Het wrak van de „l'Atlantique" - Lilian Harvey naar Amerika 73sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. HET MYSTERIE VAN HET DIAMANTEN KRUIS AFSCHEID PROFESSOIt FRUIN ALS ALGEMEEN RIJKS ARCHIVARIS in hotel Paulez in de residentie. De ver tegenwoordiger van den minister van Onderwijs, de heer de Visser (rechts) en prof. Fruin. HOE DE „L'ATLANTIQUE" ER UIT sche kust genaderd was. Luchtopname hoe de bovendekken ZAG toen men ïnet het schip de Fran- op zeer korten afstand genomen. Men ziet in elkaar gezakt zijn. BOGOLJUBOW IN STRÖBECK. Ströbeck is de eenige plaats in Duitschland, waar het schaken op school geleerd wordt. DE TE DELFT GESPEELDE VOETBALWEDSTRIJD D.H.C.—H.B.S. werd door H.BB.S. met 51 gewonnen. Moment voor het H.B.S.-doel. LILIAN HARVEY is uit Berlijn naar Hollywood vertrokken. Lilian neemt SPRINGCONCOURS van de Zuid-Holl. Jachtvereeniging te Wassenaar. Mej. Eschau- aan het station afscheid van haar Berlijnsche vrienden. zier op ,,Trixie". uit het Engelsch van Chester K. S. Steele door A. W. v. E.v. R. 19) Nog eenigen tijd bleef de kolonel voor sMten, waarin de stukjes ijs vlug wegsmolten. Ook hij maakte kringetjes van water op de tafel. „n benieuwd, peinsde hij, „of ik goed gehandeld heb!" Zijn hand zocht in den zak, doch kwam er leeg weer uit. ,.Ik heb het zeker op het bed laten lig— gen mompelde hij. „Maar ik herinner het mij wel. En alsof hij het uit het groene boekje oplas, haalde hij aan: „Maar als de zalm naar zee terugkeert en zijn kracht terugkrijgt, en den volgen den zomer weer dezelfde rivier op- zwemt „De Sproetige te een echte zalm", bromde de kolonel, „zelfs al is hij zoo gespikkeld als een forel. Ik zou wel eens willen weten of ik hem ooit weer te pakken krijg, als hij in de woelige drukte van New-York ver- dwenen is? Nu, hij heeft mij het leven ge red, en ik kon niet anders doen, dan hem een kans geven voor het zijne. Het was het eenige, wat ik kon doen! En nu aan niets anders meer denken dan aan visschen!" Het was een mooie morgen in April met juist de goede zon en den „wind uit het westen, dan bijt de visch het best", toen kolonel Robert Lee Ashley met den trou wen Shag voor het dragen van hengel stokken, emmer en lunchmand, zijn hotel verliet, om den dag aan een niet ver ver wijderd riviertje door te brengen, dat hij had hooren roemen om zijn forellen. „Shag!" riep de kolonel uit, toen zij, na de gunstige plek met een heel prozaïsche tram bereikt te hebben, door een veld dicht bij het riviertje stapten, „het is van daag prachtig weer!" „Zeker, kolonel!" „En ik ben van plan, heel wat visch te vangen!" „Dat hoop ik ook. kolonel!" „Goed! Spreek nu niet meer tegen mij, voordat ik iets tegen jou zeg. Wij zijn er nu gauw, en ik haat niets zoo erg, als-dat iemand tegen mij praat, als ik aan het visschen ben!" „Ja, kolonel!" „Hm. Nu, onthoud het!" Hij koos met veel zorg een vlieg uit zijn grooten voorraad aas en, hopend, dat de visschen dien morgen goed zouden bijten, wierp de kolonel zijn hengel uit, niet ver van een krommen, knoestigen, gespleten olm, die over het riviertje hing op een plaats, waar de stroom den oever had af geslepen en een diepen kuil had gevormd, waarin een luie forel misschien gaarne zou liggen wachten op een lekker hapje. Zoo licht als een veertje liet de visscher zijn vlieg op het door de zon beschenen water rusten, en nauwelijks hadden de daardoor veroorzaakte kringetjes den oever bereikt, of hij had beet, en de hen gel werd naar beneden getrokken. „Bij de beenderen van sir Izaak!" riep de kolonel, „ik heb beet, Shag!" „God zij dank, ja, kolonel!" riep de neger. „Houd je mond!" beval de kolonel, die nu zijn visch begon in te halen. „Heb ik je soms