BOUWKUNSTIG SCHOON ^,>ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 21 Januari 1933 Derde Blad No. 22344 UIT HET NEDERLANDSCHE PARLEMENT. 9 Buiten). Weekoverzicht. Door D. HANS. Mr. F. A. VAN HALL. Onder de merkwaardige figuren, die onze Nederlandsche parlementaire historie heeft voortgebracht, behoort de conserva tieve staatsman Mr. Floris Adriaan van Hall. Van Hall had reeds een deel van zijn staatkundige loopbaan achter den rug, toen, door Thorbecke's scheppenden ar beid in 1848. onze huidige parlementaire staatsvorm werd ingevoerd. Reeds in 1842 toch trad hij (van Hall) op als Minister van Justitie. Hij was de zoon van Mr. M. C. v. Hall, rechtsgeleerde van groote bekwaamheid, die zich ook als literator onderscheidde en evenzeer in de politiek een. zij het be scheiden. rol heeft gespeeld. Zoo deed zich het in onze parlementaire geschiedenis toch wel merkwaardige feit voor, dat, terwijl de vader zitting had in de Eerste Kamer (1842—18481, de zoon gedurende eenige jaren optrad als Minister, dus zijn ontwerpen ook aan vaders oordeel onder werpen moest. In 1331 (toen hij 40 jaar oud was), had Floris Adriaan. die vrij veel aan journa listiek deed, een „Memorie" gericht tot Koning Willem I, waarin hij aandrong op allerlei veranderingen in de staatsinrich ting. „Ons tegenwoordig stelsel van ver kiezingen" zoo schreef hij daarin „geeft een veel te aanzienlijk overwicht aan de aristocratie, welke op den duur voor de koninklijke magt hoogst gevaar lijk is." En elders in deze Memorie komt deze Multatuliaansche uitlating voor„Het grootste ongeluk der Koningen is. dat nie mand het waagt, hun de waarheid te doen kennen, dat zij omringd zijn van leden, wier belang medebrengt, d^t zij bedrogen worden." Men vindt een breedvoeriger citaat uit dit stuk in het aardige boekje: „Mr. F. A. van Hall als Minister. Mededeelingen en Herinneringen door Mr. J. C. Gleichman." Men weet wie Gleichman was: de latere Minister van Financiën en voorzitter der Tweede Kamer, een figuur van groot ge zag en talent. Over de verhouding tus- schen beide mannen mogen hier de vol gende karakteristieke mededeelingen wor den overgenomen. Gleichman werd in 1860 commies aan van Hall's departe ment, toen deze Minister van Financiën was. Gleichman was liberaal, van Hall conservatief, en de strijd tusschen beide richtingen werd toen met bijzondere fel heid gevoerd. Maar van Hall had den jon gen ambtenaar gezegd, dat deze tegen over den Minister, gerust voor zijn gevoe lens mocht uitkomen. En nu nemen we het volgende over uit het aardige boekje van Gleichman: „Een paar maanden na mijne benoe ming wenscht van Hall van mijne hand een paar artikelen ten gunste van het Kabinet te hebben, die geplaatst zouden worden in de Amsterdamsche Courant. Nadrukkelijk verzocht ik. van die taak verschoond te blijven. De Minister be rustteIn den loop van den zomer kwam ik voor een heeter vuur te staan. Van de Commissie van Rapporteurs over de Spoorwegwet maakte de heer Thor- becke deel uit. Als zoodanig stipte hij eigenhandig in margine van het ontwerp- Voorloopig Verslag verscheiden wijzigin gen aan, die voor het meerendeel door die commissie werden goedgekeurd en aange bracht Zoo althans had men den Minister verhaald, en nu wenschte hij te weten welke wijzigingen dat waren. Hij had door een inferieur ambtenaar inzage van het concept-Verslag gekregen, en mij werd op gedragen die wijzigingen na te gaan en te resumeeren. Ik meende mij van die op dracht niet te mogen kwijten. Een ont- werp-verslag met al hetgeen daartoe be hoort zoo veroorloofde ik mij, den Mi nister zoo bescheiden mogelijk op te mer ken