KLEUR- EN KNIPPLAAT OUD EN NIEUW, ALS HET SNEEUWT! Het Oude Jaar gaat henen En 't Nieuwe komt er aan. Dat zie je op dit plaatje. Zorg, dat het goed kan staan. Je weet nu immers zelf wel, Hoe je te werk gaan moet. Welnu, toon dan je kunsten En doe het eens heel goed (Nadruk verboden). voor eeuwig te verlaten.... Neen, zij mo gen daar dus niet te laat aankomen Terwijl de engel zoo tot Suusje sprak, stak hij zooveel lantarentjes aan, als er kinderen waren, bracht deze naar de slede en gaf ieder kind een dezer aardige lamp jes in de hand. Daarna sprong hij zelf vlug in de zeer groote slede, en vooit ging het toen, vliegensvlug over de blanke, glin sterende sneeuw! t Was een schitterend-mooi gezicht, die vlug voortsnellende slede, verlicht door al die kleine, brandende lampjes, vond Suusje, die met nog een halve boterham in haar hand, de vertrekkenden droef na staarde. Ja, daar stond zij nu, geheel al leen, in de groote zaal! Maar toch wilde, toch moest ook zij het Oudejaar haar getreuzel meegeven. Neen, zij wilde geen „Teutkousje" meer zijn! Een oogenblik stond ze na te denken, wat ze kon doen. Toen keek ze op de klok, greep haar wol len muts en holde naar buiten! Doch de slede zag zij niet meer. Wèl nog, heel in de verte, het licht der lantarentjes. „Zou ik nog op tijd komen, als ik héél vlug loop?" vroeg zij zich af. „Neen, niet lang er over zeuren niet teuten loopen, vlug loopen wil ik! Op een draf holde toen Suusje den weg op, dien ook de slede was gegaan! Hijgen de draafde zij al maar voort! Daar zag ze eindelijk, niet meer zoo heel ver af, de lichtjes der lantarentjes! Gelukkig, ze kwam dus nog niet te laat! Het Oudejaar was nog niet heengegaan! Juist toen zij de plek, waar allen zich rond het Oudejaar hadden geschaard, was genaderd, hoorde zij een heel oude, en wat dof klinkende stem vragen: „En wat heeft Wimpje mij mee te geven op mijn weg naar de Eeuwig heid?" „Mijn wreedheid, lief Oudejaar!" riep de jongen, die de vlieg had gemarteld. „Ach, neemt u toch die akelige wreedheid mee, opdat ik de belofte, aan vader en moeder gedaan, kan houdenDe belofte om in het Nieuwejaar niet meer wreed voor de dieren te zijn „Maar ik heb al zoo heel veel mee te nemen", sprak vriendelijk het Oudejaar: „ik kreeg Miesje's ongehoorzaamheid, Catootje kwam met haar kuren, Jetje bracht me haar stijfhoofdigheid, Jantje en Bartje gaven mij hun opvliegendheid mee, Marietje gaf haar leugentjes, en An nie, Elly, en nog zooveel anderen, vroegen mij, hun gulzigheid en snoeplust mee te nemenEn nu kom jij, op het aller laatste oogenblik nog met je wreedheid aanEn dat is iets, datdat niet zoo heel gemakkelijk is „Ja, ik begrijp wel, dat ik u, door mijn wreedheid mee te geven, heel veel last be zorg, Oudejaar", zuchtte de jongen. „Maar ach, die akelige wreedheid heeft reeds zooveel ellende gebracht, vooral aan de dieren. En vader en moeder hebben er zoo'n verdriet over.'. „Welnu, Wimpje, dan zal ik die ondeugd ook maar er bij meenemen", beloofde het Oudejaar. „Maar meer kan ik werkelijk niet dragen, hoor! Neen, er kan niets meer bij „Ach, lieve help, nu heb ik voor niets zoo gehold," dacht Suusje, die de woorden van het Oudejaar had gehoord. Maar juist op ditzelfde oogenblik keek het Oudejaar naar haar. .„Waarom draag jij geen lan tarentje?" vroeg hij. „Of hoor je niet bij al die kinderen?" „Zij hoort wèl bij ons troepje, Oude jaar," begon nu Sylvesters bode. „Maar ze kwam hier wat later aan dan wijZe komt altijd te laat. Ze heet Suze Berken hof, weet u? Maar door haar altijd treuze len, noemt men haar „Teutkousje". En u begrijpt „Ja, ik begrijp volkomen, dat ze den naam „Teutkousje" niet zoo heel mooi vindt," sprak het Oudejaar. „Ik vind het een akeligen naam", zei Suusje heel zacht. „Ik schaam me er voor. Maar toch zal ik hem moeten houden „Waarom?" vroeg het Oudejaar. „Omdat ik het allerlaatste hier aan kwam Oudejaar," antwoordde Suusje ver legen. „Allen, die