BOUWKUNSTIG SCHOON
^,>ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 21 Januari 1933
Derde Blad No. 22344
UIT HET NEDERLANDSCHE
PARLEMENT.
9 Buiten). Weekoverzicht.
Door D. HANS.
Mr. F. A. VAN HALL.
Onder de merkwaardige figuren, die
onze Nederlandsche parlementaire historie
heeft voortgebracht, behoort de conserva
tieve staatsman Mr. Floris Adriaan van
Hall.
Van Hall had reeds een deel van zijn
staatkundige loopbaan achter den rug,
toen, door Thorbecke's scheppenden ar
beid in 1848. onze huidige parlementaire
staatsvorm werd ingevoerd. Reeds in 1842
toch trad hij (van Hall) op als Minister
van Justitie.
Hij was de zoon van Mr. M. C. v. Hall,
rechtsgeleerde van groote bekwaamheid,
die zich ook als literator onderscheidde en
evenzeer in de politiek een. zij het be
scheiden. rol heeft gespeeld. Zoo deed zich
het in onze parlementaire geschiedenis
toch wel merkwaardige feit voor, dat,
terwijl de vader zitting had in de Eerste
Kamer (1842—18481, de zoon gedurende
eenige jaren optrad als Minister, dus zijn
ontwerpen ook aan vaders oordeel onder
werpen moest.
In 1331 (toen hij 40 jaar oud was), had
Floris Adriaan. die vrij veel aan journa
listiek deed, een „Memorie" gericht tot
Koning Willem I, waarin hij aandrong op
allerlei veranderingen in de staatsinrich
ting. „Ons tegenwoordig stelsel van ver
kiezingen" zoo schreef hij daarin
„geeft een veel te aanzienlijk overwicht
aan de aristocratie, welke op den duur
voor de koninklijke magt hoogst gevaar
lijk is." En elders in deze Memorie komt
deze Multatuliaansche uitlating voor„Het
grootste ongeluk der Koningen is. dat nie
mand het waagt, hun de waarheid te doen
kennen, dat zij omringd zijn van leden,
wier belang medebrengt, d^t zij bedrogen
worden."
Men vindt een breedvoeriger citaat uit
dit stuk in het aardige boekje: „Mr. F. A.
van Hall als Minister. Mededeelingen en
Herinneringen door Mr. J. C. Gleichman."
Men weet wie Gleichman was: de latere
Minister van Financiën en voorzitter der
Tweede Kamer, een figuur van groot ge
zag en talent. Over de verhouding tus-
schen beide mannen mogen hier de vol
gende karakteristieke mededeelingen wor
den overgenomen. Gleichman werd in
1860 commies aan van Hall's departe
ment, toen deze Minister van Financiën
was. Gleichman was liberaal, van Hall
conservatief, en de strijd tusschen beide
richtingen werd toen met bijzondere fel
heid gevoerd. Maar van Hall had den jon
gen ambtenaar gezegd, dat deze tegen
over den Minister, gerust voor zijn gevoe
lens mocht uitkomen.
En nu nemen we het volgende over uit
het aardige boekje van Gleichman:
„Een paar maanden na mijne benoe
ming wenscht van Hall van mijne hand
een paar artikelen ten gunste van het
Kabinet te hebben, die geplaatst zouden
worden in de Amsterdamsche Courant.
Nadrukkelijk verzocht ik. van die taak
verschoond te blijven. De Minister be
rustteIn den loop van den zomer
kwam ik voor een heeter vuur te staan.
Van de Commissie van Rapporteurs over
de Spoorwegwet maakte de heer Thor-
becke deel uit. Als zoodanig stipte hij
eigenhandig in margine van het ontwerp-
Voorloopig Verslag verscheiden wijzigin
gen aan, die voor het meerendeel door die
commissie werden goedgekeurd en aange
bracht Zoo althans had men den Minister
verhaald, en nu wenschte hij te weten
welke wijzigingen dat waren. Hij had door
een inferieur ambtenaar inzage van het
concept-Verslag gekregen, en mij werd op
gedragen die wijzigingen na te gaan en
te resumeeren. Ik meende mij van die op
dracht niet te mogen kwijten. Een ont-
werp-verslag met al hetgeen daartoe be
hoort zoo veroorloofde ik mij, den Mi
nister zoo bescheiden mogelijk op te mer
ken mocht de Kamer niet verlaten, het
was bestemd voor de leden van de Commis
sie van Rapporteurs alleen: en allerminst
had een lid van de Regeering daarvan
kennis te nemen. Ditmaal was de Minister
ernstig verstoord. Hij zeide genoeg te heb
ben van mijn conciëntie-bezwaren en met
mij niet meer te kunnen werken. Ik ver
liet het gebouw van het Ministerie, na den
Secretaris-Generaal van Hoytema op de
hoogte gebracht te hebben van hetgeen
gebeurd was. Deze was evenals ik van
meening. dat het met mijne werkzaam
heid bij het Departement ten einde liep.