mocht de Kamer niet verlaten, het was bestemd voor de leden van de Commis sie van Rapporteurs alleen: en allerminst had een lid van de Regeering daarvan kennis te nemen. Ditmaal was de Minister ernstig verstoord. Hij zeide genoeg te heb ben van mijn conciëntie-bezwaren en met mij niet meer te kunnen werken. Ik ver liet het gebouw van het Ministerie, na den Secretaris-Generaal van Hoytema op de hoogte gebracht te hebben van hetgeen gebeurd was. Deze was evenals ik van meening. dat het met mijne werkzaam heid bij het Departement ten einde liep. Gedurende zes of acht dagen was ik thuis gebleven, toen ik een uitnoodiging kreeg van den heer Hoytema om bij hem op het Departement te komen. Zwijgend over handigde hij mij een voordracht aan den Koning, waarbij van Hall in de meest waardeerende termen mijne bevordering tot Referendaris aanbeval. Dat was een van de aangenaamste oogenblikkcn in mijn leven, zooveel grootmoedigheid had ik niet durven verwachten. Over de aan leiding tot dit een en ander werd tus schen van Hall en mij nooit een woord meer gesproken. Hij bleef mij zijn ver trouwen schenken en benoemde mij tot mede-executeur van zijn testament. „Gij hebt mij bij mijn leven nooit gevleid, en daarvan hun eigen voorstellen hebben ge steld, die in de fmancieele Kamercommis sie reeds werden geprefereerd. Chéron heeft zijn aanvankelijk halsstarrig stand punt reeds verlaten, doch hoogst twijfel achtig is toch of hij zoover zal willen gaan als de socialisten willen. En zonder hun steun valt de minister! En vermoedelijk 't kabinet Boncour .dat Chéron's plannen met algemeene stemmen aanvaardde. Los jes duiken daarom al geruchten op over de vorming van een concentratie-kabinet met, rechts, doch zoover is het nog niet! En mét de oplossing der groote vraag stukken gaat het ook al heel langzaam. Weliswaar heeft de voorbereidende com missie voor de Economische Wereldconfe rentie haar werk beëindigd en een rap port samengesteld, doch dit bevat niets dan een volledige opsomming van alle kwa len. waaraan de economie laboreert. Eer lijk en zonder terughoudendheid, dat zij erkend doch aan aanwijzingen betreffen de de saneering heeft de commissie zich ook niet durven wagen. Dat laat zij over aan de komende conferentiedie zon der tevoren overeenstemming te verkrij gen in het schuldenvraagstuk waarschijn lijk tot mislukking is gedoemd. Gelukkig groeit de kans dat Amerika dit gaat be grijpen en hebben wij nog hoop, al zal het tijd vergen! Chéron. Moeilijkheden doemen ook op voor het Fransche kabinet Boncour. speciaal voor den minister van financiën Chéron daar de socialisten zijn bezuinigingsvoorstellen weigeren te aanvaarden en in de plaats zult het na mijn dood, hoop ik, ook niet doen", zoo zeide van Hall tot mij, toen er sprake was van hetgeen er met zijn na te laten papieren zou geschieden. Tot zoover Gleichman. Dit citaat bewijst, welke aardige din gen er voor den dag komen, zoodra de coulissen van het staatstooneel maar even worden verwijderd. Van Hall is herhaaldelijk Minister ge weest, en zijn veelzijdigheid demon streerde zich duidelijk in de verschillende portefeuilles, die hij aanvaardde. Eerst had hij Justitie (18421843); daarna, in hetzelfde kabinet Financiën (18431844); vervolgens als Minister-President, Buiten- landsche Zaken (18531856), en eindelijk wederom als premier, opnieuw Financien (1860—1862). Bovendien nam hij herhaal delijk een andere portefeuille tijdelijk waar. En op welken post hij ook stond, hij toonde zich een man, „een kerel", zoo als men destijds zei. Gleichman, die zijn fouten volstrekt niet ontkent, schrijft: „Evenwel, ondanks de kleine