HET ZONNETJE IN MAART
Het liedje van verlangen.
Toen juffrouw van Vliet Willem boven
had gelaten liet ze de beide jongens een
poosje alleen. Ze wist, dat wat Theo te
zeggen had. het beste onder vier oogen
gezegd kon worden.
Willem zat heel rustig bij zijn vriend
want moeder had hem op het hart ge
drukt, dat men bij een herstellende zieke
heel kalm moest zijn.
Toch wilde hij wat zeggen. Wacht, hij
zou maar over school gaan praten.
Maar nog vóór hij beginnen kon, vroeg
Theo plotseling: ..Willem, weet je nog wel
van die mecanodoos?"
..Die je mij gegeven hebt? Ja zeker. Wou
je hem misschien liever terug hebben, nu
je zooveel tijd hebt?"
Theo schudde het hoofd.
..O nee Maar Willem, ik moest je die
doos geven. En ik moet je ook wat zeggen".
„Moest je mij die doos geven? Maar-
waarom dan?" vroeg Willem verbaasd.
„Omdat omdat ik de inkt over je
teekening heb gegooid," antwoordde Theo,
terwijl hij een zucht van verlichting
slaakte.
Willem wilde wat zeggen, maar vlug ver
telde Theo verder, hoe hij dien middag bij
Willem boven was geweest, zonder dat
iemand het gezien had en hoe hij toen
het inktfleschje had omgegooid.
Toen hij alles gezegd had. wierp hij een
blik op zijn vriend. Willem zou wel erg
boos op hem zijn wie weet misschien wilde
bij wel niet meer met hem omgaan. En
ja, even was Willem boos geweest, heel
erg boos zelfs. Vooral toen hij er aan dacht
dat hij zou hardnekkig Gerda de schuld
had gegeven. Maar toen hij naar het ver
magerde gezicht van Theo keek, die hem
zoo smeekend aanzag, nee, toen kon hij
toch niet boos blijven.
.Den je kwaad op me, Willem?" vroeg
Theo.
Opeens was Willem vergeten dat hij
kalm moest zijn. Hij sprong op en greep
Theo's hand.
„We praten er niet meer over kerel." zei
hij hartelijk. „Als je weer beter bent, gaan
we altijd samen hè?"
Toen juffrouw Van Vliet weer boven
kwam, lag Theo met een glimlach op zijn
gezicht naar Willem te luisteren, die hem
van alles en nog wat over school zat te
vertellen.
Toen Willem dien middag thuis kwam.
zocht hij 'teerst van allen zijn zusje op.
„Gerda." zei hij, ,je weet nog wel van
die teekening van mij. waar inkt over ge
gooid was?"
„Ja antwoordde Gerda vragend, wat is
daarmee?"
'k Dacht immers eerst dat jij dat ge
daan had, Ger? t Spijt me, dat ik dat ge
zegd heb. Nu weet ik, dat jij het niet
deed."
Juist kwam moeder binnen.
„Waar hebben jullie het over?" vroeg
ze verbaasd. „Alweer over die teekening?"
,Ja moeder Theo heeft er die inkt over
gegooid en nu zeg ik tegen Gerda dat het
me spijt, dat ik er haar van verdacht heb."
„Nou ja," zei Gerda goedig, ,,'twas ook
net zoo gek dat ik dien middag vol inkt
zat."
.Heeft Theo dat vanmiddag gezegd?"
vroeg moeder. „En heb jij verteld dat ie er
Gerda van verdacht hebt?"
„Nee moeder, dat niet. 't Speet Theo nu
zoo. en hij was zoo mager en zoo bleek.
En als ik het nu van Gerda had gezegd,
zou het nog erger voor hem geweest zijn.
Vindt u ook niet moeder?"
Glimlachend knikte juffrouw Van Vliet
haar jongen toe.
„Ja Willem dat is zoo. 'k Ben blij dat je
het niet gezegd hebt."
Toen vader dien middag thuis kwam,
zat Willem alleen in de huiskamer.
„En," vroeg vader, .hoe is 'tmet Theo?
Je bent vanmiddag toch bij hem ge
weest?"
„Ja vader," antwoordde Willem, en met
een vertelde hij toen wat er dien middag
tusschen Theo en hem gebeurd was.