Gedurende zes of acht dagen was ik thuis
gebleven, toen ik een uitnoodiging kreeg
van den heer Hoytema om bij hem op het
Departement te komen. Zwijgend over
handigde hij mij een voordracht aan den
Koning, waarbij van Hall in de meest
waardeerende termen mijne bevordering
tot Referendaris aanbeval. Dat was een
van de aangenaamste oogenblikkcn in
mijn leven, zooveel grootmoedigheid had
ik niet durven verwachten. Over de aan
leiding tot dit een en ander werd tus
schen van Hall en mij nooit een woord
meer gesproken. Hij bleef mij zijn ver
trouwen schenken en benoemde mij tot
mede-executeur van zijn testament. „Gij
hebt mij bij mijn leven nooit gevleid, en
daarvan hun eigen voorstellen hebben ge
steld, die in de fmancieele Kamercommis
sie reeds werden geprefereerd. Chéron
heeft zijn aanvankelijk halsstarrig stand
punt reeds verlaten, doch hoogst twijfel
achtig is toch of hij zoover zal willen gaan
als de socialisten willen. En zonder hun
steun valt de minister! En vermoedelijk 't
kabinet Boncour .dat Chéron's plannen
met algemeene stemmen aanvaardde. Los
jes duiken daarom al geruchten op over
de vorming van een concentratie-kabinet
met, rechts, doch zoover is het nog niet!
En mét de oplossing der groote vraag
stukken gaat het ook al heel langzaam.
Weliswaar heeft de voorbereidende com
missie voor de Economische Wereldconfe
rentie haar werk beëindigd en een rap
port samengesteld, doch dit bevat niets
dan een volledige opsomming van alle kwa
len. waaraan de economie laboreert. Eer
lijk en zonder terughoudendheid, dat zij
erkend doch aan aanwijzingen betreffen
de de saneering heeft de commissie zich
ook niet durven wagen. Dat laat zij over
aan de komende conferentiedie zon
der tevoren overeenstemming te verkrij
gen in het schuldenvraagstuk waarschijn
lijk tot mislukking is gedoemd. Gelukkig
groeit de kans dat Amerika dit gaat be
grijpen en hebben wij nog hoop, al zal het
tijd vergen!
Chéron.
Moeilijkheden doemen ook op voor het
Fransche kabinet Boncour. speciaal voor
den minister van financiën Chéron daar
de socialisten zijn bezuinigingsvoorstellen
weigeren te aanvaarden en in de plaats
zult het na mijn dood, hoop ik, ook niet
doen", zoo zeide van Hall tot mij, toen
er sprake was van hetgeen er met zijn na
te laten papieren zou geschieden.
Tot zoover Gleichman.
Dit citaat bewijst, welke aardige din
gen er voor den dag komen, zoodra de
coulissen van het staatstooneel maar even
worden verwijderd.
Van Hall is herhaaldelijk Minister ge
weest, en zijn veelzijdigheid demon
streerde zich duidelijk in de verschillende
portefeuilles, die hij aanvaardde. Eerst
had hij Justitie (18421843); daarna, in
hetzelfde kabinet Financiën (18431844);
vervolgens als Minister-President, Buiten-
landsche Zaken (18531856), en eindelijk
wederom als premier, opnieuw Financien
(1860—1862). Bovendien nam hij herhaal
delijk een andere portefeuille tijdelijk
waar. En op welken post hij ook stond,
hij toonde zich een man, „een kerel", zoo
als men destijds zei. Gleichman, die zijn
fouten volstrekt niet ontkent, schrijft:
„Evenwel, ondanks de kleine zwak
heden, was en bleef hij een staatsman
van goeden huize. Hij durfde: een lof
spraak van niet geringe beteekenis in
dagen van verslapping. Hij durfde, waar
het pas gaf. tegen het geëerbiedigd Hoofd
van Staat, tegen de Vertegenwoordiging,
tegen het volk. Hij durfde: vrienden zoo
wel als tegenstanders waren zich daarvan
wel bewust, en tenslotte leeft hij in de
herinnering van tijdgenooten en nakome
lingen, straks in de volkstraditie, voort als
de man, die in de meest verwarden boedel
licht en orde wist te brengen."
