Hoe Kees aan een dubbeltje voor den wedstrijd kwam door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Reeds driemaal was er door het bestuur der IJsclub A. V. O. S. (Allen Vooruit Op Schaatsen) een wedstrijd voor jongens uit geschreven en ook driemaal was de dooi als een echte spelbreker tusschenbeide gekomen en had den wedstrijd niet kun nen doorgaan. „Echt Dech!" zeiden de jongens en er was niemand die hun de waarheid van deze woorden betwisten zou Integendeel: ouders zoowel als onderwijzers hadden medelijden met de jongelui. Maar.... wat er aan te doen? Alleen Koning Winter kan den dooi op de vlucht jagen en helaas scheen hij er dit jaar weinig voor te voe len zich in al zijn gestrengheid te doen vreezen. 't Leek er veel meer op. of hij een overeenkomst gesloten had met zijn tegen stander. waarbij bepaald werd. dat hij zich slechts nu en dan even mocht doen gelden, alleen maar om te toonen dat hij er nog was ook al deed hij of Holland hem dien winter naar strenger oorden verbannen had. Jong Holland zou niets liever gedaan hebben dan hem met al de hem verschul digde eerbewijzen binnen te halen maar zij waren nauwelijks hl de gelegenheid hun blijdschap over zijn komst te toonen. want zoodra zij dit deden scheen de Win terkoning zijn biezen al weer te pakken. Doch nu eind Januari leek het er toch veel op of hij de schade wilde inha len. Reeds eenige dagen konden de lief hebbers van schaatsenrijden hun hart aan deze edede kunst ophalen en dien Zater dagmiddag zou er een wedstrijd in het schoonrijden en een in het hardrijden voor jongens gehouden worden. Het was prachtig winterweer en niets scheen er op te wijzen dat de dooi ander maal spoedig zou invallen Het gesprek vóór schooltijd stond dan ook in het teeken van den wedstrijd. Wim Roovers Piet de Bout. Hans Pronk en waarschijnlijk nog veel meer jongens reden in gedachten reeds met den eersten prijs een naar fonkelnieuwe schaatsen, weg Alleen Kees Wagendonk hoorde met een verveeld gezicht al die brokstukken van gesprekken aan. Wel nam hij zich telkens voor: niet te luisteren maarhij kon ■toch niet loskomen van de plaats waar met zóóveel vuur gesproken werd over den wedstrijd van dien middag, den wed strijd waaraan hij zoo heel graag had deeleenomen! Hij alleen van de heele klas! zou buiten gesloten worden en waarom? Om dat Vader hem geen dubbeltje geven kon „geven wilde!" mokte Kees om mee te doen. En zonder dubbeltje kwam hij niet op het terrein! Dat hij ook nooit geld op zak had! Eiken Zondag kreeg hij wel een stuiver weekgeld, maar daarvoor had hij gewoonlijk Maan dag en altijd vóór Zaterdag, al weer wat gekocht, zoodat hij op het einde der week heelemaal platzak was. Als hij er Moeder eens om vroeg? Maar Moeder zou hem zien aankomenDie kon geen dubbeltje missen en moest zooals zij het zelve uitdrukte een dubbeltje niet één- maar wel tienmaal omkeeren. vóór zij het uitgaf. Neen Moeder had het geld veel te noodig voor hun groot gezin! En Vader om voorschot op zijn weekgeld vragen? Och hij stond immers al bij hem in het krijt en dëed nog wekelijks zijn stuiver af op het voorschot dat Vader hem voor Moeders verjaardag gegeven had! Neen hoe hij de zaak ook bekeek, voor hem zou 't dien middag thuis blijven zijn. Daar zat niets anders op! O hoe benijdde Kees de andere jongens, voor wie het wedstrijd-dubbeltje geen on overkomelijk bezwaar was! Alles zou hij er voor willen doen als hij vóór den middag in staat zou zijn een dubbeltje te verdie nen! Maar dat ging immers niet! In de les waren zijn gedachten telkens vervuld van dit onderwerp, maar hoe hij er ook over peinsde het dubbeltje bleef voor hem een onbereikbaar iets. Plotseling schoot hem de gedachte te binnen: als 'k er eens eentje vond! Er werd toch wel eens meer een dubbeltje op straat gevon den En toen de school om twaalf uur uitging én de jongens in het vooruitzicht van Vüfta/ C.C?c/e jCi/Je n "fjfogerVJaa Een deur van een buffet stond Op zeek'ren avond aan. Op vijf kristallen fleschjes Scheen juist het licht der Maan. Eén van de vijf: het Zoutvat, Dat wist altijd heel gauw Een grapje te bedenken. Nooit was. hij laf of flauw: Mejuffrouw Peperbusje Was scherp en