bevolen, te spreken?" Doch Shag lachte slechts. Hij kende zijn meester! Na tien minuten handig inpalmen, waarbij de forel bijna wist te ontkomen, door onder een drijvend stuk hout te schieten, als een duikboot onder een krui ser, slaagde de kolonel er in, zijn visch op het land te trekken. Hijgend wierp hij hem in het groene gras. Daarop keek hij Shag aan en merkte op: „Zei ik je niet, dat het een eenig mooie dag was?" „Ja, kolonel", zei Shag grinnikend, „dat zei u!" En kolonel Ashley was zoo in zijn nop jes, dat hij zelfs glimlachte, toen een oogenblik later gekraak in het kreupel- boschje achter hen verried dat er iemand naderde, ofschoon hij het gewoonlijk niet kon verdragen, gestoord te worden onder het visschen. Nadat hij den visch genadig door een slag op den kop gedood had, en hem in den met gras bedekten emmer had gewor pen, keek de kolonel op en zag een jonge dame en een langen, mageren jongen aa- derkomen. De jongen kwam hem eenigs- zins bekend voor, maar de visccher dacht er niet verder over na, waar of wanneer hij hem gezien kon hebben. „Dat is hij!" riep de jongen, toen hij en de jonge dame in het gezicht van den kolonel en Shag waren, maar hij wees op den detective. „Dat is hij!" Het meisje liep hard op hem toe en stak als met de stomme bede de handen naar hem uit. Er waren zorg en angst op haar gelaat te lezen. „Bent u kolonel Brentnall?" vroeg zij. De kolonel was voldoende op zijn hoede, om zich niet te vergissen, als zijn aan genomen naam werd genoemd. „Die ben ik", zeide hij, en de vredige, vroolijke, blik, die onder het aan wal ha len van den visch in zijn oogen was geko men, maakte plaats voor een harden, die in overeenstemming was met zijn beroep. „O, kolonel. Brentnall! Ik ben hier geko men, om U te vragen, mij hem te hel pen! Dat wilt U toch wel? Zeg niet neen!" Het gelaat van het jonge meisje, haar blauwe oogen, de uitgestrekte handen, de geheele houding van haar lenig, jong lichaam stemde in met die bede. „Lieve, jonge dame", begon de kolonel, maar zij viel hem in de rede. „U bent toch een detective?" „Wel eh ik zeg liever een detec tive, want er zijn er zooveel, en ik ben er maar één van!" „Maar u bent toch de detective uit New-York?" „Ja, maar ik begrijp niet, hoe u <U* weet! Ik ben hier niet voor mijn beroeps bezigheden, ofschoon ik heb mij hier teruggetrokken en ik zou liever Af aar U zoudt toch niet weigeren, iemand te helpen, die Uw hulp noodig had, nietwaar? Dat zoudt U niet, dat weet ik zeker!" En het meisje glimlachte door haar tranen heen. „O, natuurlijk niet, als het iets te ma ken had met menscheüjkheid, zou ik mijn hulp niet weigeren. Maar ambtshalve werkelijk ik ben hier niet als detec tive! Ik kan nu werkelijk niets op mij nemen! Ik wil niet graag ruw of onbe leefd schijnen, maar ik kan niet „Zelfs niet voor het dubbele honora rium, dat U gewoonlijk rekent? Ik wil graag goed betalen voor wat U voor mi) en hem doet. Mijn vader is rijk, en ik heb zelf wat geld. Ik zou het er tot den laatsten dollar voor over hebben. En toen ik vader vertelde, waar ik van plan was heen te gaan, zei hij, dat hij er ook alles voor over had! Wij gelooven beiden, dat Jimmy onschuldig is, en dat willen wij ledereen bewijzen, zoo gauw we kunnen. Daarom kwam ik regelrecht naar u toe. Ik kon niet wachten! Misschien deed ik er verkeerd aan, hier te komen, het spijt mij, dat ik u in uw visschen gestoord heb! Maar dit is zooiets zooiets gewichtigs het beteekent zooveel voor hem voor mij! Ik ik Zij stotterde en keek van Shag naar den kolonel en toen weer naar den sympathie ken neger, want op diens gelaat was medelijden te lezen. .(Wordt vorvolgdV,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 5