1 APRIL door P. E. DE LILLE HOGERWAARD. Toen Pirn 31 Maart naar bed ging, ver heugde hij zich In het vooruitzicht, dat het morgen 1 April was. Wat zou hij ze lekker foppen! Allemaal! Niet eentje zou hij spa ren! En hij bedacht voor allemaal wat. 't Was net iets voor hem: foppen en plagen deed hij graag Gelukkig kon hij er zelf ook best tegen. Mocht hij om andere din gen al eens gauw boos worden, zoodra er humor bij te pas kwam kon hij heel wat verdragen. En nu was het morgen 1 April! Onder het bedenken van allerlei leuke planne tjes viel hij eindelijk met een glimlach op zijn gezicht in slaap en toen Moeder des avonds de gewone ronde deed, dacht zij: „Dat, voorspelt voor ons morgen niet veel goeds! Wat zou hij nu weer van plan zijn?" En zij nam zich voor dubbel op haar hoede te zijn. Den volgenden morgen kwam Jaantje. het dienstmeisje, dadelijk binnen, toen Moeder beneden was, met de mededeeling: ,,'k Heb 'm niet gevonden, mevrouw!" ..Wat bedoel ie?" vroeg Moeder verbaasd. „De knoop. mevrouw!" antwoordde Jaantje. .Er stond toch op de lei geschre ven: „Knoop verloren in de huiskamer". Maar ik zag het pas, toen ik al met den stofzuiger rond was geweest, 'k Heb toen den heelen vuilnisbak nagekeken, maar.... niets gevonden." Bijna onhoorbaar was Pim naar beneden geslopen, uist verstond hij de laatste woor den van Jaantje toen hij de kamer in kwam en lachend riep: „1 April. Jaan!" „Zoo'n drommelsche jongen, die je fopt. nog vóór ie goeienmorgen zegt" mopperde Jaantje. Ze deed, of ze boos was, maar moest toch lachen. Ze kon veel van Pim verdragen. .Te veel" zei Moeder wel eens hoofdschuddend. De iongen zat nu met het onschuldigste gezicht van de wereld zijn geschiedenis-les na te kijken en Moeder liet 'm maar. dank baar dat hij zich ten minste kalm hield in dit vroege morgenuur waarin zij het altijd druk had met de verzorging van menschen en dieren. Nadat Moeder de kamer even uit ge weest was, keek zij onderzoekend in haar theekop. Had zij er al suiker in gedaan? Nee toch! Maar wat zat er dan in? 1 April èn Pim alleen in de kamer! Als daar maar niets achter zat! Ja. natuurlijk zat er wat achter! En zij proefde voorzichtig het witte goed. dat op den bodem van den ver der nog leegen kop lag. Zout was het. O, wat keek Moeder leelijk! Pim schaterde het uit en riep: „1 April. Moes!" .Wacht maar. jongetje!" prevelde Moe der, terwijl zij het zout weggooide en sui ker in de koppen schepte, 't Viel Pim nog mee dat Moeder zijn kopje niet oversloeg. Even later kwam Vader. Mies en Jan tje beneden. Pim zat weer als een voorbeeldige jon gen te leeren tot hij eindelijk ook aan tafel kwam. Hoetie afstaan, Pappie!" zei Jantje, ter wijl hij Vader zijn ei voorhield, maar het bleek een leege dop te zijn die om gekeerd in het eierdopje stak. Jantje keek zóó teleurgesteld dat Pim hij wist er natuurlijk meer van! het holle voor werp haastig weer ruilde met het echte ei. dat voor Jantje bestemd was. maar op een voor den kleinen jongen onbegrijpelij ke wijze uit Pims broekzak te voorschijn kwam. Hij was zóó blij met zijn „heusche eitie" dat hij zich van het gelach der an deren niets aantrok. Vader wilde nu ook aan zijn ei begin nen Plotseling riep hij echter verschrikt uit' .Moeder, heb je bij ongeluk suiker in het zoutvaatje gedaan?" Maar nee. Moeder had zich niet vergist. „1 April, Vader!" riep Pim uit en toen Vader in het lachende gezicht van zijn oudsten zoon keek moest ook hij lachen Dat hij daar niet eerder aan gedacht had! Onrustig zat Mies op haar stoel te schui ven. O o! wat was die Pim weer bezig ge weest! Natuurlijk zou hij haar ook willen foppen maar dat zou hem niet gelukken en zij nam zich voor. op haar hoede te zijn. Ze ontdekte niets ongewoons gedurende het ontbijt. Zie je wel! haar durfde Pim Zwart stond nu alleen op stal; Bruin was mee naar stad genomen. En toen nooit weer bij zijn vriend In den stal terug gekomen. Wat of dit beduiden mocht? Had de baas hem soms verkocht? Zwartje miste hem heel erg, Liet den kop zoo treurig hangen. Stil op voetjes van fluweel Kwam Minet een muisje vangen, Sprong voorzichtig in de ruif, Schrikte niet van Zwarts gesnuif Zwart vond dit bezoek wel fijn! Wou Minet zijn poesje wezen? Ja, ze was wel teer en klem. Maar had niets van hem te vreezen! Kom gerust maar op mijn rug! Zei hij; poesje deed dit vlug. (Nadruk verbodeni Toen zij moe werd, zocht Minet Zich een warm, behaag'lijk plekje In Zwarts manen; ja, 't is waar! En zij greep speelsch met haar bekje En haar klauwtjes in zijn haar. Zwart, die goeierd, liet haar maar. Nu was Zwart niet meer alleen. Had een vroolljk kameraadje Zwartje's baas zei menigmaal: Poes staat wél in een goed blaadje! 