LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
DE CROSS COUNTRY van de Kon. Mil. Sport Vereeniging bij Hattem. Silver-
tail" was een der vele paarden, die in de sloot terecht kwamen.
Het Is een soort van dagboek van de
reis, dat zij dagelijks bijhoudt en mij om
den dag af wat zendt. Ik zal het even ha
len, misschien wilt u het eens inzien. De
belangrijke punten heb ik onderstreept".
Met gespannen aandacht doorliep Kees
het verhaal van de reis. De feiten werden
eenigszins achteraf gezet door de onder
streepte psychologisch-interessante détails,
maar»hij trachtte zoo gauw mogelijk het
één en het ander in zich op te nemen.
„Wat is dat een rare geschiedenis daar in
Straatsburg", zei hij ontrust. „Het lijkt
wel iets uit een detective-roman; maar
intusschen, als werkelijkheid is het een
beetje bedenkelijk. En het lijkt mij voor
haar wél een zware post, alleen met
iemand die, enfin, die zich moeilijk redden
kan, in zulke omstandigheden
Daar de dokter in afwachting bleef zwij
gen, keek hij snel het volgende door.
O, daarna is alles weer even vroo-
lijk Aardige opmerkingen zijn dat, hè,
over dat zorgelooze, dat zij van hem voelt
afstralen„Waarheid is, als je hetzelf
de zegt als een ander" dat is werkelijk
een pracht paradox, vindt u niet, dokter?
Alleen zou ik in plaats van „een ander"
„de meerderheid" willen zettenHm.
dat is ook een héél typische quaestie; dat
slot van dien laatsten brief, bedoel ik; dat
u ook hebt onderstreept". Hij las: „Soms
vraag ik mii af: wat is nu eigenlijk het ka
rakter van mijn man? Ik dacht, dat ik
dat, nu we zoowat twaalf-en-een-half
jaar getrouwd zijn, wel zoo'n beetje wist,
maar hoe langer die periode van volkomen
waarheid bij hem duurt, hoe onzekerder
ik word. Ik wil tegenover u geheel open
hartig zijn; natuurlijk; anders zou deze
correspondentie geen nut hebben; en bo
vendien, zooals ik u al meer heb geschre
ven: de waarheidsliefde van mijn man is
een „besmettelijke" ziekte; ik moet het
liegen al afwennen, omdat het hem hoofd
krampen bezorgt; en ik kan steeds moei
lijker liegen, omdat ik leer me van alle
onwaarheid rekenschap te geven, en dan
tenslotte door allerlei gevoelens ik hoef
ze in dit geval niet uit te pluizen, nu ze
niet den patiënt betreffen voor de on
waarheid terugdeins".
Kees hield even op. Clara interesseerde
hem minstens evenveel als Henri; en haar
gevoelens, nu ze in aanraking was met de
Waarheid, waren zeker, ais de reacties
van een normaal mensch in deze bijzon
dere omstandigheden, even belangwek
kend.
Maar de dokter zat te wachten; dus hij
las verder; zij het niet meer overluidt.
Hij las:
Ik had het over het karakter van
mijn man. Nu dan, eerlijk gezegd: hij was,
zoo zag ik het tenminste, geenszins vrij
van' ijdelheid; en van een zekere baat
zucht. Hij praatte veelal zoo, als den men-
schen van wie hij iets verwachten kon,
zijn superieuren dan in de eerste plaats,
aangenaam moest zijn. Ik heb me daar
van, eerlijk gezegd, vroeger nooit zoo pre
cies rekenschap gegeven; hij zelf, geloof
ik, ook niet; het kwam mettertijd, gedu
rende zijn ambtenaarsloopbaan, vanzelf
zoo. Maar u moet niet denken, dat lk
enkel slechte eigenschappen van hem zie;
hij had, in zijn gezin, uitstekende quali-
teiten; waarom ik altijd van hem houden
zal; maar in de maatschappij was hij,
enfin, zooals dat misschien ook wel noodig
was. Maar nu is ineens al wat onwaar is,
uit hem weg, en ik heb er op gelet
ijdel is hij nog wel, en baatzuchtnu
ja; maar nu hij zoo éérlijk is in alles, nu
kan ik die eigenschappen ook absoluut
niet meer als iets leelijks zien. Want hij is
heusch niet baatzuchtig in die mate, dat
hij een ander niets zou gunnen; hij gunt
alleen zichzelf en zijn vrouw en kinde
ren in de eerste plaats iets. Dat is niet
verheven, maar ook niet afkeuringswaar-
dig. En de ijdelheid, die zal ik ook
absoluut niet tot een deugd probeeren om
te praten; maar toch, wanneer men voelt,
dat iemand alleen op een éérlijke manier
behagen wil, is het voor mij vergeeflijk.