zwak heden, was en bleef hij een staatsman van goeden huize. Hij durfde: een lof spraak van niet geringe beteekenis in dagen van verslapping. Hij durfde, waar het pas gaf. tegen het geëerbiedigd Hoofd van Staat, tegen de Vertegenwoordiging, tegen het volk. Hij durfde: vrienden zoo wel als tegenstanders waren zich daarvan wel bewust, en tenslotte leeft hij in de herinnering van tijdgenooten en nakome lingen, straks in de volkstraditie, voort als de man, die in de meest verwarden boedel licht en orde wist te brengen." Dit is toch wel een typisch vleiend voor deel. Wie onze parlementaire historie van die bewogen dagen grondig bestudeert, komt dan ook spoedig tot de conclusie, dat van Hall herhaaldelijk de toevlucht was tot wien de Koning zich wendde, om regeerings-moeilijkheden op te lossen. Aan het groote feit uit zijn leven zal zeer ze ker bekend blijven de gedwongen leening van 127 millioen gulden, waartoe op zijn voorstel van 1844 besloten werd bij het dreigende „staatsbankroet" en die uitne mend slaagde. Van Hall was toen waarn. minister van Financiën maar na het ge lukken der leening aanvaardde hij de be noeming definitief. Wat de leening betreft, vermeldt Gleich man nog een aardig incident, waarin Wil lem II een rol speelde. Van Hall zelf heeft dit, in zijn nagelaten papieren, als volgt beschreven: „Nadat de laatste dag van de deelne ming in de vrijwillige leening was ver streken, ontbrak er nog ongeveer 3 mil lioen gulden. Ik vertrok dien avond naar Amsterdam (het was op een Vrijdag, 29 Maart) en ontving daar spoedig door den invloed mijner vrienden, waaronder vooral niet mag vergeten worden de heer A. van der Hoop, ofschoon met hevige podagra- pijnen te bed liggende, de verzekering der volteekening, waartoe f. 500.000.— of f. 600.000.van Rotterdamsche corres pondenten der Amsterdamsche makelaars behoorden. Des Zaterdagsavonds mijn verslag aan Zijne Majesteit gebracht heb bende, had deze buiten weten van mij den anderen morgen (Zondag 31 Maart) aan ds. Huydecoper laten verzoeken, in zijn gebed dank te zeggen voor den goeden afloop. Deze deed zulks, en als een vuur ging de tijding door 's Hage en door het land, dat de leening volteekend was. Deze te vroege ruchtbaarheid bracht te weeg, dat de Rotterdamsche toegezegde deelne ming bijna geheel ontviel. Des Maandags morgens moest ik zulks rapporteeren, doch Z. M. herstelde edelmoedig de fout door zelf nog voor f. 500.000.— in te schrijven." De Koning zelf was door het gelukken der leening zoo „diepgeroerd en overge lukkig". dat hij onmiddellijk eigenhandig een proclamatie ontwierp, die in de Staats- courant verscheen. Floris Adriaan van Hall is in 1866 te 's-Gravenhage overleden. Hij blijft een I merkwaardige figuur uit onze parlemen taire historie. IBERE WOLKEN BLIJVEN HANGEN, etrekkelijk kleine oorzaken hebben ,vijls groote gevolgen, dat wordt weer s bewezen uit den gang van zaken in tschland. Als gevolg van het terug- zen van den Nazi-stroom was Hitier 1 wat bereidwilliger geworden om met zittend kabinet von Schleicher in Ier contact te treden- Weliswaar nog 1 schoorvoetend en aarzelend, maar b! En daar moeten in het kleine landje pe-Detmold verkiezingen voor den ïddag plaats hebben en het loopt ge- 1 mis 'egen de verwachting in heeft Hitier ir zijn aanhang vooruit zien loopen, al ef hij beneden het cijfer van zijn hoog- tjunctuur en plotseling is hij onhandel- ir geworden! Op zichzelf zegt die voor gang zoo weinig, want in genoemd klein idje was de Nazi-leider in staat om bij ze van spreken alle kiezers persoon- c te bereiken en zoo invloed te oefenen, gezien van het feit, dat de socialisten k behoorlijk zijn geklommen, terwijl :h vernietiging van het Marxisme eerste ak van het nationaal-soc.ialisme is! .