De strijd in het Verre Oosten - Stahlhelm-opmarsch
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
l'
'mM;
*lA
1
De stad Jehol door de Japanners bezet.
FEUILLETON.
De roode Vulpenhouder
BIJ AMSTERDAM GLEED EEN AUTO tengevolge van slippen van een weg
en sloeg om. De wagen was geladen met leege kisten. De cabine werd ernstig
vernield, de bestuurder bleef echter ongedeerd.
gtiflit
tOOT,
onder
T i
le schï
va!
1 «--*■-
;n opi
6/
WEI
lep-V
Blik op Jehol, het middelpunt van de Japansch-r-Chineesche kwestie.
DE OVERLEDEN ACTEDR DOM DE
GRUYTER in een van zijn laatste rollen
n.l. in ,,ITet Joodsche bruidje".
IGROOTE STAHLHELM-OPMARSCH OP DEN VERKIEZINGSZONDAG IN BERLIJN. In de eerste
[Ti] naast den vaandeldrager v.l.n.r. prins Eitel Friedrich van Pruisen, prins Oscar van Pruisen en de
oudste zoon van den ex-kroonprins.
I DR. HUGENBERG WACHT IN DAnLEM IN DE RIJ. Minister Hugenberg (midden met bolhoed)
in de rij wachtend om zijn stem uit te brengen.
MONUMENT VOOR VOSSIUS EN BAR-
LAEUS de eerste hoogleeraren aan de
Amst-e-rdamsche universiteit, aangeboden
door de Regeering bij het derde eeuwfeest
der hoogeschool.
EEN ONDERSTUK VAN DE NIEUWE HEFBRUG TE
SPIJKENISSE is van Kinderdijk naar Spijkenisse ver
sleept. Het onderstuk wordt onder de Koningsbrug te
Rotterdam door gesleept.
Geautoriseerde vertaling naar
het Engelsch van Molly Thynne,
door A. W. V. E.V. R.
Jk sergeant bukte zich en voelde de
«e wang van de vrouw, die er over
1 Daarna lichtte hij een ooglid op
I onder het zachte, kort geknipte haar,
I iw r gezicllt omlijstte.
i uixkI," aei hij. „Ligt ze precies, zooals
I ,s?v°bden werd?"
«slie stapte vooruit in den lichtkring.
I i haar niet aangeraakt, behalve
«L Sericht te voelen, precies als u
I tJ; ik wist toen, dat zij dood was."
I ün het gekras van het potlood hoo-
t-, ïaarmee de agent zijn aanteekenin-
Waakte.
"Weet u zeker, dat zij toen dood was?"
I Sis was niet de minste twijfel aan.
(Jïf.ook maar eenigszins had gedacht,
jqj nog leefde, zou ik geprobeerd heb-
tt vÜ voor haar te doen, maar ik was
m zeker van, dat zij niet meer in leven
was, dat ik regelrecht naar Gunnet liep.
Het bloed op het vloeiblad was toen al op
gedroogd."
„Hoe laat was dat, mr. Leslie?"
„Zoowat acht uur. De keukenklok sloeg
acht, terwijl ik hier binnen was."
De sergeant, een lange, magere man met
een scherpzinnig Noord-Engelsch gezicht,
wreef zich in gedachten de kin.
„U woont hier zeker alleen?" vroeg hij.
Leslie knikte.
„Mrs. Grey, de vrouw van den vracht
rijder, doet voor mij het huishouden. Zij
komt 's morgens en gaat om ongeveer twee
uur weg."
„Zoodat het huis verlaten is als u uit
bent?"
„Absoluut, behalve als Grey in de buurt
is. Hij was vanavond naar het station ge
gaan om een vrachtje te halen en kwam
niet voor ongeveer negen uur terug. Gun
net was hier toen."
„Kan iemand gemakkelijk binnen
komen?"
„Heel gemakkelijk. Er valt hier niets te
stelen. Alleen nu en dan, als er geld in
huis is, doe ik de voordeur op slot.
De sergeant wilde weer iets zeggen, toen
Leslie hem voorkwam.