'k Ben wat blij't Was niets gedaan Meer met Zwart, 't Stond mij niet aan. Kom ik nu vroeg in den stal. Vroolijk hinnikt hij mij tegen, Snuift en stampt en heeft weer schik; 't Voeder smaakt hem ook terdegen - Ja, ons Zwartje is gered Door die kleine poes Minet! HERMANNA niet foppen! 't Lukte 'm immers toch niet! Na het ontbijt juist toen ze bezig was haar mantel aan te trekken om naar school te gaan werd er gebeld. De brieven bus klepte en Mies ging vlug kijken. Het was een briefje een briefje voor haar! Dat gebeurde bijna nooit, alleen met haar ver jaardag en als Nettie, haar vriendinnetje, niet naar school ging. Eén van Nettie's vele broertjes had dan haastig op 'n stukje papier gekrabbeld: „Vandaag gaat Nellie niet naar school!" of „Vandaag blijft Nettie thuis!" Al heel gauw had Mies dan ook gezien, dat er op het stukje papier stond: „Van daag gaat Nettie niet naar school!" Mies besloot dus alleen te gaan. Ze was er bijna, toen Nettie haar hijgend achter op kwam en verwijtend uitriep: „Hè wat flauw! Waarom wacht je van daag niet op me?" Eil op eens schoot de gedachte door Mies heen: 1 April! In hetzelfde oogenblik zag ze in gedachten weer Pims lachende ge zicht van dien morgen en ze wist: ook zij was er in geloopen! Een haastige uitlegging van 't geval deed de dreigende wolk. welke er tusschen de beide vriendinnetjes hing. plotseling ver dwijnen. Druk babbelend liep het tweetal nu naai school. Ook Nettie's broertjes hadden van alles verzonnen omdat het 1 April was. Intusschen had Pim op weg naar school heel wat jongens „erin" laten loopen. Ja zelfs had hij het gewaagd zijn onderwijzer vóór de les beet te nemen, door met een ernstig gezicht te vertellen dat in de som, welke hij den vorigen dag opgegeven had. een fout zat. „1 April jongetje!" zei meneer Horst, die zich niet beetnemen liet. Toen Pim na twaalven 't was Zater dag uit school kwam verheugde hij zich in het vooruitzicht van een vrijen middag, 't Was heerlijk voorjaarsweer en wat was het al warm in de zon! Fijn weer om van middag naar den Dierentuin te gaan met Oom Hans Nu en dan kwam Oom Mies en hem wel eens voor een dergelijk uit gangetje halen Zou 't vandaag gebeuren? 't Was er net weer voor en dus Vlugger dan Pim gewoonlijk na school tijd den weg naar huis aflegde liep hij dien nu. Jaantje deed 'm open en Pim vroeg da delijk toen hij een vreemde jas en dito hoed aan den kapstok zag „Is er bezoek. Jaan? Wie?" .Meneer van der Steen!" luidde het ant woord. „Oom Hans! Zie je wel!" juichte het in Pim. Ja,, 't was Ooms hoed! En zijn jas zou 't dan ook wel zijn! In een wip was hij in de huiskamer. ,Dag Moes waar is Oom Hans?" vroeg hij haastig. „Oom Hans?" riep Moeder kwasi-ver- baasd uit. nadat zij hem begroet had. „Ja. Moeder. Jaantje zei. dat Oom Hans er was. Zijn jas en hoed hangen aan den kapstok." „1 April!" riep Moeder lachend uit. al had zij op dit oogenblik bijna medelijden met haar jongen. Dat zijn gezicht op eens zoo veranderen kon! Maarhij had het verdiend, ook eens gefopt te worden! Natuurlijk hield Pim zich groot. Eerst lachte hij wel een beetje als een boer die kiespijn heeft, maar.... hij moest zichzelf toch bekennen dat hij er leelijk ingeloopen was. Die Moes! Hij zou 't haar maar gauw vergeven, want hij zelf had ook immers iedereen gefopt! Toen even later de heele familie om de koffietafel geschaard zat. ging de telefoon Pim stond onmiddellijk op en.... 't was Oom Hans Oom Hans. die vroeg, of hij en Mies dien middag mee naar den Dieren tuin gingen! „1 April. Oom!" zei Pim. ,JJee nee! 'k Meen het!" klonk het van den anderen kant. „Zorg maar. dat jullie klokke twee klaar zijn!" Mies en Pim maakten zich tegen den op gegeven tijd. klaar al was Pim er nog steeds niet zeker van of Oom Hans hen ook fopte. Zelfs toen Oom hen kwam halen en zij met z'n drieën oo straat liepen wist hij het nog niet. Hij geloofde het nas, toen Oom bij den ingané van den Dieren tuin toegangsbewiizen nam maar toen werd het een heerlijken middag! (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 15