•ker, er was reden tot juichen voor de azis, maar het succes heeft hen als in :n roes meegesleurd en alle oude eischen in vroeger zijn in een ommezien her- efd. Zooals bekend, is de grootste daar- an: een regeering onder leiding van Hit- >r, zij het ook gedeeld met anderen. Zoover is het evenwel nog lang niet, on Schleicher denkt er niet aan om het 'eld te ruimen zonder zich tot het uiterste ,e verdedigen en men mag gerust aanne men, dat hij het besluit tot Rijksdagont- oinding in den zak heeft, zoo dit lichaam iem wil doen sneuvelen. Zelfs von Papen, net wien Hitier wederom een onderhoud ïad, zal den Nazi-leider daaromtrent wel ;een hoop hebben gegeven, al blijft het reemd dat de ex-rijkskanselier zich poli- lek blijft bewegen. Van uitstel van bijeenkomst van den '.ijksdag zal in de bestaande omstandig- eden geen sprake kunnen zijn en dus aat Duitschland nieuwe verkiezingen igemoet! Over den uitslag daarvan hangt natuur- ik de sluier der geheimzinnigheid, maar ots den gunstigen uitslag in Lippe. ziet ?t er voor de Nazis toch niet bepaald instig uit, gelet op het doorvreten van bacil der onderlinge verdeeldheid, al acht men dat zooveel mogelijk te ver rezelen. Zeer veel zal bovendien afhan- :n van de uitwerking der economische lannen der regeering. die zoo langzamer- and in kracht van gewijsde treden. Jeine verbeteringen in de situatie zullen on Schleicher tienvoudige winst brengen n het verzet uit landbouwkringen vol- omen breken Geruchten, dat de Rijkskanselier het zou andurven om de verkiezingen buiten den 'ettigen termijn uit te stellen, lijken ons nwaarschijnlijk, ook al wordt steeds dui- elijker. dat ernstig gestreefd wordt naar fijziging der grondwet van Weimar in ien geest, dat de oppermacht van het larlement wordt gebroken, zij het niet olledig. zoodat van een terugkeer van de eizerlijke periode geen sprake zal kunnen ijn, ook al is een herstel der monarchie p den duur niet denkbeeldig! Teruggang tot oude toestanden betee- i:ent eveneens de door von Schleicher jl'oor de tweede maal gestelde eisch van gynvoering van een militie-leger, zulks on- Ier aanprijzing van alle ouderwetsche ioldaten-deugden. die Duitschland groot padden gemaakt. Hetgeen, dat spreekt van lielf, in het buitenland groote verontwaar- npiiging heeft gewekt, zelfs in die kringen, iie overigens nog het beste inzicht toon- ien in de gesteldheid in Duitschland en ie gerechtvaardigdheid van diverse ver- .angens, erkenden. Neen, geruststellend is ii me gang van zaken geenszins Ditzelfde geldt voor het Chineesch-Ja- lüsbansch conflict. Japan is niet toeganke- ijk voor goede raad en wil geen voet «wjWeed wijken. Dientengevolge zet het zijn ii (actie onverminderd voort, zonder zich iets :o«aan te trekken van de toenemende ont- Jen, stemming in Europa en Amerika. Het voelt zich onder leiding der militaire kaste op- elihpermachtig en redeneert blijkbaar, dat rijjtmen een openlijke veroordeeling van zijn actie niet zal aandurven! Zoetjes aan groeit de ontstemming even- :ouswel zoodanig dat het zich wel eens zou ckunnen vergissen! De Volkenbond, hoe talmend en bemiddelend tot in het onein dige ook, zal tenslotte een uitspraak niet jjkunnen vermijden en dat deze niet in Ja- - Span's voordeel zal uitvallen behoeft geen Wnader betoog. En als eenmaal a is gezegd, J zal b moeten volgenNaast Japan's f doorloopende dreiging om den Volkenbond te verlaten, heft nu ook China eenzelfde jllgeluid aan. Zulks mede onder den drang v'der nationale elementen, die meer en meer hun stem