Dit is toch wel een typisch vleiend voor
deel. Wie onze parlementaire historie van
die bewogen dagen grondig bestudeert,
komt dan ook spoedig tot de conclusie,
dat van Hall herhaaldelijk de toevlucht
was tot wien de Koning zich wendde, om
regeerings-moeilijkheden op te lossen. Aan
het groote feit uit zijn leven zal zeer ze
ker bekend blijven de gedwongen leening
van 127 millioen gulden, waartoe op zijn
voorstel van 1844 besloten werd bij het
dreigende „staatsbankroet" en die uitne
mend slaagde. Van Hall was toen waarn.
minister van Financiën maar na het ge
lukken der leening aanvaardde hij de be
noeming definitief.
Wat de leening betreft, vermeldt Gleich
man nog een aardig incident, waarin Wil
lem II een rol speelde. Van Hall zelf heeft
dit, in zijn nagelaten papieren, als volgt
beschreven:
„Nadat de laatste dag van de deelne
ming in de vrijwillige leening was ver
streken, ontbrak er nog ongeveer 3 mil
lioen gulden. Ik vertrok dien avond naar
Amsterdam (het was op een Vrijdag, 29
Maart) en ontving daar spoedig door den
invloed mijner vrienden, waaronder vooral
niet mag vergeten worden de heer A. van
der Hoop, ofschoon met hevige podagra-
pijnen te bed liggende, de verzekering der
volteekening, waartoe f. 500.000.— of
f. 600.000.van Rotterdamsche corres
pondenten der Amsterdamsche makelaars
behoorden. Des Zaterdagsavonds mijn
verslag aan Zijne Majesteit gebracht heb
bende, had deze buiten weten van mij
den anderen morgen (Zondag 31 Maart)
aan ds. Huydecoper laten verzoeken, in
zijn gebed dank te zeggen voor den goeden
afloop. Deze deed zulks, en als een vuur
ging de tijding door 's Hage en door het
land, dat de leening volteekend was. Deze
te vroege ruchtbaarheid bracht te weeg,
dat de Rotterdamsche toegezegde deelne
ming bijna geheel ontviel. Des Maandags
morgens moest ik zulks rapporteeren, doch
Z. M. herstelde edelmoedig de fout door
zelf nog voor f. 500.000.— in te schrijven."
De Koning zelf was door het gelukken
der leening zoo „diepgeroerd en overge
lukkig". dat hij onmiddellijk eigenhandig
een proclamatie ontwierp, die in de Staats-
courant verscheen.
Floris Adriaan van Hall is in 1866 te
's-Gravenhage overleden. Hij blijft een I
merkwaardige figuur uit onze parlemen
taire historie.
IBERE WOLKEN BLIJVEN HANGEN,
etrekkelijk kleine oorzaken hebben
,vijls groote gevolgen, dat wordt weer
s bewezen uit den gang van zaken in
tschland. Als gevolg van het terug-
zen van den Nazi-stroom was Hitier
1 wat bereidwilliger geworden om met
zittend kabinet von Schleicher in
Ier contact te treden- Weliswaar nog
1 schoorvoetend en aarzelend, maar
b! En daar moeten in het kleine landje
pe-Detmold verkiezingen voor den
ïddag plaats hebben en het loopt ge-
1 mis
'egen de verwachting in heeft Hitier
ir zijn aanhang vooruit zien loopen, al
ef hij beneden het cijfer van zijn hoog-
tjunctuur en plotseling is hij onhandel-
ir geworden! Op zichzelf zegt die voor
gang zoo weinig, want in genoemd klein
idje was de Nazi-leider in staat om bij
ze van spreken alle kiezers persoon-
c te bereiken en zoo invloed te oefenen,
gezien van het feit, dat de socialisten
k behoorlijk zijn geklommen, terwijl
:h vernietiging van het Marxisme eerste
ak van het nationaal-soc.ialisme is!
