Jubileum Koloniaal Invalidenhuis Bronbeek - Stroomlijn-schip LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad [Wl IJ OP FEUILLETON. MYSTERIE VAN HET DIAMANTEN KRUIS HET KOLONIAAL INVALIDENHUIS BRONBEEK TE ARNHEM. werd het feit herdacht, dat 70 jaren geleden deze stichting Koning Willem ITI werd geopend. Bewoners van het Invalidenhuis brengen drie hoera's uit op Bronbeek. Links de commandant, kolonel Rijnders. HET STR00MLIJN-SCH1P naar het ontwerp van den Ameri- kaanschen ingenieur Norman Bel Geddes. De commando-brug is in den vorm van een draagvlak van een vliegmachine. en rerkpj lag l'l ng teil M. Of paj als «'I nkelbl f.1 «T •ooobvl esisC'l fff iVoori* trtilf (..'f Oï KONING VAN DENEMARKEN TE PARIJS. Do koning inspecteert de eere wacht bij het verlaten van het Ely see. UIT DEN WEDSTRIJD V.U.C.K.F.C. VROUWEN IN MANNENKLEEREN. Twee jongedames te Washing-. in den Haag. Spannend moment voor het i V U C -doel ^on> "le VO(>rbeeld van Mariene Dietrich volgen. pet Engelsch van Chester K. S. Steele door A. W. v. E.—V. R. fat zal hij nu doen?" mompelde de J^oefde niet lang te wachten. Sing het station binnen, maar il, „e Kwam niet van zijn uitkijk- L'^daan. De halte was zoo klein, dat die wegging, zelfs aan den ande- lita Van ra3ls zien was' zo°dra t"e schaduw van het station kwam. ftr„ ,laS blijkbaar niet in de bedoe- L den man, heen te gaan. Hij ver- f.' op het perron, gevolgd door kt>rSSen' die, naar het scheen, bood- '>de ®verbracht en telegrammen be- ah die de vreedzame rust van lat kS".3®611 verstoren. MJ™?eye moet ik zien!" mompelde ball dat de jongen er i it SU', ,,En als hij den weg inslaat, fer tri??1' .dd' bij zal nemen, zal ik het lfc« vfl? *K geloof, dat ik de dame, Ie tmioS: ?eadresseerd is, wel ken!" It. m.tl praati« oven met den man, Fbeti-prL"ot hoofd, ten teeken, dat hij "tiaar» en bep toen langs de Pad, dat over een veld liep ee& groep dorpshuisjes leidde. Net zooals ik dacht!" fluisterde de kolonel. De gereedschappenloods tusschen zich zelf en den man houdend, die nu zenuw achtig op het perron heen en weer liep, verliet de kolonel snel het station, dezelf de richting volgend als de jongen. De beenen van den jongen man waren kort en gespierd, die van den kolonel lang en niet minder gespierd, en dank zij zijn toewijding aan Walton, die hem zoowel langs heuvelachtige wegen van ettelijke mijlen lengte als door vlakke weilanden had gevoerd, haalde de oude detective den knaap spoedig in, op een punt, dat van het station af niet zichtbaar was. „Heldaar!" riep de kolonel. De jongen bleef staan en keek vra gend om. „Heb je hem verteld, waar de beste plaats was om te visschen?" vroeg de kolonel. „Visschen? Wie?" „De heer, die je dat briefje gaf! Heeft hij werkelijk niet over visschen gespro ken?" „Neen, daar zei hy niets van! Hij gaf mij alleen maar dit briefje en „Waarschijnlijk vergat hij over het vis schen te spreken!" De kolonel lachte grimmig. „Laat mij het even zien!" Zonder eenige aarzeling gaf de jongen het hem. Vlug als de gedachte doorliep de kolonel het, en toen hij het den knaap terug gaf. merkte hij op: „Het is in orde! Ik heb mij niet vergistMaak nu voort, en je hoeft niet regelrecht naar het station te gaan op den terugweg!" „Maar hij heeft gezegd, dat ik hem antwoord moest brengen!" „Zoo, zei hij dat? Nu, dan zal ik in het dorp op je wachten, en dan kun je het mij eerst laten zien. Dan weet ik alles van dat visschen en kan ik met mijn vriend mee gaan. Vooruit, jongen! Als je het ant woord op het briefje hebt, vind ik je wel in het dorp. Dan weet ik precies, waar we gaan visschen. Hoe is het hier in de buurt? Is er goed vischwater?" „Goed vischwater? Dat zou