faargang Donderdag 24 November 1932 No. 48 DIAANTJE SPELEN OPLOSSINGEN. KLEINE KLEUTER. (Slot). Jteeds stond meneer Reeling hij pet natuurlijk zijn! met opgehe- ool boven aan de trap en nog altijd wij ons niet verroeren. Alleen k, dat mijn oogharen vervaarlijk den. Maar dat zou „de vijand" wel n! lang we daar zoo stonden, zou ik llijk kunnen zeggen; 't leek mij een Jieid. En hoewel ik eerst doodsbe- fgeweest was voor dien meneer daar laan de tr^p, verlangde ik er nu laar, dat hij wat zeggen of vragen bk al bulderde hij nog zoo hard! |as beter dan deze onhoudbare toe- Hij scheen het echter niet van plan I en bleef hardnekkig zwijgen. (elijk, eindelijk kon Jaap, die er pijnlijk net zoo over dacht als ik, fet langer uithouden. Hij kuchte een feer en begon met haperende stem: - neemt u ons niet kwa deneer, maar leer Reeling, die blijkbaar medelij- Jet ons kreeg en begreep, dat het den ben-aanvoerder in dit hachelijke plik niet aan moed ontbrak, zei i toon klonk minder barsch: zullen beginnen met wapenstil- |te sluiten. Eerst wil ik eens wat van bedoeling en plannen weten. Ik zie tlijk onmiddellijk, dat ik met een benstam, 'n zeer talrijken Indianen- Re doen heb. Zelf heb ik als jongen palen Indiaantje gespeeld, al was 't [iet bij nacht i groote oogen keken wij eerst me- Reeling en daarna elkaar aan. Was In niet boos, vreeselijk boos, dat wij buis midden in den nacht hadden brapeld? Igeloof, dat het brutale van onze op dit oogenblik veel duidelijker tot orclrong dan wanneer hij ons kwaad huis had gejaagd. lig las meneer Reeling hiervan iets gezichten, want hij ging voort: I geloof wel, dat ik dezen Indianen- Iken en ik hem in het oerwoud van |heuvel zelfs bespied heb. Vanmiddag over het zandpad langs de beek en [mijn aandacht getrokken door een jnizinnig gefluister en een troep In- In, die daar blijkbaar kampeerde." de wildernis!" dacht ik op eens |>P. 1st, juist!" zei nu meneer Reeling, lis mij dus duidelijk, maar nu zou ik be de reden van jullie bezoek willen lp, als aanvoerder, vond het natuur lijn plicht deze vraag te beantwoorden Ji eerlijk. fj hadden gehoord, dat er een twist poken was tusschen de bewoners van Iheuvel en die van de Beukepit en nu Jen wij door een overrompeling van atsten dezen te dwingen tot vrede." >o! zoo!" zei meneer Reeling en ik puidelijk, dat hij op zijn lip beet om Po te blijven. „De bedoeling was dus pijk heel goed, al zullen jullie mij Jen toegeven, dat de manier, waarop pt doel wilde bereiken, niet bepaald pekeurd kan worden." fn, dat begrepen wij natuurlijk alle- Intusschen had meneer Reeling zijn pistool boven ergens neergelegd, daalde hij de trap af en kwam ons met uitgestoken hand tegemoet- Ernstig zei hij: „Ik zal mijn vrouw vragen weer goede vrienden met de bewoners van Heide- heuvel te willen worden en ik twijfel er geen oogenblik aan, of zij zal evenals ik dit maar al te gaarne doen. Echter heb ik één voorwaarde en die is: dat geen Indiaan het ooit meer wagen zal een nachtelijken aanval te doen op wien of wat ook. Beloven jullie dat?" „Ja, meneer!" klonk het ernstig uit zes monden. Indianen en overrompelde schud den elkaar nu hartelijk de hand. Zij waren de beste vrienden geworden. „En nu vlug en zacht naar huis; niet naar het Indianenkamp. maar naar de slaapkamers, die voor de Indianen op Heideheuvel gereserveerd zijn." Meneer Reeling nam een jas van den kapstok, trok dien aan en deed ons niet alleen persoonlijk uitgeleide tot het hek van de Beukepit, maar bracht ons zelfs naar Heideheuvel. waar.... Oom Fnts en Tante Elly juist in hun auto aankwamen en wij elkander vlak voor de deur van hun buiten ontmoetten. Het duurde eenige oogenblikken, voor Oom en Tante begrepen, wat er eigenlijk gebeurd was. Angstig keken wij naar hun gezichten- Er zou stellig wat voor ons op zitten en verdiend was het! Maar meneer Reeling was een boven- ste-beste, een man uit duizenden! Hij pleitte net zoo lang voor ons, tot Oom en Tante beloofden ons niet te straffen. „Hoera voor meneer Reeling!" riep Jaap op eens uit en het werd een ontstuimig hoera-geroep. ,,'t Is maar goed, dat mijn vrouw een paar dagen uit is. Ze zou van dat nach telijk tumult niet veel begrijpen!" zei meneer Reeling. Toen een paar dagen later mevrouw Reeling weer thuis was en alles gehoord had wilde zij niet alleen gaarne vrede sluiten met Oom en Tante, maar ook kennismaken met den Indianen-stam. De beide families waren nu weer even bevriend als vroeger. Het misverstand, dat hen verdeeld had. was opgelost en meneer en mevrouw Reeling kwamen niet alleen weer dikwiils op Heideheuvel, maar ook in ons Indianenkamp. Wij hebben natuurlijk woord gehouden en nooit meer een nachtelijken uitval ge daan, blij als we waren, dat we van dien éénen zou goed afgekomen waren! EINDE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS DIT HET VORIGE NUMMER. 1. Geduld overwint alles. 2. Bij een burgemeester. 3. De tong. 4. Bal, last, ballast. 5. Warm, mond, Warmond. 6. Pan, man, kan, Jan. 7. Knikkers, kikkers, kers. 8. Krab, bark. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Kleine kleuter is verlegen Kleine kleuter ls wat bang. Krijgt een kleurtje voor een vreemde En het duurt meestal niet lang. Vóór de waterlanders komen. Kleine kleuter snikt dan luid En met Moeder rust och. heden! Is het dan voorloopig uit! Kleine kleuter, arme kleuter. Wat heb 111 toch een verdriet! En die vreemde groote menschen. Heusch, ze plagen je toch niet! Maar ze willen, kleine kleuter, Juist je een pleiziertje doen. Kom laat nu je llo niet hangen, Bijt van angst niet in je schoen! .Heine kleuter schijnt te luist'ren. Zou ze 't hooren wat ik zeg? Zij vermant zich en haar traantjes Zijn op éénmaal alle weg! Kleine kleuter ziet een stoel staan En verstopt zich één-twee-drle! 't Aardig halt verlegen snultie Reikt juist even tot mijn knie. Kleine kleuter denkt: Ik zie je! —Maar mij zie je stellig niet! Heeft geen erg dat door de gaatjes In den stoelrug je haar ziet. Kleine kleuter kraalt dan lachend. Och wat heeft dat ding een pret! En lk? Tc Kon niet anders doen toch! 'k Heb haar ln de krant gezet! (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 13