Ik wil nog dit zeggen, dat wat die ge
voelens voor zijn gezin aangaat, die ik
hierboven in hem prees, dat dat eigenlijk
vooral geldt van zijn gevoelens voor mij.
„Prijzen" is misschien het juiste woord
niet; ik ben er blij mee. Blij, dat hij nu,
nu alle onwaarheid uitgesloten is, zooveel
liefs en vriendelijks tegen mij zegt, meer
dan vroeger. Het kost mij een zelfoverwin
ning, u dit te schrijven: maar het lijkt me
niet énkel een prettig ding voor mij, maar
toch ook wel een bijdrage tot de kennis
van zijn persoon. Is het niet „eigenaardig"
om vooral in de neutrale, wetenschap
pelijke terminologie te blijven dat
iemand, die zoozeer den invloed van de
maatschappij heeft ondergaan in zijn be
trekkingen tot andere menschen, dat die
in zijn primaire betrekkingen zoo gaaf en
zuiver is, zoo hoog staat? Ik breng dit
daarom met eenigen triomf naar voren,
omdat, wanneer iemand uit zijn omgeving
zich „fatsoenlijk" gedraagt, men geneigd
is ik zelf was het ook! ook dit al toe
te schrijven aan wereldvrees; aan angst
voor de praatjes, aan vrees voor zijn posi
tie en carrière. Dit geldt dus voor hem
niet. Maar ik moet wel bekennen, dat hij
véél minder belang stelt in de kinderen,
dan ik dacht. Hij leest hun briefjes; hij
schrijft zelf een lettertje terug, maar hij
zal bijvoorbeeld nooit uit eigen beweging
naar hen vragen".
„Enzoovoort",zei Kees, den brief nog
even doorziende. „Nu, ik dank u wel. Ik
ben blij, dat ik nu weer wat op de hoogte
ben. En ik zal de kinderen eens opzoeken,
dan kan ik mevrouw Lugt wat over hen
schrijven. Hun adres is toch nog in Flo
rence?
Ja. Wacht.... Hier hebt u het. U is
vandaag al de tweede, die daarnaar
vraagtVanmorgen ben ik door den
secretaris-generaal van Buitenlandsche
Zaken opgebeld, die me ook het adres
vroeg, en mij morgen spreken wilde".
Ach", zei Kees angstig, „dat zal toch
niet iets ongunstigs beteekenen? Die me
neer Colver enfin, dat heb ik u ver
teld die scheen zich nogal aan hem te
ergeren. En Clara, ik bedoel mevrouw Lugt,
was nogal bang, dat ze met den tegen-
woordlgen toestand.... Nu ja, ik zou 't
een hémel vinden, om daaruit te raken;
maar zij, met hun kinderen, en heelemaal:
zij passen er in
Misschien kan ik er u na 't bezoek
wel iets van vertellen, 't Is natuurlijk
mogelijk, dat het gesprek van dien aard is,
dat ik dat niet még; maar anders
Ik mag u misschien morgenmiddag
om 'n uur of zeven wel even opbellen", zei
Kees. „Ais u me dan iets vertellen kunt,
hoor ik het wel. En anders hoor ik
dat ik niets hoor".
Zoo werd 't afgesproken.
TIENDE HOOFSTUK.
't Wordt bedenkelijk.
Het telefoongesprek was van dien aard,
dat Kees Bender den volgenden avond
weer op dr. Marelman's studeerkamer zat,
en nu met een zeer zorgelijk gezicht.
Kunt u mij de hééle geschiedenis
vertellen?"
Ik heb zelfs met den secretaris-gene
raal afgesproken, dat ik dat doen zou",
antwoordde de dokter, terwijl hij de asch
van zijn after-dinner bedachtzaam aftikte.
Kijkt u eensdie Straatsburgsche ge
schiedenis, die is niet zoo onschuldig".
Kees wachtte gespannen.
Ziehier" De dokter stond op, en
haalde een met Duitsche letters en ge-
weldig-groote „hoofden" gedrukte courant
van zijn schrijftafel, „Dit is een nationa
listisch, separatistisch blad uit den Elzas.
En daar staat, kijk, hiér, een foto in
van een groep voormannen van die bewe
ging. En daar midden-in onze vriend Lugt.
Ziet u? En leest u dan ook, wat er onder
staat".
Kees bekeek de foto. Ze was wat zwart
en vlekkerig, maar Henri en Clara waren
duidelijk te herkennen. Er onder stond in
het Duitsch:
„Een Hollandsch regeeringsambtenaar,
van het Ministerie van Buitenlandsche
Zaken, te midden van een groep Vrienden
van den Elzas, met wier idealen hij van
harte sympathiseert."
Hm", zei Kees onzeker. „Is dat erg?"
(Wordt vervolgd).