ik denken! Ik heb zulke groote baars gevangen!" „Zoo, ik dacht wel, dat ik mij niet ver giste, toen ik in jou een leerling van Izaak Walton zag!" „Izaak Walton! Poeh! Zoo heet onze meester niet!" „Neen, dat zal wel niet!" glimlachte de kolonel. „Nu, maak voort, mijn jongen, en hier heb je een kwart dollar. Ik zal je vol gen en je moet mij het antwoord laten zien, voordat je naar mijn vriend terug gaat. Het zou jammer zijn, als hij en ik op verschillende plaatsen gingen visschen. Ik wil bij hem zijn." „Waar zijn uw hengels?" vroeg de jongen. „O, de angels en het snoer heb ik in mijn zak!" En grimmig klopte de detec tive op zijn zak, waarin iets rammelde, dat op metaal leek. „Een stok kunt u wel in het bosch snij den!" zei de jongen. „Dat heb ik ook dik wijls gedaan!" „Natuurlijk!" stemde de kolonel glim lachend toe. De jongen repte zich voor over heb veld. De detective volgde langzamer tot hij de groep huizen bereikte en daar bleef hij rondslenteren en bekeek de verschillende woningen, alsof de grillige, oude dorps straat hem belang inboezemde. Het duurde niet lang, of de jongen kwam terug met een duidelijk zichtbare enveloppe in de hand. Hij glimlachte, toen hij den kolonel in het oog kreeg. Het werd al duisterder. „Het is nu te laat, om nog te gaan vis schen!" merkte de jongen op, terwijl hij, zonder het te weten, de enveloppe over handigde. „Als u tenminste geen nacht- lijnen uitzet!" „Misschien doe ik dat wel!" zei de detec tive. „Maar het is niet dadelijk heelemaal donker." Vlug bekeek hij de enveloppe. Er stond geen adres op het groote, witte oppervlak, en zich omkeerend, als om het laatste, in het westen wegstervende licht op te van gen, las de kolonel het briefje haastig. Terwijl hij dat deed, kwam er een angstige trek op zijn gelaat. „Het zal mij benieuwen, of zij woord houdt!" mompelde hij. „Het ver baast me Vlug schoof hij het briefje in een andere enveloppe, die hij uit een hoop papieren en zijn zak te voorschijn haalde, en gaf het den jongen terug, terwijl hij de gelakte enveloppe, die hij had moeten openscheu ren, behield. „Daar heb je het terug!" zei hij. „Zeg maar niets aan mijn vriend over het vis schen. Ik wil hem verrassen. Zeg ook niets over mijl En hier heb je een halven dol lar, mijn jongen. Zou je wat willen ver dienen en mij naar die beek willen bren gen, waar je mij van vertelde, en waar je zei, dat zulke groote visschen zitten?" „Zeker wel!" antwoordde de jongen met graagte, terwijl hij het geld in den zak stak. „Ik weet een heeleboel van vis schen af!" „Goed. Misschien heb ik je noodig! Ga nu maar heen, en denk er aan mondje dicht! Dit moet een verrassing zijn!" „Ja, dat weet ik!" En met een vrijmoe dig knipoogje verdween de jongen in de steeds meer vallende duisternis. De kolonel keek den jongen aan. „Ik zal de dame dan maar volgen," dacht hij. De visscher ging naar het kleine dorpje terug en toen hij het huis bereikt had, waar de jongen zijn briefje had afgegeven en het antwoord er op had ontvangen, wachtte hij met al het geduld, waarover men bij het visschen beschikken moet. Maar zijn geduld werd niet lang op de proef gesteld, want weldra verliet een ge sluierde vrouw het huis. Zij liep vlug voort en de detective volgde haar ongemerkt. „Zij is op weg om hem te ontmoeten, zooals zij in het briefje beloofde, hoewel het haar toch wel kwetsen moet!" mom pelde de oude detective. „Zou zij nu wer kelijk gelooven, dat hij zijn belofte zal of kan houden? Nu, ik ben bij het einde tegenwoordig, en dit zal het einde zijn!" ging hij grimmig voort, en stak de hand in den zak, waarin de „angels" luid rin kelden. (Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 5