hier staan, gaven u reeds zóóveel mee, dat i k u niet meer durf vragen, ook nog mijn getreuzel op uw reis naar de Eeuwigheid mee te willen nemen. Want u bent al zoo heel oud. en oude men- schen mag men nooit last bezorgen En ik hoorde toch, wat u zeide tot JVimpje „Je hebt een goed, lief hartje, Suusje," zei vriendelijk het Oudejaar. „Daarom zal ik jouw getreuzel er nog maar bij nemen, vooral omdat het niet zoo zwaar weegt als Wimpje's wreedheid. Maar denk er nu wel aan, dat je nooit meer te laat moogt ko men, hoor! Want wie altijd suft en treu zelt, brengt het in deze wereld niet ver. De tijd vliegt zoo snel voorbij, kindlief! En nu is ook nfijn tijd voorbij, kinderen", ging het Oudejaar' tot allen voort. „Ik moet heengaan en neem al je fouten en kleine gebreken mee op mijn reis naar de Eeuwigheid. O, daar nadert reeds mijn op volger! Daar komt het Nieuwejaar!" riep hij haastig. „Nu moet ik vlug gaan! Vaar wel!" Op ditzelfde oogenblik deed het Nieuwe jaar, stralende van jeugd, van vreugde en van hoop, zijn intrede. Vlug drukte hij het vertrekkende Oudejaar de met rimpels doorploegde handen, en daarna sprak zijn jonge, vroolijke stem tot Suusje en de andere kinderen: „Het Oudejaar nam al jullie fouten en kleine gebreken mee? Daarom hoop ik, dat geen van jullie allen mij, als het uur van mijn heengaan is aangebroken, een enkel gebrek, zelfs een kleine fout in je karakter, hebt mee te geven. En jij, Suze Berkenhof, houd je be lofte, dan zal niemand je meer „Teut kousje" noemen." „Hoe zal men mij dan noemen, Nieuwe jaar?" vroeg Suusje. „Ik denk haast, dat men je dan den naam „vlugge Suze" zal geven", was het antwoord. „Dien naam vind ik véél aardiger, dan dat vervelende „Teutkousje!" riep het meisje. In haar groote vreugde wilde zij toen het Nieuwejaar omhelzen, maar dat was al weer verder gegaan. Het was al voortgesneld naar het paleis der Maanden, waar het bleef vertoeven in afwachting van zijn tijd. Daar moest het ook de dagen laten voorthuppelen, 365 dagen, en dat was een werkje! Maar wat keek Suze vreemd op, toen zij geen der andere kinderen meer zag. Ja zelfs de kleine engel, Sylvesters bode, was verdwenen! Alleen, geheel alleen was ze, en ze lagin haar eigen bedje! Want. een droom, niets dan een vreemden droom was het geweest, dien Suusje in dien Oude jaarsnacht had beleefd! Maar ook droomen hebben vaak hun nu,t en men kan er soms veel uit leeren. En zoo was het óók met Suze Berkenhof. Want de droom in dien Oudejaars-nacht maakte, dat zij de belofte, aan vader en moeder gedaan, werkelijk kon houden. En toen duurde het ook niet lang meer, of de naam „Teutkousje" had plaats gemaakt voor „Vlugge Suze", zooals het Nieuwejaar dit ook reeds had gedacht. Neen, niemand dacht er voortaan meer aan haar „Teut kousje" te noemen, (Nadruk verboden.) .TANTE JOH. door C, E. DE LILLE HOGERWAARD. Vlokjes donzig, vlokjes wit. Zacht als kleine veeren, Dwarr'len vroolijk naar omlaag, Raken onze kleeren. Vlokjes buit'len steeds maar door Dansen, tuim'len oolijk. Ais wij hen zoo bezig zien, Worden wij ook vroolijk! Vlokjes klein en vlokjes rein. Heb je. schik in 't leven? Wist je wel, dat- jullie ons Veel plezier steeds geven? Vlokjes, die met smett'loos wit Boom en heester tooien. Als je nog een poosje valt, Gaan wij ballen gooien! Vlokjes donzig, vlokjes wit. Och, wil niet verdwijnen. Moet je heusch naar huis, is 't waar? Als de Zon gaat schijnen? Maar de Zon komt lang nog niet, 'k Denk: zij is verkouden. 'k Zag haar in geen dagen! Vast Moet zij 't bedje houden. Vlokjes donzig, vlokjes wit. Hoor je ons wel zingen? Wij doen net als jullie, hoor! Dansen blij en springen. En als straks de Lente komt, Boren kleine klokjes Overal door 't sneeuwkleed heen! Dan is 't uit, hoor vlokjes! Maar nu is 't nog volop feest: Vlokjes dart'len oolijk! En wij kind'ren allemaal Juichen: 't Sneeuwt! Wees vroolijk! (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 14