nimmer zacht. Vergeefs heb 'k op iets lieflijks Van haar kant steeds gewacht D' Azijnflesch was een zure En nooit was zij eens zoet. Toch deed zij, waar 't gevraagd werd, Haar plicht getrouw en goed! De Olieflesch, haar 2usje, Was zachter weer van Zij smeerde vaak wat stroei Was dat niet heel veel i' ih Ten slotte: 't Mosterdpotji Dat leelijk bijten kon. Van hem zou 'k vast niet Als hij er eens begon: Het Maantje kende 't vijl En dacht: Elk doet Daarom wil ik dus alli Beschijnen met mijn t De Fleschjes kregen beentj En liepen uit 't buffet, Dat iemand bij vergissing Foei! open had Ze gingen samen dansen En hadden veel plezier. Je ziel 't verschillend vijftal Op vlugge voetjes hier! cl (Nadruk verboden). den wedstrijd opgewonden naar buiten stormden, bleef Kees wat achter. Met zijn handen ln zijn zakken, de oogen stijf op den grond gericht liep hij langzaam naar huis. „Hé Kees! Keessie! Zoek je dubbeltjes?" vroeg Jan de Koe die hem een eindje voor was en toevallig eens omkeek. Geen antwoord. Kees kneep de lippen stijf op elkaar om zijn ellende niet uit te schreeuwen. Niemand had er immers wat mee te maken! En weer tuurden zijn oogen op den grond op zoek naar een dubbeltje. Steeds verder bleef hij achter. Eindelijk zag of hoorde hij geen jongens meer Nu liep er een meisje voor hem. een klein broertje aan de ééne en een groote melk kan in de andere hand. Plotseling liet ze iets vallen: haar beursje, dat opensprong en waaruit wat kleingeld rolde. Vlug zette zij de kan op den grond en verzamelde het gevallen geld. Toen zij niets meer zag lig gen bleef zij nog zoekend rondkijken. Een dubbeltje, een heel dubbeltje ontbrak er aan! Spiedend keek zij om zich heen, maar geen dubbeltje was er meer op of tusschen de steenen te ontdekken wantaan een plotselingen Inval gehoor gevend en zon der zich ook maar één oogenblik te beden ken had Kees er zijn breeden jongensvoet op gezet, kwasl-ijverig meezoekend naar het verloren geldstukje. „We moeten het dubbeltje vinden", zei het meisje tegen haar broertje, „anders heeft kleine zus geen pap!" Op dit oogenblik drong het met tergen de duidelijkheid tot Kees door, wat hij eigenlijk deed. Plotseling begreep hij dat door zijn.... diefstal! het kleintje geen pap zou hebben. En aan zijn eigen jongste zusje op wie hij do! was denkend, kon hij niet begrijDen. hoe hij bijna zooiets op zijn geweten had! Haastig trok hij zijn voet weg en wilde ongemerkt doorloopen. toen hij het meisje hoorde juichen: „O, kijk eens, Wimpie! Daar ligt het dubbeltje!" En nadat zij haar schat veilig in haar zak had weggeborgen, vervolgde zij met broertje en melkkan haar weg. Maar Kees slenterde landerig verder. Dat hij bijna een dief geworden was! Hij schaamde zich vreeselijk en voelde zich i: I zóó ongelukkig, dat zijn verdii den wedstrijd mee te kunnen in het niet zonk! En een get luchting dat hij het dubbeltj liggen won langzamerhand niet gestolen! Dat was het Juist stemde deze gedachte hen wekter toen meneer Volt die het heele tooneeltie zon: het wist! met begrijpende geslagen had. hem inhaa'de „Heb jii geen haast Kees?" „Nee meneer ik kan toch met den wedstrijd luidde 't Viel hem daarbij niet eet- heele wedstrijd hem od dit niet zooveel schelen kon als minuut of wat geleden gedau ,Geen entrée-geld?" vroeg Even keek Kees verbaasd derwijzer op. Hoe wist die nu. hem aan haDerde? Maar meneer Volt wachtte woord af, tastte in zijn beurs de er een gloednieuw dubbeltje Kees gaf. Dan zal ik er je eens op zei hij. Kees durfde zijn oogen nai looven. Een dubbeltje! Hij kunnen doen?" Met een vuuxroode kleur blijdschap alleen was. bedanï onderwijzer en holde hij niet naar huis. Dien middag won hit geen dat hoefde ook niet. 't Was kansje dat hij moch meedoe» hij dien morgen zooiets heerl® denken?! En toen Vade/ dien avond brievenbestelled dienst h kleintjes naar bed waren, re alles eerlijk aan Moeder. Zij lts ernstig, maar toch niet boos e verhaal uit was. streek zij hei» zijn blonden krullebol en zei: ,,'k Ben blij. dat je dat meisje beitje liet terugvinden. Kees! duurt het langst!" En Kees nam zich vo:r, 03' het oog te verliezen. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 12