschilligheid. Grey ondervroeg hem scherp over zijn doen en laten op den avond van den 23sten. Hij gaf toe. dat het in zijn bedoe ling had gelegen, op de boerderij te sla pen en hij beschreef, hoe hij door het ven ster in de zitkamer had gekeken en, ver schrikt door hetgeen hij daar had ge zien, was weggeloopen. Hij bevestigde de getuigenis van het jurylid, dat hij Whlt- bury omstreeks om vier uur 's middags had verlaten en ongeveer om half zes bij den hoek van de laan was gekomen, die naar de boerderij leidde. Volgens zijn zeg gen had hij toen ongeveer een uur op het gras aan den kant van den weg gerust, daar hij niet op de boerderij wilde komen, omdat het hem voorkwam, dat er iemand op het erf was. Hij was weer naar den hoofdweg teruggegaan, met het plan, op Galston zijn geluk te beproeven, in de hoop er wat eten te krijgen. Daar was hij evenwel afgeschrikt door het blaffen van een hond, toen was hij naar de laan teruggegaan en de boerderij opgeloopen. Niemand ziende, was hij naar de schuur gegaan en op den hooizolder gekropen, met het plan daar den nacht door te brengen. Hij was tot ongeveer acht uur in de schuur gebleven en er toen door den honger uitgedreven. Toen had hij de ont dekking gedaan, die zijn onmiddellijk ver trek van de boerderij en den omtrek daar van tengevolge had gehad. „Ik kon er niet blijven, na wat ik ge zien had, vindt u niet?" vroeg hij veront waardigd. „Je hadt de politie kunnen waarschu wen," opperde Grey. „De politie? Niets voor mijLaat ze het zelf maar uitzoeken! Daar worden ze voor betaald!" „Dus van half zes tot half zeven lag Je, volgens je zeggen, in het gras op den hoek van de laan?" zijn aanteekeningen raadplegend. „Zoo waar als ik hier lig. Ik kwam niet dichterbij, dan toen ik naar den hooi zolder ging om een uur of zeven." „Zag niemand je? Heb je niemand om een aalmoes gevraagd, terwijl je daar op den hoek van die laan en den hoofd weg was?" „Er kwam geen sterveling in mijn buurt, behalve een paar auto's. Niemand kan voor mij getuigen. Ik heb geen geluk, nooit! Nooit gehad ook!" De stem van den kleinen man klonk bitter. Getroffen door een plotseling invallende gedachte boog Fayre zich over hem heen. „Kwam niemand de laan naar de boer derij op, terwijl jij daar lag?" vroeg hij. Een wantrouwende blik verscheen in de schuwe oogen van den landlooper. In principe wantrouwde hij iedereen, vooral iemand, die onverwachte vragen stelde, maar hij had noch den moed, noch het verstand om te liegen. „Er was een auto," gaf hij aarzelend toe. „Maar zij zullen mij niet gezien heb ben. Het was donker en ik lag uit het ücht van de lantarens." Grey ondervroeg hem vol ijver verder, maar sprak zacht, zoodat zijn woorden de ooren van den politie-agent, die in een stoel bij het raam zat, niet konden be reiken. „Kun je je herinneren, dat die auto er uitzag? Was het te donker om te zien wie er in zat?" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 5