.•ker, er was reden tot juichen voor de
azis, maar het succes heeft hen als in
:n roes meegesleurd en alle oude eischen
in vroeger zijn in een ommezien her-
efd. Zooals bekend, is de grootste daar-
an: een regeering onder leiding van Hit-
>r, zij het ook gedeeld met anderen.
Zoover is het evenwel nog lang niet,
on Schleicher denkt er niet aan om het
'eld te ruimen zonder zich tot het uiterste
,e verdedigen en men mag gerust aanne
men, dat hij het besluit tot Rijksdagont-
oinding in den zak heeft, zoo dit lichaam
iem wil doen sneuvelen. Zelfs von Papen,
net wien Hitier wederom een onderhoud
ïad, zal den Nazi-leider daaromtrent wel
;een hoop hebben gegeven, al blijft het
reemd dat de ex-rijkskanselier zich poli-
lek blijft bewegen.
Van uitstel van bijeenkomst van den
'.ijksdag zal in de bestaande omstandig-
eden geen sprake kunnen zijn en dus
aat Duitschland nieuwe verkiezingen
igemoet!
Over den uitslag daarvan hangt natuur-
ik de sluier der geheimzinnigheid, maar
ots den gunstigen uitslag in Lippe. ziet
?t er voor de Nazis toch niet bepaald
instig uit, gelet op het doorvreten van
bacil der onderlinge verdeeldheid, al
acht men dat zooveel mogelijk te ver
rezelen. Zeer veel zal bovendien afhan-
:n van de uitwerking der economische
lannen der regeering. die zoo langzamer-
and in kracht van gewijsde treden.
Jeine verbeteringen in de situatie zullen
on Schleicher tienvoudige winst brengen
n het verzet uit landbouwkringen vol-
omen breken
Geruchten, dat de Rijkskanselier het zou
andurven om de verkiezingen buiten den
'ettigen termijn uit te stellen, lijken ons
nwaarschijnlijk, ook al wordt steeds dui-
elijker. dat ernstig gestreefd wordt naar
fijziging der grondwet van Weimar in
ien geest, dat de oppermacht van het
larlement wordt gebroken, zij het niet
olledig. zoodat van een terugkeer van de
eizerlijke periode geen sprake zal kunnen
ijn, ook al is een herstel der monarchie
p den duur niet denkbeeldig!
Teruggang tot oude toestanden betee-
i:ent eveneens de door von Schleicher
jl'oor de tweede maal gestelde eisch van
gynvoering van een militie-leger, zulks on-
Ier aanprijzing van alle ouderwetsche
ioldaten-deugden. die Duitschland groot
padden gemaakt. Hetgeen, dat spreekt van
lielf, in het buitenland groote verontwaar-
npiiging heeft gewekt, zelfs in die kringen,
iie overigens nog het beste inzicht toon-
ien in de gesteldheid in Duitschland en
ie gerechtvaardigdheid van diverse ver-
.angens, erkenden. Neen, geruststellend is
ii me gang van zaken geenszins
Ditzelfde geldt voor het Chineesch-Ja-
lüsbansch conflict. Japan is niet toeganke-
ijk voor goede raad en wil geen voet
«wjWeed wijken. Dientengevolge zet het zijn
ii (actie onverminderd voort, zonder zich iets
:o«aan te trekken van de toenemende ont-
Jen, stemming in Europa en Amerika. Het voelt
zich onder leiding der militaire kaste op-
elihpermachtig en redeneert blijkbaar, dat
rijjtmen een openlijke veroordeeling van zijn
actie niet zal aandurven!
Zoetjes aan groeit de ontstemming even-
:ouswel zoodanig dat het zich wel eens zou
ckunnen vergissen! De Volkenbond, hoe
talmend en bemiddelend tot in het onein
dige ook, zal tenslotte een uitspraak niet
jjkunnen vermijden en dat deze niet in Ja-
- Span's voordeel zal uitvallen behoeft geen
Wnader betoog. En als eenmaal a is gezegd,
J zal b moeten volgenNaast Japan's
f doorloopende dreiging om den Volkenbond
te verlaten, heft nu ook China eenzelfde
jllgeluid aan. Zulks mede onder den drang
v'der nationale elementen, die meer en meer
hun stem verheffen voor een gewelddadig
optreden tegen de militaire actie van den
indringer. Langzaam maar zeker glijdt het
flconflict in het Verre Oosten naar eenwer-
„jjkelijken oorlog, al zal een officieele oor
logsverklaring wel achterwege blijven!
