VAN EEN BOER, DIE ALTIJD GROMDE EN BROMDE. In een land, heel ver van hier, waar op de met malsch gras begroeide heuvels de koeien raasden, woonden tegen een der heuvelhellingen een boer en een boerin. Ze hadden het daar best en zouden in hun aardige woning ook heel gelukkig geleefd hebben, als de boer maar niet steeds over alles, wat de boerin deed. gromde en brom de. En de vrouw deed toch waarlijk zoo haar best om het den brombeer naar den zin te maken. Op een dag in den hooitijd kwam de boer. weer over alles mopperende, van het veld terug. Niets wat de vrouw in dien tijd had uitgevoerd, was naar zijn zin en zoo had hij op alles wat aan te merken. Dit begon toen de vrouw, die altijd heel geduldig het gemopper had verdragen, zóó te vervelen, dat zij heel vriendelijk tot hem begon: ,,'t Is alles waar. wat je zegt, beste man. 't Is hier in huis niet zooals het zijn moet. Dit komt, omdat ik maar een domme vrouw ben.... Ja was ik een man. dan zou alles in huis er veel netter uitzien en ook zou het eten beter en smakelijker ge kookt worden. Want jullie, mannen, hebt van dit alles meer verstand dan wij domme vrouwen. Daarom wil ik, vanaf morgen, naar het veld gaan en daar jouw werk doen. Jij kunt dan thuisblijven en schrob ben en schuren en koken en karnen, en natuurlijk óók op kleine Lieske passen. Uit jouw huiswerk kan ik dan vooral leeren, hoe ik voortaan moet doen. Misschien kan ik dan later nog een huisvrouw worden. zooals jij dit wenscht De man. die het hooien in de gloeiende zon niet zoo prettig vond. keurde dit voor stel goed. „Dan zal ik je eens laten zien, hoe het in een behoorlijk huishouden toe gaat!" snoefde hij. „Maar kun jij hooien?" „Dit kan het domste mensch wel", lachte de vrouw, „'t Is vrij wat gemakkelijker dan koken, boenen en de rest. Dat zul jij ook wel heel gauw ondervinden als jij hier alles moet doen „Mm, hm, ja. daar is nog al wat aan." gromde de boer. De vrouw zweeg en deed het werk. dat er dien dag nog te doen was. Doch den volgenden morgen stond ze al heel vroeg met de hooivork over haar schouder vóór haar man en sprak: „Ik ga naar het veld. Zorg vooral, dat het eten op tijd gereed is en pas goed op ons Lieske. Zoodra ze wak ker wordt, moet ze haar pap hebben „Dat weet ik zelf ook wel", bromde de boer. „Zeg mij maar alleen, waarmee je ge woonlijk 's morgens begint „Met de koe naar buiten te brengen", was het antwoord. „En daarna kook ik Liesje's pap; dan ga ik karnen en dan „Ja, ja, dat andere weet ik zelf wel," klonk het boos. „Ga jü nu maar naar het veld De vrouw begaf zich, zonder nog iets meer te zeggen, naar het veld en daar deed ze het werk van haar man véél beter en vlugger dan deze dit ooit had gedaan. Nadat zijn vrouw was heengegaan, dacht de man: ..Ne wil ik het toch eens anders regelen." Hij ging toen het allereerste aan het karnen. Maar omdat het werken op 't land hem altijd dorstig maakte, verbeeldde hij zich van het karnen óók dorst te heb ben. Hij hield dus met karnen op, nam een bierkruik en ging deze in den kelder, die zich onder de melkkamer bevond, vullen. In 't eerste biervat zaten maar enkele drup pels. Hij begon daarom met een nieuw vat te openen. Doch nauwelijks had hij de kraan in 't vat geslagen en de bierkruik onder de ook reeds geopende kraan gehou den. of hij hoorde in de melkkamer iets vallen. Zonder meer op het bier te letten, holde hij toen weer de keldertrap op en daar zag hij een varken, dat door de half- openstaande buitendeur was binnengeko men en de karnton had omver geworpen. Over den steenen vloer lag nu de melk. waarvan het varken smakelijk slobberde, en er met zijn vuile pooten in rondplaste. Woest schreeuwende joeg de boer het dier naar buiten. Toen dacht hij op eens weer aan de bierkruik. Maar die was al vol, boordevol: ze kon zelfs niet voller! 