Internationale ski-u)edstrijden bij Oslo - Hulppolitie te Berlijn
De roode Vulpenhouder
"4ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
IN EEN DER NATUURRESERVATEN IN ZUID-AFRIKA.
zebra's en gnoe's.
Troep
OP ZOEK NAAR VERMISTEN OP DEN ZU Cr SPITZ E. Het gebeurt nog al eens, dat wintersport-beoefe-.
naars op den Zugspjtze verdwaald raken. Een groep met fakkels op zoek naar vermisten.
DE INTERNATIONALE HOLMENKOLLEN-SKI-WEDSTRIJDEN BIJ OSLO. De opening der wedstrijden
*erd bijgewoond door het Noorsche koningspaar. V.l.n.r. koning Haakon, koningin Maud, kroonprins Olaf
en de leider van den Noorschen Skibond majoor Ovale.
DE AMERIKA ANSCH F FILM ACTRICE Constance Bennett, die
een reis door Europa maakt, bij haar vertrek uit Londen, naar
Parijs.
DE WITTE ARMBAND
voor de hulppolitie te Ber
lijn, welke gerequireerd is
uit leden der nat.-soc. partij.
- Geautoriseerde vertaling naar
het Engelsch van Molly Thynne,
door A. W. v. E.v. R.
HOOFDSTUK I.
he wind gierde zoo hevig door de boch-
ip hoofdstraat van het kleine dorpje
W, dat de gelukkige menschen, die niet
Jtor het een of ander van hun warmen
"tod waren weggelokt, hun stoelen dibh-
^■"'j het vuur schoven en overpeinsden,
fjwsel boomen er den volgenden ochtend
"Men zijn omgewaaid.
Jf geheele maand Maart had het bijna
"-voor geregend en nu, in de vierde week,
er in het noorden van Engeland een
«oude wind, die reeds twee dagen had
*™?ehouden en nog steeds geen teeken
toonde, te zullen gaan liggen.
P" wegen, waar de modder weken lang
JJop kniehoogte had gelegen, waren
""derbaarlijk vlug opgedroogd en zij, die
i?H he zuinige dorpelingen behoorden,
rMen een mooien voorraad hout verza
meld
»_van de afgewaaide takken.
JMtoi avond waren zij blij, dat zij bin-
r" konden blijven zitten en van de
™iten van hun arbeid konden genieten,
wind, die zijn verwoestenden weg
door het open weiland, dat Keys omring
de, vervolgde, nam ieder oogenblik in
hevigheid toe, zoodat de binten van de
kleine boerenwoning, die ongeveer op een
mijl afstands van het dorp aan het eind
van een doodloopende weg stond, kraak
ten en kreunden onder zijn schrikwekkend
woeste aanvallen.
De voordeur van de hoeve stond open en
slingerde bij iederen windvlaag met een
harden slag tegen den binnenmuur van
den donkeren gang; maar niemand kwam
ze sluiten, en door geen der vensters van
het schijnbaar verlaten huis kwam licht.
Voor een kort oogenblik bedaarde de
wind en hoorde men het eentonig geblaf
van een hond op een naburige hoeve; be
halve dit geduld hoorde men niets dan het
hernieuwde, lang aangehouden loeien van
den wind. het protesteerend gekraak der
boomen, ais de zware takken door elkan
der werden geslingerd, en het vervelende
slaan van de heen en weer zwaaiende
deur.
De zon was ondergegaan en het was al
donker, toen het eerste geluid van voet
stappen op den weg weerklonk. De wan
delaar naderde snel, met een vreemden,
schuifelenden tred, die bijna geruischloos
werd, toen hij dichter bij het huis kwam.
Bij de poort gekomen, die naar den klei
nen voortuin leidde, bleef hij een oogen
blik staan, om dan, zonder ze te openen,
als een schaduw weg te glijden in de
richting van de schuur, die aan den ande
ren kant van de hoeve stond. Wat hij daar
ook te doen had, hij maakte geen geluld,
en nog bijna een uur, nadat hij voorbij
was gegaan, bleef de woning stil en verla
ten staan en bleef de open deur eentonig
heen en weer slaan.
