REBUS ARTISNIEUWS OPLOSSINGEN. ANEKDOTES. door G .J. VISSCHER. Een jonge Olifant. [wie een put graaft voor een ander, jït er zelf in", zegt een oud spreekwoord. |t dit niet altijd uitkomt, heb ik bij j thuis in Oost-Afrika ondervonden, nige jagers hadden een kuil gemaakt, voorbaat al een vangkuil genoemd, op weg, dwars door het bosch, waarlangs n moeder en ik, benevens een stuk [zes andere groote olifanten, eiken avond onze drinkplaats wandelden. De rs hoopten een grooten olifant te hgen, met het oog op de slagtanden, veel geld opbrengen, j/olgens het hierboven genoemde spreek- jord hadden zij er zelf in moeten vallen, dat gebeurde niet. Wie er in viel, was ik: toen nog een baby van één oud. jïebben we daarvoor zoo hard gewerkt fdit warme land?" mopperden de man- Maar enfin! Ze namen mij toch mee ar de plantage van hun lastgever, den oten dierenvanger Schulz. i orde!" zei de heer Schulz. „Voor hem iet ik al een adres .Ik zal hem een jaar mij houden en dan verzend ik hem ar Artis in Amsterdam." poo is het ook gebeurd. Toen ik twee oud was, werd ik in een kist per boot ar Rotterdam getransporteerd en van- ar ging het per vrachtauto naar Am- Irdam. Mijn intocht in „Artis" had in Ie stilte plaats. Men had aan mijn komst Bukkig geen ruchtbaarheid gegeven; (ders had ik nog een tournée door de moeten maken, evenals Tom Mix, larlie Chaplin e.a. en ik houd niet van drukte. (Vel werd ik kort ija mijn aankomst [fotografeerd, daaraan kon ik niet ont- 'nen en mijn welgelijkend portret ver been in de voornaamste kranten, met berichtje er bij, waarin mijn goede [erkomst werd vermeld. Nu was de heele stad, ja ik kan gerust jggen: het heele land op de hoogte ge- pld en een stroom van bezoekers kwam ar Artis, om kennis met mij te maken, pn jonge olifant, niet grooter dan een e! Dat was iets bijzonders! Er zijn hier in Artis, slechts door het i>k van een neushoorn van mij geschel- Ben, twee groote Aziatische olifanten: ld] ah en Koba. Dat zijn stevige klanten, pstreeks zeventig jaar oud. De bezoekers [en hen met genoegen, maar zij zien liever een olifant, die heel oud, bijv. jen honderdvijf tig-jarigen olifant van |poleon, die (ik bedoel den olifant), het nadebrood (of hooi) eet te Boedapest Uan zien ze ook graag een olifant, dlè kl jong is en dat ben ik. poen ik voor de eerste maal naar buiten Jcht, naar mijn loopplaats, stonden er pet hek van Radj ah en Koba wel twin- menschen, die heel gul waren met da's en biscuitjes. Zoodra ze mij in 't kregen, riepen ze: „Daar is de jonge [fant!" en direct kwamen ze mijn kant zonder meer om te kijken naar de olifanten. Radjah zei niets, maar 4 >ba werd woedend. Ze begon te trom- ten, ze snoof haar slurf vol met zand kleine steentjes en smeet dien heelen mmel over 't hek heen naar mij toe. [k schrikte geweldig en liep gauw terug iar 't nachthok, maar de neushoorn last mij zei: „Kom er maar gerust uit! Is allemaal maar zand. Mij heeft die loersche tante eerst ook zoo behandeld, kan toch niet bij ons komen en als het al te erg maakt, moet ze van onzen ipasser naar binnen. rkec Schoorvoetend ging ik weer naar buiten nu waren aller oogen en ook weer een ntal fototoestellen op mij gericht. De passer bleef in mijn buurt, om te zien, er niets gebeurde, dat mij uit mijn uneur zou kunnen brengen. Telkens werd er gevraagd: „Hoe heet i?" En dan antwoordde de oppasser: [ij heet Dodoma". Dien naam had ik eds in Afrika gekregen bij mijn eersten as en die naam is mij bijgebleven. ;Dan was het: „Dag Dodoma! Wil je en koekje of een biscuit je of een stukje hnkommer?" Ik kreeg van alles en weldra zei de passer: „Pinda's mag hij niet hebben!" 