Jaargang
Donderdag 22 September 1932
No. 39
DE BOSCHFEE.
ANECDOTE.
AAN DEN TAND VOELEN.
Zoo'n Kleine Babbelaar.
;te
Sprookje.
ree vleide zich neer aan Marys voe-
en Mary die op een bankje tegen
muur plaats genomen had, streelde
it zijn kop; 't was zoo'n goedig diertje
lij keek je zoo vertrouwelijk aan met
zachte oogen; ze rilt nu als ze er aan
d dat Papa en de heeren van 't ge-
van den vorst* zoo'n mooi, zacht
tje doodgeschoten hadden als ze 't
ui. De oude vrouw heeft intusschen
zichzelf. Mary en de ree het avond-
gereed.
ary kreeg bruine boterhammen, die ze
0 lekker vond, met honing; de vrouw
oep, en 't reetje voerde ze brood uit
hand. Mary vond het echt gezellig
le boschfee. Toen ze gegeten hadden,
de vrouw haar mee' 't reetje ging
't huisje liggen. Wat Mary toen zag,
1 maar, zoo prachtig.
kwamen in 'n grooten tuin, schilder-
ig verlicht door de maan. die Mary
nooit zoo had zien stralen, prachtige
men bloeiden overal, beelden, zoo mooi
p-oot, stonden in den tuin, waar alles
prachtig was. 't Was Mary of ze
imde. Midden in den tiiin was 'n vijver
rin statige zwanen zwommenIn-
5 klonk zachte muziek en twaalf kleine
»jes, in 't wit gekleed, met net zulke
de haren als Mary, die om hunschou-
jes zwierden, begonnen te dansen, op
maat der muziek; lustig en gracieus
ifden zij door den tuin en de maan
ichtte met z'n zilveren schijn, dat aar-
tafreeltje. Mary zag rond naar het
e vrouwtje, 't was nergens te vinden.
zag ze 'n blonde fee, geheel ge-
ird met *n lang .wit sleepend gewaad
in 't midden der kleine feetjes dan-
Ze wenkte Mary ook en deze was spoe-
in hun midden. Heerlijk dansten ze
om den vijver, zoo licht als 'n veertje
de de groote fee Mary mee, de muziek
nk steeds wegslepender. O, Mary zou
altijd zoo hebben willen dansen in
'n prachtigen bloementuin met die
'e, kleine feetjes en de mooie groote
in 't midden.
'lotseling krijgt ze 'n idee, terwijl zij
ir zoo heerlijk walst, ligt het reetje zie-
alleen voor 't huisje; hij zou ook wel
willen dansen .Mary glipt uit den
ng en loopt vlug op 't reetje toe. Daar
het zoo doodstil, 't sliep zeker. Voor-
htig nadert Mary 't slapende reetje en
ift hem 'n zacht kusjeWat is dat?
driegen haar oogen haar niet, de ree
verdwenen en in zijn plaats staat 'n
uk jong prinsje, in rose zijde gekleed
kaplaarsjes aan, 'n helm op, tot zelfs
degen op zijde ontbreekt niet. Mary
et niet of ze waakt of droomt. „Waar
de ree. nu gebleven?" vraagt ze. „Hier
de reé3" zegt plotseling de diepe stem
n de boschfee, „luister eens jij lief,
ein meisje, de ree was betooverde
ins. 'n booze toovergodin had dit prinsje
randerd in 'n hertje, zoo zou hij altijd
oeten blijven tot dat er 'n lief meisje
ram, die 'n goed hartje had en ook om
eren dacht. Als dat meisje de ree kuste,
hij zijn oorspronkelijke gedaante weer
rag krijgen en weer 'n prinsje worden.
Lt heb jij nu gedaan, Mary, geeft elkaar
hand maar en jij jonge prins, bedank
lieve redster eens."
De prins bedankte Mary allerhartelijkst,
nam z'n gevederde helm af, wat Mary o
zoo grappig vond en kuste haar handje.
De kleine elfjes vormden 'n kring om hen,
de muziek ruischte weer en lustig ving de
dans andermaal aan. Ze dansten, dansten,
dansten, totdat 't oude vrouwtje in haar
handen klapte en rits! weg waren de
blonde feeën. Mary zag alleen hun garen
sluiers nog even bewegen. De boschfee,
Mary en 't prinsje gingen nu 't kamertje
weer binnen, de boschfee wees Mary 'n
bedje aan waar ze heerlijk rusten kon na
al die vermoeienissen, 't Prinsje sliep ook
heerlijk, en droomde van de kleine Mary,
die hem verlost had. Hij was toch liever
weer prinsje dan 'n ree, al was die goede
boschfee nog zoo lief voor hem geweest.
Gelukkig, dat zij hem gevonden had, an
ders hadden de wreede jagers hem mis
schien al lang „pief paf" doodgeschoten.
Midden in den nacht werd Mary ver
schrikt wakker, ze hoorde 'n gekraak, 't
was of 't heele huisje in elkaar zakte.
Toen ze haar oogen opende lag ze in een
prachtige zaal, zoo mooi, dat haar slaap
kamer in 't kasteel er nog niets bij was,
alles van blauwe zijde, gouden stoeltjes
en tafeltjes en bloemen overal, o, wat 'n
pracht. Mary wreef haar oogen uit, ze
wist niet goed waar ze was. Toen naderde
haar 'n kamervrouw met zijden kousjes,
witte zijden schoentjes.
