ARTISNIEUWS
IN DEN ZANDBAK
door: G. J. VISSCHER.
Een Sneltcekenaar.
Willem was nu echt, wat je een snel-
teekenaar kunt noemen. Vooral in het
teekenen van dieren was hij zeer bedre
ven. Onlangs bracht hij een dag door in
Artis. Hij had zijn schetsboek en zijn pot
lood meegenomen en toen hij thuis kwam
bracht hij vierentwintig afbeeldingen van
verschillende dieren mee. Hij hield van
orde en regel en daarom had hij ze ge
plaatst in de volgorde van het alphabet.
Elk dier voorzag hij later van een bij
schrift, maar de namen vulde hij niet in.
De teekening met het bijschrift was vol
doende voor hem, die het schetsboek
doorkeek, om den naam te vinden.
Hier volgen de vierentwintig bijschrif
ten.
Wie van jullie kan de namen invullen?
De a— is bijzonder vlug en speelsch.
Hij stak zijn hand tusschen de tralies
door, om een nootje aan te pakken, maar
ik paste op, dat hij mijn pet niet te pak
ken kreeg, want die zou hij gauw aan
flarden gescheurd hebben.
B.
De bging op zijn achterpooten staan
en draaide telkens zijn kop heen en
weer. Dat moest beteekenen: „Geef mij
toch een koekje alsjeblieft!" Al is hij
groot en geweldig sterk toch is hij dol
op alles, wat zoet is.
C.
De czou mij bijna een vergissing heb
ben doen begaan. Doordat hij zoo groot
is, zag ik hem voor een struisvogel aan,
maar ik wist het weldra beter. De struis
vogel heeft maar twee teenen aan eiken
poot en deze had er drie. Eigenaardig
zijn ook zijn smalle veeren, die heel veel
op haren gelijken.
D.
De dmaakte, onder geleide, een wan
deling door den tuin. Hij was gezadeld en
droeg twee kinderen. Hij keek heel fier in
het rond. Het was hem aan te zien, dat
hij dacht:
„Ik heb maar één bult mee te dragen,
maar mijn neef, de kameel, die arme
sukkel, heeft er twee!"
E.
De sierlijke eklom op en af in het
ongelukkige, doode boompje, dat men hem
toch nog gegeven had. Hij was goed voor
zien van nootjes zijn lievelingskost. Toch
zou hij natuurlijk liever in de bosschen
van Gelderland van boom tot boom sprin
gen, om zelf zijn kostje op te scharrelen.
F.
Wat lag dat witte fdaar onnoozel in
een hoekje! Al heeft het roode oogen,
toch kan men het niet aanzien, dat het
diertje zoo bloeddorstig is. De konijnen-
jagers weten er meer van, en als zij een
fop de jacht gebruiken, voorzien zij het
dier van een muilkorf, voordat ze het in
een konijnenhol laten gaan. Anders zou
de jager boven den grond misschien een
uur kunnen wachten, terwijl zijn helper
daar beneden rustig aan zijn diner bezig
was.
G.
Nooit heb ik een dier gezien met zoo'n
langen hals en zulke lange pooten als de
gWat een hoogte! Buiten het hek
stond een boom en daar trok ze een takje
af, zeker wel vier meter boven den grond!
H.
Van alle roofdieren maakte de h op
mij den meest onaangenamen indruk. Zij
ziet er zoo gluiperig uit, met haar neer
hangenden staart en haar naar achter af
hellenden romp. Af en toe deed zij een
akelig gehuil hooren en dan krabde ze in
den grond, alsof ze daar een doode prooi
zocht, die haar nog meer welkom is dan
een levende.
I.
Dezen i heb ik in 't aquarium getee-
kend. Hij leeft bij voorkeur in onderzeesche
spelonken en rotsspleten. Natuurlijk let ge
het meest op zijn lange grijparmen, tien in
getal, aan 't eind van zuignappen voorzien,
we donkere vloeistof, welke hij kan uit
buiten en waaraan hij zijn naam ontleent,
maakt het water in zijn omgeving troebel
en onttrekt hem aan het oog van zijn
vijanden.
Achter Moeders huisje
In den bloementuin
Zit Jan in den zandbak,
Maakt een heel hoog duin.
Met zijn schop'jen emmer
Schept hij 't witte zand,
Wuift als hij den tijd heeft!
Even met zijn hand.
Maar Moes in de keuken,
Moeder heeft het druk
Dat klein Jantje zoet is,
Vindt z'een groot geluk!
Plotseling denkt het ventje:
Ha ik weet, wat 'k doe!