't was goed gezegd. De nootjes zullen t:c J niet hinderen, maar die doppen zijn lemaal onverteerbaar. Koekjes en klont- s suiker vond ik heerlijk. Als ik een oeP .hinderen zag naderen, stak ik al clelijk mijn slurf tusschen de tralies h or. Als hun voorraad op was, zocht ik fp den grond naar de restjes; die snoof J dan op. (Nadruk verboden). „Kijk!" riepen de kinderen. „Precies moeders stofzuiger!" Zou hun moeder, die er niet bij was soms ook een slurf hebben, evenals ik? Dat kon ik niet te weten komen! Ze be keken mij goed. „Wat een groote ooren!" zeiden ze. „Kijk eens! Ze komen boven zijn kop tegen elkaar. Dat is bij die groote olifanten niet zoo." „Gelijk heb je, kinderen. Dat komt, omdat zij Aziatische olifanten zijn en ik ben een Afrikaan." Dat had ik wel willen zeggen, maar ik hield mij stil want zij verstonden toch geen Afrikaansch. „Hij begint als slagtanden te krijgen," zei een ander. „Hij loopt net als een dame," zei een derde. „Die groote olifanten zijn veel plomper." „Wat een vleier!" dacht ik en ik at maar door. Weet je, wat er toen gebeurde? De oppasser zag een nieuwe groep kinde ren aankomen en toen hing hij een bord met het opschrift: „Niet voederen!" aan mijn hek en ik kreeg voorloopig niets meer. Hij was bang, dat ik te veel zou krijgen van al die snoeperij en ik moest wachten tot 's avonds. Toen zette hij mij een flinke portie pap voor en havermout en maïs en hooi met de woorden: „Dat is beter voor Dodoma!" Toen ik hier acht dagen was, vroeg ik aan buurman Neushoorn, die ook tamelijk jong is: „Hoe lang zouden we hier moeten blijven?" „Ik weet het niet", was zijn antwoord. „Ik ben hier nu een maand of vier. Wacht ik zal het eens aan buurman, je grooten neef, vragen. Radjah! Wanneer zouden we naar uw idee, uit dit hok verhuizen?" „Nooit!" bromde Radjah en hij trom pette van boosheid. Maar öf hij het mis had! Eerst schrikte ik geweldig. Je moet er ook niet min over denken! Niets op je geweten te hebben en dan veroordeeld te zijn tot levenslang! Maar toen ik hier een week of drie was, gebeurde het volgende: De oppasser deed mij een halsband om, met een ring er- aan. Door den ring stak een touw. Toen maakte hij mijn hok open en ik werd naar buiten geleid. „Hoera!" dacht ik, „Nu per vrachtauto naar Rotterdam en dan weer naar Afrika!" Maar zoo ver kwam ik niet. Toch maak. te ik een heerlijke wandeling door de la nen van Artis. Onderweg zag ik zebra's, antilopen, struisvogels, leeuwen, mij alle goed bekend uit mijn eerste levensjaar, en toen kwamen we in den voortuin, bij de z.g. baby-box, of, zooals de kinderen wel zeggen: de boerderij. Daar waren een aantal kinderen en ver der: jonge geitjes, jonge schaapjes, eend jes, biggetjes, een kalfje, jonge leeuwtjes, konijntjes en die maakten daar met de kinderen de grootste pret. Ik dacht: „Zoo behoort het, jong bij jong!" en ik wilde ook door het hek naar binnen gaan, maar dat mocht ik niet. „Neen vent, al ben je jong je bent te zwaar gebouwd om tusschen die kleintjes door te loopen", zei de oppasser. „Als je, al zou het dan ook bij ongeluk zijn, iemand op zijn teenen trapte, dan was hij nog niet gelukkig." t OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER: 1. Spek, takel, spektakel. 2. Noord-Holland of Zuid-Holland. 3. Koninginnefeest, kin, geest, nieten, neef, fee, non. 4. Meel M Rika i rede d dood d spek Middelburg klas 1 boek b ruit u vork r deeg g 5. Woerd. 6. Nap. el. s. Napels. 7. Emma, Marie. Anna. Rika, Nel. Ingezonden door Ali van Weerden. Onderwijzer: Als de kippen van een boer iederen dag alle te zamen 10 eieren leg gen. hoeveel krijgt die boer er dan van in een heele week. Wim? Wim aarzelt even. dan vraagt hij: Meester, mogen de kippen Zondags ook leggen? Ingezonden door Corrie Dirkse. Kareltje heeft voor het eerst van zijn leven een egel gezien en vond dat stekelige dier erg grappig. Den volgenden dag vindt hij een kastan je die nog in de stekelige bolster zit en roept verrukt: „Och Vader kijk eens ik heb een egelei gevonden. Ik mocht er dus niet bij, maar ik amu seerde mij ook daar buiten kostelijk, al leen met er naar te kijken. En weet je, wat ik ook nog trof? In een wagentje zat een klein kindje, met een krentenbroodje in de hand. Dat broodje gooide het op den grond. „Dank je wel!" zei ik en direct had ik het te pakken. Lekker als het was! Veel lekkerder dan mijn eigen brood! Dat is zeker menschenbrood geweest. Koba zou gezegd hebben: „Kom je morgen nog eens terug?" Maar ik was met dien éénen keer al tevreden. Nu moest ik naar mijn hok terug. Die wandeling was verrukkelijk. Radjah, Koba en de Neushoorn riepen: „Mogen wij nu eens?" Maar de oppasser was doof aan dat oor en tot mij zei hij: „Je bent braaf geweest. Morgen mag je weer mee!" (Nadruk verboden.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 15