HET JEAN PESIJNHOF.
I.
Uit historisch oogpunt is het Pieters
kerkhof met zijn naaste omgeving wel
de merkwaardigste plek van Leiden. In
den ouden tijd was het het maatschappe
lijk en geestelijk centrum der Sleutelstad.
Hier werd op 11 Sept. 1121 door bisschop
Godebald het oude Romaansche kerkje
gewijd als centrum van de nederzetting.
En naarmate die nederzetting groeide
ontstond de behoefte, dat kerkje te ver-
grooten, het af te breken, een nieuwe te
stichten en deze maar al uit te breiden
tot het weidsche en imposante heiligdom,
dat we thans kennen; echter zonder den
geweldigen toren, die de Dom van Utrecht
nog in hoogte overtrof. Hier stond des
Graven Hof, waar Willem II en Floris V.
het levenslicht aanschouwden. Hier staat
nog, omgeven van latcren bijbouw, het
oude grijze Gravenstein. dat met zijn
sombere kerkers en kelders de straffe
tucht der Middeleeuwen in herinnering
brengt. Hier schalde het rumoer van den
grafelijken hofstoet, en hier schreden in
statigen optocht de processies voort. Dat
alles is voorbij, doch uit den schemer der
eeuwen komt het soms nog als een schoone
verbeelding voor onzen geest.
In plaats van ridders in blinkende wa
penrusting mogen slecht of soms ook goed
zittende confectiepakjes onze oogen
boeien. In plaats van luisterrijke proces
sies komen karavanen van Amerikanen,
die „Leiden doen" over het Pieterskerk
hof. En dezen trekken bij voorkeur naar
het Jan Pesijnhof waar we rechts van de
poort een steen vinden ingemetseld met
het inschrift: „On this spot liver, taugh
and died Joh. Robinson 16111625."
De Noord-Amerikanen, wier geschiede
nis weinig meer dan drie eeuwen telt, en
die met alle geweld iets willen „bom
bardeeren", wat bij onderscheidene Euro-
peesche volken gedurende 2000 jaren of
langer van zelf groeide, nJ. traditie, be
schouwen dit hoekje als een soort bede
vaartplaats.
Daaiom hebben zij dan ook in 1891 een
groote bronzen gedenkplaat meegebracht
met het scheepje „The Mayflower" er op
en een uiteenzetting in 't Engelsch er
onder, die schuin tegenover het hofje
werd geplaatst in den muur der doop
kapel van de Pieterskerk.
Doch bekijken we thans het hofje.
Zooals we aan de teekening zien, is het
poortgebouw opgetrokken in klassiscisti-
schen trant. We zien hier weer een hoofd
gestel van twee vlakke pilasters met base
ment en Jonisch kapiteel, waarop het
sterk geprofileerde lijstwerk van de ar
chitraaf rust. De postamenten zijn even
eens voorzien van eenvoudig basement
en kapiteel, waarop zich de rondbogige
afsluiting van den ingang ontwikkelt. De
zwekken zijn hier weer voorzien van
groeven. In de midden is een sluitsteen,
voorzien van het acanthusmotief.
In de fries zijn diverse gedenksteenen
aangebracht. Op den zwarten steen vlak
boven den hoofdingang leest men:
Dus ziet men uit het puin van een
bouwvallig nest,
Een braaf gebouw gesticht door
vruchtlooze Echtgenooten
Voor veel behoeftigen schoon
vreemden, die verstooten,
Zijn uit hun vaderland en veilig
hier gevest.
Gesticht door
Jean Pesijn
en zijn huisvrouw
Marie de Lannoy.
En ter weerszijden zien we steenen met
het stichtingsjaar: Anno 1683.