verheffen voor een gewelddadig optreden tegen de militaire actie van den indringer. Langzaam maar zeker glijdt het flconflict in het Verre Oosten naar eenwer- „jjkelijken oorlog, al zal een officieele oor logsverklaring wel achterwege blijven! HET JEAN PESIJNHOF. I. Uit historisch oogpunt is het Pieters kerkhof met zijn naaste omgeving wel de merkwaardigste plek van Leiden. In den ouden tijd was het het maatschappe lijk en geestelijk centrum der Sleutelstad. Hier werd op 11 Sept. 1121 door bisschop Godebald het oude Romaansche kerkje gewijd als centrum van de nederzetting. En naarmate die nederzetting groeide ontstond de behoefte, dat kerkje te ver- grooten, het af te breken, een nieuwe te stichten en deze maar al uit te breiden tot het weidsche en imposante heiligdom, dat we thans kennen; echter zonder den geweldigen toren, die de Dom van Utrecht nog in hoogte overtrof. Hier stond des Graven Hof, waar Willem II en Floris V. het levenslicht aanschouwden. Hier staat nog, omgeven van latcren bijbouw, het oude grijze Gravenstein. dat met zijn sombere kerkers en kelders de straffe tucht der Middeleeuwen in herinnering brengt. Hier schalde het rumoer van den grafelijken hofstoet, en hier schreden in statigen optocht de processies voort. Dat alles is voorbij, doch uit den schemer der eeuwen komt het soms nog als een schoone verbeelding voor onzen geest. In plaats van ridders in blinkende wa penrusting mogen slecht of soms ook goed zittende confectiepakjes onze oogen boeien. In plaats van luisterrijke proces sies komen karavanen van Amerikanen, die „Leiden doen" over het Pieterskerk hof. En dezen trekken bij voorkeur naar het Jan Pesijnhof waar we rechts van de poort een steen vinden ingemetseld met het inschrift: „On this spot liver, taugh and died Joh. Robinson 16111625." De Noord-Amerikanen, wier geschiede nis weinig meer dan drie eeuwen telt, en die met alle geweld iets willen „bom bardeeren", wat bij onderscheidene Euro- peesche volken gedurende 2000 jaren of langer van zelf groeide, nJ. traditie, be schouwen dit hoekje als een soort bede vaartplaats. Daaiom hebben zij dan ook in 1891 een groote bronzen gedenkplaat meegebracht met het scheepje „The Mayflower" er op en een uiteenzetting in 't Engelsch er onder, die schuin tegenover het hofje werd geplaatst in den muur der doop kapel van de Pieterskerk. Doch bekijken we thans het hofje. Zooals we aan de teekening zien, is het poortgebouw opgetrokken in klassiscisti- schen trant. We zien hier weer een hoofd gestel van twee vlakke pilasters met base ment en Jonisch kapiteel, waarop het sterk geprofileerde lijstwerk van de ar chitraaf rust. De postamenten zijn even eens voorzien van eenvoudig basement en kapiteel, waarop zich de rondbogige afsluiting van den ingang ontwikkelt. De zwekken zijn hier weer voorzien van groeven. In de midden is een sluitsteen, voorzien van het acanthusmotief. In de fries zijn diverse gedenksteenen aangebracht. Op den zwarten steen vlak boven den hoofdingang leest men: Dus ziet men uit het puin van een bouwvallig nest, Een braaf gebouw gesticht door vruchtlooze Echtgenooten Voor veel behoeftigen schoon vreemden, die verstooten, Zijn uit hun vaderland en veilig hier gevest. Gesticht door Jean Pesijn en zijn huisvrouw Marie de Lannoy. En ter weerszijden zien we steenen met het stichtingsjaar: Anno 1683. Uit den opsehriftsteen blijkt alweer, dat ook Leiden in de Nederlanden een toevlucht was voor zoo velen die door verschillende oorzaken, doch geloofskwes ties speelden gewoonlijk een hoofdrol, ge noodzaakt waren hun vaderland te ont vluchten en rust en veiligheid elders te