„Waar ben ik toch?" vroeg ze en de
kamervrouw zei beleefd: „Markiezin, u is
aan 't hof van koning Karei."
„Koning Karei?" vroeg Mary zeer ver
wonderd.
„Koning Karei is de papa van prins
Arthur, die u gered heeft uit de handen
van de booze fee, die hem in n' ree ver
anderd had."
„O, zoo," zei Mary, „nu begrijp ik het,
en is de prins hier ook?"
„Om u te dienen, Markiezin."
„Maar papa en mama?" vroeg Mary
verder.
Daar werd plotseling 'n deur open ge
daan en Mary's ouders kwamen binnen
met den koning en de koningin, den va
der en de moeder van prins Karei. Dat
was een gelukkig weerzien voor Mary. De
koning bedankte Mary, dat zij hem zijn
zoon en troonopvolger weergegeven had.
De lieve koningin kuste haaren daar
trad zoowaar 't prinsje binnen met 'n
groote bouquet, die hij de redster van
zijn leven met *n gracieuse buiging aan
bood. „Als ik groot ben, Mary, wil jij dan
koningin worden, mijn koningin?"
Mary lag haar handje in dat van den
prins en zei ernstig: „Ja, dat wil ik, maar
beloof me dan, dat je nooit op de jacht
zult gaan, want ik kan het niet zien, zie
je, dat je zoo'n lief hertje doodschiet."
De prins beloofde het, en toen ze later
getrouwd waren en hij regeerend vorst
was, heeft hij trouw zijn woord gehouden.
Nergens vond men gelukkiger paar dan
de koning en koningin. Eén ding speet
Mary erg, dat ze nooit de goede boschfee
weer gezien had, maar feeën komen niet
onder de menschen, die leven met de
elfjes in 't bosch en dansen 's avonds in
den maneschijn om de beek.
Ingezonden door Marie tje Later veer.
Jan: „Zeg Zus weet jij ook hoe je pra
lines moet schriiven?"
Zus: „3en je nou mal, jongen, die moet
je niet schrijven, die moet je opeten.
De familie Heuvelman is pas verhuisd
en de groote jongens, Bob en Leo, zullen
dien dag voor 't eerst naar de nieuwe
school gaan.
„Als we maar geen klas achteruit gezet
worden", zegt Bob en hij kijkt bedenkelijk.
„Daar ben ik heelemaal niet bang voor"
luidt Vaders oordeel. „Meneer Rikkers, het
hoofd der nieuwe school, zal jullie natuur
lijk wel aan den tand voelen. Maar je hebt
alle twee goed met je klas kunnen meeko
men, dus zal hij met den uitslag wel te
vreden zijn, denk ik."
Als Vader naar kantoor en Bob en Leo
naar school zijn, blijft Jantje alleen met
Moeder achter. Eerst helpt hij wat op zijn
manier en gaat dan in den tuin spelen.
Even na twaalven komen de groote jon
gens opgewekt thuis. Vaders voorspelling
is uitgekomen: Bob zit in de vierde en Leo
in de derde klas, juist zooals ze gehoopt
hadden.
Den volgenden dag klaagt Jantje over
kiespijn. Moeder zegt, dat zij maar eens
even met hem naar den tandarts zal gaan
„O, nee! alsjeblieft niet. Moeder!" roept
Jantje verschrikt uit.
„Kom Jantje! de tandarts doet je maar
heel eventjes pijn. Daar kan zoo'n groote,
flinke jongen, als jij bent, toch wel tegen!
En als je niet naar hem toe gaat, zul je
waarschijnlijk veel meer pijn krijgen!"
„Och nee, Moeder dat is het niet!" zegt
Jantje nu. „Maar een tandarts voelt altijd
aan je tanden, zeggen Bob en Leo en Va
der heeft gisteren gezegd, dat je, als je
aan den tand gevoeld wordt, naar school
moet. Ik ik vind het zoo vreeselijk pret
tig in het nieuwe huis en in den grooten
tuin en ik wil nog niet graag naar school.
Lachend belooft Moeder hem, dat hij
niet voor over meer dan honderd dagen
naar school hoeft en gewillig gaat Jantje
nu mee naar den tahdarts.
CARLA HOOG
(Nadruk verboden.)
Moeder, laat ons schooltje spelen.
Ik ben meester; jij het kind.
Moeder, hoor eens. jij mag kiezen,
Welk vak je het prettigst vindt.
Wil je reek'nen Wil je lezen?
Wil je zingen? Zeg het maar.
Ik ga al een stokje halen.
Zet jij maar eens alles klaar.
Zoo! wat heb je nu gekozen?
Aardrijkskunde? Zal 't dat zijn?
Zeg dan daad'lijk al de plaatsen.
Die er liggen aan den Rijn.
Goed zoo! En nu de provincies
En de steden opgenoemd.
Welke stad is om haar grachten «_j
In de wereld zoo beroemd? s
Moet je naar het eten kijken?
Nou maarja. 't hoort toch er bijl
Want met lekker eten. Mammie,
Is de meester reuzeblij!
TH. VERDONER SALOMONS. 1
(Nadruk verboden).