't Bier stroomde uit de geopende kraan over den vloer, en de boer plaste in 't bier, zooals straks het varken in de melk had geplaast. Aan de kraan dicht draaien, dacht de man in zijn wanhoop ook al niet, zoodat wel dra de laatste druppel uit het vat vloeide, en.... 't was het laatste vat! Met de bierkruik ging toen de boer naar de melkkamer terug. Daar hoorde hij Lies- je, die wakker was geworden, huilen. „Ach ja, ik moet het kind pap voeren," zuchtte de boer. „En die moet ik nog koken!" Juist begon het kind nog harder te huilen, en 't schreewde weldra zóó, dat het uit de wieg tuimelde. En toen moeder niet zooals gewoonlijk vlug kwam aanloopen, kroop het naar de melkkamer en zat weldra mid den in den melkplas. Daar likte het al da delijk van de melk. waarin straks het var ken had geloopen. en 't huilde niet meer. Heel genoeglijk de vingertjes vol melk tel kens naar 't mondje brengende, bleef het zitten, totdat de boer kwam. het nu met melk bemorste, natte dreumesje uit den plas nam en. zoo vuil als het was, weer naar de wieg terugbracht. Natuurlijk be gon toen het kind opnieuw te brullen, en ook de boer bromde op alles, wat er in dien korten tijd door zijn eigen domheid, was gebeurd. ,,'t Kind heeft misschien al genoeg melk opgelikt", dacht hij. „Nu zal ik eerst maar de koe verzorgenHij liet toen Liesje maar schreeuwen, dacht zelfs niet r meer aan de pap .en liep naar den stal. Dóar gaf hij de koe een emmer vol water, bond haar daarna aan een touw en trok haar voort. Doch het gewoonlijk zoo makke dier, dat altijd door de boerin werd verzorgd, ver tikte het den boer naar buiten te volgen, en hoe ze ook werd getrokken en geslagen, naar het weiland wilde zij niet; ze trok zelfs den boer mee den heuvel op, waar tegen zijn huis en ook de kleine koestal was gebouwd. Woedend op het dier, gromde de boer: „Dan zal je vandaag ook hier blijven, jij ellendig, koppig dier! Grazen zul je op het dak van mijn huis! Vreet daar maar het gras, dat er groeit!" Op het met graszoden bedekte dak van zijn huis gekomen, wierp toen de boer, die héél slim dacht te zijn, het einde van het touw, waaraan hij de koe vasthield, door den schoorsteen naar beneden, en daarna klom hij zelf van de heuvelhelling en ging zijn huis binnen. Daar greep hij vlug het touw, dat, door den schoorsteen, nu boven den haard hing, en.... bond het vast om zijn linkerbeen. „Nu moet het ellendige dier wel op de plek blijven," mompelde hij tevreden. „En ik kan rustig het huiswerk doen. Op dit zelfde oogenblik hoorde hij het kleine Lieske zóó klagend schreien, dat hij ein delijk begreep, hoe het kind naar haar pap verlangde. Vlug wierp hij toen wat hout op het smeulende haardvuur en zette daarop een groote pan vol water. I dit begon te koken, vroeg hij zich af: „Is het nu roggemeelpap of havern. pap of misschien wel tarwemeelpap, r.'J voor het kind moet koken?" 'il Hij besloot toen maar roggemeelpa, Ivele maken. Doch nauwelijks was hij begcra,""^ het roggemeel door het reeds koke. water te roert.of de koe, boven op 5 dak, had daarvan reeds het gras gekny en werd in haar verlangen naar voedsel onrustig; ze wilde weg van 3 dak kreeg heimwee naar de wei rukte en trok steeds harder aan het !o dat de boer om zijn been had vastgekng 't Was zelfs, alsof ze tot hem loeide: j boe, laat me toch los! 