Toen hij uitverteld was. legde vader hem
de hand op den schouder.
„Gelukkig maar. dat we Gerda geloofd
hebben, hè jongenzei hii ernstig.
„Ja, vader," antwoordde Willem, terwijl
hii zijn vader recht in de oogen keek,
„enen ik heb Gerda gezegd, dat
het me spijt, dat ik haar eerst verdacht
heb."
„Dat is goed, m'n jongen," antwoordde
vader hartelijk.
(Nadruk verboden.)
EINDE.
Een jongen met een aapje
Kwam laatst bij ons voorbij:
We vlogen naar de ramen
En riepen: Heidaar! Hei!
De jongen kwam toen nader
En tikte aan zijn pet:
Het aapje had hij flukskens
Een steekje opgezet.
Het moest een buiging maken
En groeten heel beleefd:
Het diertje zoo sprak Moeder,
Hoopt, dat je hem wat geeft.
Ik zorg wel voor den jongen
Kom jij maar eens bij mij!
Hier heb ik melk en broodjes.
Wat keek die jongen blij!
Het aapje kreeg Rie's appel.
En koekjes van Marian
Ik gaf hem apenootjes
En zei: Hier vrind, pak-an!
We moesten toen zoo lachen
Om 't leuke, kleine dier
Hij peuzelde den appel
Gauw op. Wat een plezier.
(Nadruk verboden).
Had hij met d'apenootjes!
De doppen kregen wij:
Hij mikte zoo parmantig
En raak! Geloof dat vrij!
Kom, Jokko, zei de jongen
Op 't laatst; kom mee, mijn vent,
Bedank nu maar eens netjes
En maak je compliment.
Hij maakte zelf een buiging
Voor Moeder, met veel zwier;
Wij alle drie benijdden
Hem 't leuke, kleine dier
En zeiden tegen Moeder:
Toe, als wc jarig zijn,
Geeft u ons dan zoo'n aapje,
Zoo grappig en zoo klein?
Ik timmer wel een hokje!
Riep ik en Rie zei blij:
Een jasje en een mutsje
Krijgt 't aapje dan van mij!
Maar Moes begon te lachen
En riep: 'k Heb er al drie.
Zal ik z' eens even noemen?
Marianne, Jaap en Rie!
HERMANNA.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Het zonnetje schijnt weer zoo heerlijk,
Je voelt het: de Lent' komt er aan!
Komt, laten nu allen, die kunnen,
Naar buiten, naar buiten toch gaan!
De Wintervorst liet zich verdrijven.
Hij pakte zijn biezen, had haast,
'k Geloof, dat hij zelf heusch verrast werd.
Was Wintervorst eig'lijk verbaasd,
Dat Lentezon hem kon verjagen?
Hij keek bij 'tidee nog wat barsch.
Niet dikwijls had hij moeten hooren:
't Is tijd nu, dus één-twee-drie, marsch!
Hij vluchtte terug naar het Noorden
Daar hoort hij ook eigenlijk thuis!
We zetten de ramen wijd open!
Wees welkom, o Zon, in ons huis!
Je schijnt weer zoo warm en zoo heerlijk,
Je blijft immers bij ons vandaag?
We juichen van vreugd, want we weten 't:
Je speelt met ons buiten wat graag!
.(Nadruk verboden).
Zeven uur is kinderbedtijd.
Hansje weet dat o zoo goed!
Maar hij vindt het niets plezierig,
Dat hij dan al slapen moet!
Telkens is 't weer 't zelfde liedje:
Mopp'ren, huilen, groot misbaar.
Mammie, toe! nog heel, heel even! j
Mammie, één minuutje maar!
'k Denk, je zult het al wel raden,
Hanseman krijgt nooit zijn zin!
Neen, hoor! Een kwartiertje later
Ligt hij er al warmpjes in!
Ken je ook misschien zoo'n dreumes"
Ook zoo'n peutertje, dat dwingt?
Dat, als 't bedtijd heeft geslagen,
't Liedje van verlangen zingt?
Luister! zul je 't niet verklappen?
Krijg ik daarop vast je hand?
Toen ik zoo groot was als klein Hansje»
Was ik ook zoo'n dwingeland!
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).