Ik ga taartjes bakken!
En hij roept haar toe:
(Nadruk verboden.)
Moedertje, ik zorg wel
Voor het toetje Fiji
Want het zullen taartjei,
Lekk're taartjes zijn! -
Met zijn kleine vormpjes
Bakt hij ze van zand.
Bakker heeft aa nMoeder
Heusch een beste klant.
Want z' heeft zóóveel nood'
En zegt Moeder J
Als wij ze gaan eten,
Krijg je ook er van! -
Janbaas lacht dan oolijk,
Zegt plots: Och, weln;,
Van wat jij bakt Moesje,
Eet ik liever mee?
Amerika is wel rijk voorzien van reus
achtige slangen, maar groote roofdieren
treft men er niet veel aan. Deze j is de
grootste. Hii doet wel wat aan een tijger
denken, maar hij is kleiner en plomper.
Wel is hij zeer sterk. Hij eet allerlei dieren
en is een gevaarlijke nabuur voor den vée-
houder.
K.
Nieuw-Holland is het vaderland van den
kHij wordt ook wel buideldier genoemd,
wegens de eigenaardige huidplooi van het
wijfje, waarin zij haar kort na de geboorte
bijzonder klein jong opbergt.
Wie den 1 maar even ziet, zegt dade
lijk:' „Dat is de koning der dieren."
M.
De m met zijn grooten behaarden
staart en zijn langen snuit ziet er vrees
wekkend uit, maar hij zal u geen kwaad
doen. Let er eens op. hoe klein zijn mond
opening is en daar zit geen enkele tand in.
Wel een tong en geen kleintje! Dat verba
zend lange instrument steekt hij in de
groote mierennesten. De bewoners blijven
eraan vast kleven en worden dan naar bin
nen gehaald en met smaak verorberd.
N.
Het n deed mij door zijn plomp li
chaam en zijn dikke huid eerst aan een
jongen olifant denken, maar ik zag al heel
gauw. dat hij geen lange slurf had en de
hoorn op zijn neus lichtte mij ook beter in.
Terwijl ik hem uitteekende, keek hij mij
met zijn kleine varkensoogjes wantrou
wend aan en als de dikke tralies er niet
geweest waren, zou ik hard weggeloopen
zijn.
O.
De o is het grootste dier uit Artis,
maar toch heeft hij kleine oogen en een
korten staart.
P.
„Koppie krauw! Kaatje, is de koffie
klaar? Zoete lorrie!" riep de p toen ik
zijn portret maakte, maar ik bleef een
eindje van hem af en toen ik klaar was,
gaf ik hem een koekje.
R.
De r gelijk wel op een kraai, maar hij
is grooter. Als uw haren zoo donker zijn
als zijn veeren. zal niemand zeggen, dat ge
blond zijt.
S.
't Is wel een eer voor den
de grootste van alle vogels is. -
het toch jammer voor hem.
vliegen kan. Maar als hij dan
zeil van onze kampeertent kw
■r.
Hij gaapte, toen ik vóór hem
een beest! Een toonbeeld van
vlugheid! De t mag op onze
ken, maar ik heb ons Moortje
op mijn schoot dan hem!
Al waren zijn oogen wijd
loof ik niet, dat de u mij
merdonker ziet hü beter. Plo'
hy op, terwijl hy een kr
maakte. Ik schrikte er niet v"
muizen daar in de buurt zul!
penvel gekregen hebben.
V.
De slimheid keek den v if
Hy liep maar al heen en
keek hii naar den eendenvijver
heid. Wat zou hy daar graag en
langs den kant gemaakt t
malsch kippetje zou hü ook
den!
W.
De altüd hongerige w dr
weer. Hy keek uit, of de oppas
kwam, om hem een stuk paar"
brengen. Een rooftocht met
raads over de Russische vlakt
aangenamer zijn. Zelfs een 1"
is daar niet veilig voor hem.
IJ.
Het zonnetje scheen lekker,
ging in de schaduw liggen, ffl
merig voor zich uit en dact';
aan de zeehonden, welke M)
Zembla verschalkt had.
Z.
De z werd juist gevoerderA
vóór stond. Wel verbazend, wat
en zwemmen, dat die dieren
duiken! Het water stroomde
den rand van het bassin. Taff
schelvlsschen gingen zoo maar
wen, naar binnen, soms vijf,
elkaar. Ik houd wel van een w
ik pas beter op de graatjes.
Volgende week zal ik julile
je de namen goed hebt 'ing
(Nadruk verboden).