zoeken. De kinderlooze echtgenooten Jean resijn en Marie de Lannoy, pre-refugé's want de opheffing van het Edict van Nantes volgde pas in 1685 die tot de beter met aardsche goederen gezegende vreemdelingen behoorden, stichtte hier dus dit hofje ten behoeve van arme lot- genooten. Boven een band van natuursteen springt de eerste verdieping een weinig vooruit. Hier de regentenkamer, welke nog voorzien is van een venster met kruis kozijn. Boven de zwaar geprofileerde kroonlijst bevindt zich een driehoekig foonten, waarvan de timpan elke vulling mist. Vermoedelijk zal er vroeger wel een of ander beeldhouwwerk in zijn geweest. Het dak is bekroond met twee eenvoudige makelaars, terwijl er een fraai gemetselde schoorsteen achter uitrijst. Openen we thans de deur van 't poort gebouw. De Januarizon straalt van een melkblauwen hemel en werpt laag haar stralen door het traliehek, dat de binnen poort afsluit. Hier staan we op een blau wen tegelvloer, eenigszins ongelijkmatig geworden, door de duizenden voetstappen van oudjes, die er in den loop der jaren over schuifelden. Zoo'n vloer heeft reeds een geschiedenis, die door de meedoogen- looze photografische plaat nimmer zoo goed wordt vertolkt als door de hand van den schilder. Al die nauw merkbare hal- lingen en welvingen, die krasjes en splee tjes, die afgebrokkelde randjes, die glim mingen over het leiblauw, men moet zien, hoe onze onvergetelijke Verster dat heeft geschilderd en met waskrijt geteekend in een interieur van de Hooglandsche kerk. Hierin is iets van het leven der ge slachten neergelegd, iets van de duizen den die kwamen uit het stof der aarde en die tot de moeder aarde wederkeerden. Deze gedachten drongen zich aan mij op, toen ik een blik wierp op de blauwe tegelvloer van het poortgebouw. Om ons heen zijn de gewitte muren, niet bijzon ders, doch vol van heimelijke tinten nu het zonlicht door de estrikken weer kaatst en overschemert. En boven ons is de gele balklaag van de boven gelegen regentenkamer. Tusschen twee balken is de eenige versiering van deze ruimte, maar dan ook zóó mooi, zóó zeldzaam mooi in zijn eenvoud als men het in een statievertrek niet gelukkiger kon wen- schen. Het is de elegant gevormde con sole van lichtroode baksteen, waarboven vroeger de haard van de regentenkamer was. Men bouwde vroeger dergelijke con soles onder de schouw om steun te geven aan het steen- en ijzerwerk daarboven, doch vooral om brandgevaar zooveel mo gelijk te voorkomen. In dc onderliggende verdieping was zoo'n console dan meteen ornament. En nu zien we hoe gracieus de lijnen van dit metselwerk cirkelsegmenten beschrijven en in de punt rusten op een fraai gevormd draagsteentje. Ge moet zien dit wonder van lichtroode geslepen baksteen en fijne voegen, en bewonderen, hoe de eenvoudige werkman, wiens naam vergeten is, hier met liefde en toewijding een juweeltje van 17de eeuwsche metsel- kunst heeft geslepen. Gjfmcljt/CJft c.6-r,-a'h'. „Dit moest een bedevaartsplaats zijn voor eiken metselaar", roept architect Jesse uit, en ik noodig alle Leidenaars uit, vooral hen, die in de bouwvakken zijn, om dit werk eens, al is het maar 5 min. te bestudeeren. De roode steen, zoo zui ver geslepen, de rondingen zoo volmaakt gevormd, de smalle grijze voege, zoo keu rig afgewerkt en beneden de steenen schuin af geslepen met schuine voegen ten einde de punt harmonisch op te los sen en eindelijk dat pure draagsteentje. Dat alles tusschen de gele balklaag en do oude witte muur. 't Is 't gegeven voor een stillevenschilder met de ernst en de diepte van een Vermeer of Verster.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 9