Daarna doemde een tweede schaduw op
uit de duisternis van den weg. Dezen keer
was het geklik van de klink hoorbaar, toen
de nieuw aangekomene de poort opende en
vlug het pad opliep, dat naar de voordeur
leidde. Hier bleef hij met een scherpen uit
roep van verbazing staan en liep toen den
gang in naar binnen. Een lucifer werd af
gestreken en vlamde op, gevolgd door een
bestendiger schijn, toen de olielamp, die
bij de deur stond, werd aangestoken.
Met de lamp in de hand ging de eige
naar van de hoeve eerst naar de voordeur
en onderzocht de klink, voordat hij ze
sloot, om te zien, of die stuk was. Vervol
gens begaf hij zich naar het keukentje
achter in het huis en wilde het vuur aan
maken, tóen hij ontdekte, dat hij geen
lucifers meer had. De laatste had hij ge
bruikt om de lamp aan te steken.
Met een ongeduldigen uitroep nam hij
de lamp weer op en ging naar de zitkamer,
een van de twee kamers, die ter weers
zijden van de voordeur lagen. Zijn bewe
gingen waren snel, vervuld als hij was van
de gedachte aan voedsel en warmte, die
hij hoog noodig had, want hij had een lan
gen weg afgelegd in den harden wind en
voelde zich zoowel hongerig als vermoeid.
Verblind door het schijnsel van de lamp
in zijn oogen, was hij reeds goed en wel in
de zitkamer, toen hij iets zag, dat hem
deed opspringen met zoo'n scherpen kreet,
alsof iemand hem onverwachts bij den
schouder had vastgegrepen.
Hij stond als aan den grond genageld
en hield de lamp zoo schuin, dat ze hevig
walmde. Doch de zwarte rook ging zijn
neus onopgemerkt voorbij.
Want de kamer, die hij, behalve zijn
eigen persoon, leeg had gedacht, bevatte
nog iemand anders.
Voor de schrijftafel tegenover de deur,
met haar armen er over uitgestrekt, en
het hoofd op het open vloeiboek, zat een
vrouw.
Vanwaar hij stond kon hij slechts het
bovenste deel van haar hoofd zien, een
verwarde massa blonde krullen, die als ge
sponnen goud in het lamplicht schitter
den, en de rijke bontkraag van den man
tel, dien zij aan had.
Ook haar handen kon hij zien en het
flonkeren van haar ringen. Er was iets
aan die handen met hun vreemd toege
knepen vingers, alsof zij plotseling, terwijl
zij gesloten werden, tegengehouden waren,
alsof iemand haar bedreigelijk een sla
pende houding had willen geven.
Maar het waren niet haar handen of de
schoonheid van heur haar, die de oogen
van den man bij de deur geboeid hadden.
Die bleven gevestigd op het open vloeiblok
en de vlek, die er zich over verspreid had,
een vlek, die de blonde krullen, die zoo stil
op het witte papier lagen, reeds tot harde
kleine ringen had doen verstijven, en zelfs
van zijn eerst helder scharlakenrood in
een doffe roestkleur scheen te zijn over
gegaan.
De man bleef roerloos staan, onbewust
van de doordringende lucht van de wal
mende lamp, doch met een krachtige in
spanning beheerschte hij zich eindelijk en
liep de kamer door. Hij zette de lamp op
den scnoorsteenmantel neer, boog zich
over de vrouw heen en legde zijn hand
zacht op de hare; doch hij wist reeds
voordat hij haar aanraakte, dat zij buiten
het bereik van menschelijke hulp was.
Toen hij het dikke, blonde haar opzij van
haar hoofd oplichtte, ontdekte hij een
wond in den slaap, waaruit het bloed reeds
had opgehouden te vloeien.
Nadat hij zich weer had opgericht na
zijn kort onderzoek, gingen zijn oogen
instinctmatig naar het raam, doch hij was
niet snel genoeg. Had hij het een seconde
eerder gedaan, dan zou hij het bleeke ge
laat van een man, die elke bijzonderheid
van de kamer en van den grimmigen per
soon er binnen, opnam, tegen de buiten
zijde van het glas gedrukt hebben ge
zien. Doch juist, terwijl hij het hoofd op
hief, was de glurende man achter het
vensterkozijn weggedoken, en toen hij
eenige minuten later, na een haastig on
derzoek van het huis, de voordeur uit
rende, was er niemand meer, noch in de
schuur, noch in een der bijgebouwen.
De ongeziene bespieder aan het raam
was als een schaduw in de duisternis ver
dwenen.
(Wordt vervolgd).