Uit den opsehriftsteen blijkt alweer,
dat ook Leiden in de Nederlanden een
toevlucht was voor zoo velen die door
verschillende oorzaken, doch geloofskwes
ties speelden gewoonlijk een hoofdrol, ge
noodzaakt waren hun vaderland te ont
vluchten en rust en veiligheid elders te
zoeken. De kinderlooze echtgenooten Jean
resijn en Marie de Lannoy, pre-refugé's
want de opheffing van het Edict van
Nantes volgde pas in 1685 die tot de
beter met aardsche goederen gezegende
vreemdelingen behoorden, stichtte hier
dus dit hofje ten behoeve van arme lot-
genooten.
Boven een band van natuursteen
springt de eerste verdieping een weinig
vooruit. Hier de regentenkamer, welke
nog voorzien is van een venster met kruis
kozijn. Boven de zwaar geprofileerde
kroonlijst bevindt zich een driehoekig
foonten, waarvan de timpan elke vulling
mist. Vermoedelijk zal er vroeger wel een
of ander beeldhouwwerk in zijn geweest.
Het dak is bekroond met twee eenvoudige
makelaars, terwijl er een fraai gemetselde
schoorsteen achter uitrijst.
Openen we thans de deur van 't poort
gebouw. De Januarizon straalt van een
melkblauwen hemel en werpt laag haar
stralen door het traliehek, dat de binnen
poort afsluit. Hier staan we op een blau
wen tegelvloer, eenigszins ongelijkmatig
geworden, door de duizenden voetstappen
van oudjes, die er in den loop der jaren
over schuifelden. Zoo'n vloer heeft reeds
een geschiedenis, die door de meedoogen-
looze photografische plaat nimmer zoo
goed wordt vertolkt als door de hand van
den schilder. Al die nauw merkbare hal-
lingen en welvingen, die krasjes en splee
tjes, die afgebrokkelde randjes, die glim
mingen over het leiblauw, men moet zien,
hoe onze onvergetelijke Verster dat heeft
geschilderd en met waskrijt geteekend
in een interieur van de Hooglandsche
kerk. Hierin is iets van het leven der ge
slachten neergelegd, iets van de duizen
den die kwamen uit het stof der aarde
en die tot de moeder aarde wederkeerden.
Deze gedachten drongen zich aan mij op,
toen ik een blik wierp op de blauwe
tegelvloer van het poortgebouw. Om ons
heen zijn de gewitte muren, niet bijzon
ders, doch vol van heimelijke tinten nu
het zonlicht door de estrikken weer
kaatst en overschemert. En boven ons is
de gele balklaag van de boven gelegen
regentenkamer. Tusschen twee balken is
de eenige versiering van deze ruimte,
maar dan ook zóó mooi, zóó zeldzaam
mooi in zijn eenvoud als men het in een
statievertrek niet gelukkiger kon wen-
schen. Het is de elegant gevormde con
sole van lichtroode baksteen, waarboven
vroeger de haard van de regentenkamer
was. Men bouwde vroeger dergelijke con
soles onder de schouw om steun te geven
aan het steen- en ijzerwerk daarboven,
doch vooral om brandgevaar zooveel mo
gelijk te voorkomen. In dc onderliggende
verdieping was zoo'n console dan meteen
ornament. En nu zien we hoe gracieus de
lijnen van dit metselwerk cirkelsegmenten
beschrijven en in de punt rusten op een
fraai gevormd draagsteentje. Ge moet
zien dit wonder van lichtroode geslepen
baksteen en fijne voegen, en bewonderen,
hoe de eenvoudige werkman, wiens naam
vergeten is, hier met liefde en toewijding
een juweeltje van 17de eeuwsche metsel-
kunst heeft geslepen.
Gjfmcljt/CJft c.6-r,-a'h'.
„Dit moest een bedevaartsplaats zijn
voor eiken metselaar", roept architect
Jesse uit, en ik noodig alle Leidenaars
uit, vooral hen, die in de bouwvakken zijn,
om dit werk eens, al is het maar 5 min.
te bestudeeren. De roode steen, zoo zui
ver geslepen, de rondingen zoo volmaakt
gevormd, de smalle grijze voege, zoo keu
rig afgewerkt en beneden de steenen
schuin af geslepen met schuine voegen
ten einde de punt harmonisch op te los
sen en eindelijk dat pure draagsteentje.
Dat alles tusschen de gele balklaag en do
oude witte muur. 't Is 't gegeven voor een
stillevenschilder met de ernst en de diepte
van een Vermeer of Verster.