'k Wil nu wél a de wei!" „Bla..a..a, 'k heb zoo'n hong schreeuwde Lieske. „Waar blijft vant mijn pap?!" En de boer, die het rukken en treiil aan zijn been een afschuwelijk gij vond, en als radeloos door het geloei J koe en het geschreeuw van zijn kind vlugger in de roggemeelpap roerde, greep, dat hij niets beter kon doen. j zijn been van het touw te bevrijden. Maar juist wilde hij den knoop losniaj toen op eens de koe, vanaf het dak,, sprong op den heuvel waagde, en, stel dan de boer, trok zij hem op tot aan] het schoorsteengat. Verder ging het il want de boer was dik en de schoorstj nauw. Nog véél harder dan zijn kind schreeuil toen de boer. En steeds akeliger loeide koe, die óók niet verder kon, en zich vu gedraaid had met 't touw om den schm steen. Intusschen werkte de vrouw vlijtig opj hooiland. Ze keerde het hooi, wierp hel] hoopen en dacht daarbij aan geen tijdl dacht alléén er aan hoe het nu thuis I zou gaan. Doch ze bleef doorwerken, j dat zij honger kreeg. Toen eerst verlier het veld, denkende dat haar man wel a met het eten op haar zou wachten. Ze daarom, ondanks de warmte, wat vlut voort. Doch nauwelijks bij den heuvel t komen, zag ze daar het allereerste de 4 die zóó woest sprong en zóó akelig lo< alsof het dier, in grooten angst om riep. In een oogenblik was zij den hed| op, en daar zag zij weer iets vreemds! E was het touw, dat om den hals der gebonden, het arme dier vast tegen i schoorsteen klemde. En waarom dit toA binnen in den schoorsteen zoo vast kon ail ten, neen, dat begreep ze heelemaal nir Ze holde daarom weer vlug den heuvel en haar huis binnen, om haar man te vri-H gen haar te helpen het arme dier van tri touw te bevrijden. Maar reeds op d;A drempel hoorde zij het droeve geschrei e:| haar man, die nog steeds boven den pil met roggemeelpap hing. Het allereerste bevrijdde zij toen hifl man, want de damp, die opsteeg uit V borrelende pap, was heel heet. De koe lm toen meteen haar vrijheid teruggekrege: 1 want het touw, waarin zij, door het spri: I gen en om den schoorsteen draaien, vb ward zat, was nü los. Vroolijk huppeS I toen het dier den heuvel af. In dien tijd had de boerin hi schreiende Lieske uit de wieg genomt Met het kind op den arm ging ze toen: melkkamer binnen. Daar zag zij de me over den vloer drijven als een klein, v meer. Het allereerst wilde zij toen de opdweilen en zij ging naar den kelder een dweil te halen. Maar, ach lieve IvH daar zag ze op den helder geschrok' vloer, het weggevloeide bier.... Van' lende bijna schreiende kwam ze in de V ken terug. Doch over de wanorde, dW overal had gezien en ook nü weer keuken zag, zei ze niets tot haar mat& van het touw om zijn been verlost, ijverig in de reeds zeer aangebrande stond te roeren. Ja, ondanks de droeft» over de kostelijke melk en het bier, dat G alles weg was, keek de verstandige bof'-3 lachende haar dommen man, die alles j veel beter kon dan zij, aan en geen eaN k verwijt, zelfs geen klacht, kwam over M» lippen. En de boer zei óók niets. Die zich heel erg over zijn gebrom en op zijn vlijtige, ordelijke vrouw, want dJtD dag had hij pas begrepen, hoe moeilijk"® 1 was, alles in orde te houden. 't Was dan ook sinds dien dag, dat oe boei nooit meer op zijn verstandige wou» gromde, en zelfs niet bromde. En zoo 1®C'' j den zij dus voortaan gelukkig en tevreden, voort in hun huis tegen den heuvel. TANTE JOH. .(Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 12