„Daar herinner ik me juist iets. Ik ver
gat het tot nu toe. De deur stond wagen
wijd open, boen ik thuiskwam. Dat is nooit
eerder gebeurd."
„Ze was niet op slot, toen u uitging?"
„Neen, maar de klink zat er op. Die doe
ik altijd dicht, en het is een goede klink
ook."
„Was u den heelen middag en avond in
de buurt van het erf, mr. Leslie?"
Tot dusverre was de ondervraging, be
halve wat den agent met zijn ijverig pot
lood betrof, min of meer vriendschappe
lijk en informeel geweest. Nu was er een
officieeie klank in de stem van den
sergeant, die maakte, dat Leslie zijn ant
woord zorgvuldig overwoog,
„Ik ging vanmiddags omstreeks vier uur
uit, en kwam niet terug vóór even over
achten."
„Was u al dien tijd niet dicht genoeg in
de buurt om een schot te kunnen hooren?
Dit is namelijk door een schot gebeurd
Leslie schudde het hoofd.
„Ik maakte een verre wandeling naar
buiten. Behalve even na vieren of iets voor
achten had ik niets kunnen hooren."
„Een ongewone tijd voor een wandeling,
mr. Leslie!"
Uit de stem van den sergeant viel niets
op te maken, maar toch voelde Leslie, dat
hij een kleur kreeg.
„Ik had het te druk om eerder te gaan,
en ik had behoefte aan lichamelijke in
spanning," zei hij kortaf.
„Kunt u rekenschap geven van uw tijd?
Ik moet u verzoeken goed over uw ant
woord na te denken
Leslie viel hem in de rede. Zijn zenuwen
hadden al heel wat geleden onder de ge
beurtenissen van dien avond, en de
manier van doen van den man begon hem
te vervelen.
„Hemel, man, je wilt toch niet zeggen,
dat alles, wat ik zeg, tegen mij gebruikt
kan worden? Wat ik kan vertellen, is tot
je dienst, maar het is niet veel. Ik had
deze dame nooit van mijn leven eerder
gezien, toen ik om acht uur thuis kwam
en haar hier in mijn kamer vond. Ik heb
er geen flauw idee van hoe zij hier kwam.
Je denkt toch zeker niet, dat ik haar ver
moord heb?".
Maar de sergeant verkoos zich daar niet
over uit te laten.
„Hoe het zij, wij wenschen te weten
waar u gedurende den avond was en of u
in dien tijd iemand gesproken hebt, die
dat waar kan maken,"
„Hoe had ik iemand kunnen spreken?
Ik zei u toch, dat ik een lange wandeling
naar buiten heb gemaakt! Ik geloof niet,
dat ik een sterveling ontmoet heb, en
zeker niet iemand, die mij kende."
„Vier uur is heel lang! Wandelde u al
dien tijd?"
Ja".
Leslie sprak kortaf. Hij was vermoeid,
en de heele zaak begon op zijn zenuwen
te werken.
„Als dat alles is, wat u mij kunt vertellen
mr. Leslie, zal ik hier eens rondkijken.
Als u zoolang in een andere kamer wilt
gaan
Leslie opende den mond, alsof hij iets
wilde zeggen, doch blijkbaar bedacht hij
zich.
„U kunt mij in de keuken vinden, als
u mij noodig hebt", stemde hij toe, terwijl
hij de kamer uitging. „Er staat koffie op
de kachel, als iemand er soms trek in
heeft."
De sergeant keek hem nadenkend na en
liep toen naar de deur.
„U zult me verplichten het huis niet te
verlaten," riep hij hem na.
Leslie verloor plotseling zijn geduld.
„Beste man, ik zal heusch niet wegloo-
pen," barstte hij uit.
In de kleine keuken viel hij in een stoel
bij de kachel neer en streek zich met de
vingers door het haar. Hij was ontzettend
moe, zelfs te moe, om behoorlijk te kunnen
denken, en het begon tot hem door te
dringen, dat hij in een neteliger positie
was, dan hij wel gedacht had. Het was
dwaas van hem geweest zijn geduld te
verliezen. Het was dien man tenslotte niet
kwalijk te nemen, dat hij wat achter
dochtig was. (Wordt vervolgd).