PRIJSRAADSEL
TRIPPELTJE
OPLOSSINGEN.
,,'t Is misschien ook wel wat minder,''
■oostte hl).
Toen opende hij de kamerdeur,
.Hector," riep hij in de gang,
Weer kwam de hond aanspringen, juist
>oals de vorige dag.
„Hector", beval mynheer „haal de
'Üoenen van den baas gauw."
De hond snelde heen en bracht even
iter het verlangde aan zijn baas.
Met groote oogen keek Frans toe.
Maar dat waren dat waren„de
jhoenen, die hij kwijtgeraakt was. Hoe
on dat nu?"
Vader en mijnheer schoten beiden in
en lach toen ze Frans' verbaasd gezicht
igen.
Kom," zei mijnheer, „ik zal je maar
at uit den droom helpen."
En nu vertelde hij hoe Hector gisteren,
>n poosje nadat Frans het huis had ver
ten met de schoenen aan was komen
ragen.
„Dan heeft hij ze van het voetbalveld
ihaald," zei Frans nu.
„Juist," zei mijnheer, „Hector is een
nappe hond. Hij weet best dat mijn
'hoenen daar niet hooren. En dat be
oorde jij ook te weten, vriendje."
Beschaamd boog Frans het hoofd. Maar
ich was hij blij. Blij, dat alles zoo goed
as afgeloopen.
„Vader," zei hij, toen ze weer thuis wa
rn, „vader, ik zal het nooit weer doen.
at beloof ik u."
„Goed m'n jongen," antwoordde vader
artelijk. „Laten we er dan maar niet
leer over praten. En zorg, dat ik voortaan
leer op je vertrouwen kan."
FRANCINA.
aar
ar! PRIJSRAADSEL VOOR GROOTEREN
EN KLEINEREN.
'tje
in
iri!
en Van dit vers „De Papegaai" staan van
tl le woorden de letters in verkeerde
js.'olgorde. Jullie moeten er goede woorden
■an maken en het netjes overschrijven.
_)e grooteren moeten alle regels opschrij-
en en de kleineren de 24 eerste regels.
■eI]>it is niet het geheele vers, dat zou te
?olang worden voor jullie om op te schrij
den, maar de volgende week geef ik het
hikeheele vers van „De Papegaai" en dan
rsi latuurlijk alle woorden in de goede volg-
losjrde, dan kunnen jullie het heele vers
nulezen. Ik vond dit vers in een kinderkrant
van ruim 80 jaar geleden, dus ik denk
ierwei niet, dat iemand van jullie het ooit
ns.heeft gelezen,
iet
DE PAPEGAAI.
Fene Trisf ebdrat reew Lohlnads eer,
Teh saw nee sebet netv,
LJh chabrt roov dierenee taw eem,
Kle geerk nee doeg eprtnes.
Feen makw tui ed stoo now tasch
ijb tasch
Sud kle egnkesch swa aaifr.
Tinch knosch ijh stie tad elnev dah
IJz geerk nee apepaaig,
'tSchnem saw re lew tien po egldest,
'tSaw tooin raah schnew gesteew,
Tnaw luzek sagnet soknet delg,
Raam 'tsaw nee reehkijl steeb.
IJh krasp leeh raagld: „Kopiepwaaurk"
Fo: „RoLrctej is ooz kiez
IJh dede ed kat an, pier: „wiaaum",
Fo chalet gamnikief.
IJh reeled po 't pLsch ebfeelde laat
'tNeesch lew nege neelk koevl,
Nem fag meh staalp sud In ed laaz.
Un greek chtin snee ebkoez;
Nee fedgit reeh dart ni 'trevkert,
Tem nee fijst kuiprej op.
Raad knolk teh tui ed ooik leeh keg:
„Taw ouw ijj, taktenpok?"
Nijmreeh saw stree revsdaab, tonldest,
IJh chtad: „iew rftud tad raad
Chod ijh dwer oespgid, rood 't egldew
Ed apepaaig egraaw.
Fo ijh la eivled: „pokpiewaaukr,"
Teh steeb tad ldieh tien po,
Raam pier duil alndech tui: „wiaaum".
Taw ouw ijj taketpok?
Tchin man un orler koo tui ed laaz,
IJh dwer patra egtez
Teh steeb revriesed, an tid laam
Chtlns eihgil paalsastel
(salet kamer).
door
C- E. DE LILLE HOGERWAARD.
Trippeltje was een klein, jong muisje,
zóó jong, dat hij nog niet eens naar de
muizenschool van meester Spitssnuit
mocht gaan, zooals zijn neeljes: Grijsje
en Vaal. Dat waren groote muizen! Na
tuurlijk niet zóo groot als Vader en Moe
der, maar ze wonnen het toch van Trip
peltje.
Eigenlijk zou Trippeltje mets liever wil
len dan eiken dag met de beide neven
naar school te trippelen.
„Waarom heet ik anders Trippeltje,
Moeder?" vroeg het kleine ding op een
morgen, toen het er weer over gesproken
had, dat het toch zoo graag naar school
wilde gaan.
„Om buiten te trippelen en te spelen!'
antwoordde Moeder Muis. „Dan word je
een groote sterke jongen en kun je na de
vacantie met Grijsje en Vaal naar school
gaan."
„Na de vacantieherhaalde Trip
peltje teleurgesteld, „och Moeder, dat
duurt nog zoo vreeselijk lang!"
Eigenlijk wist Trippeltje heelemaal niet,
hoe lang dit was, maar hij begreep dat
het niet vandaag of morgen zou zijn en
dus was het „vreeselijk lang" in zijn mui
zenverbeelding.
Moeder begon een beetje ongeduldigd
te worden. Ze had het druk vandaag en
heel druk ook! Niet alleen moest zij het
holletje schoon houden en koken, maar
ze had vandaag de groote wasch. Dat was
een heel ding, voor alles hing te wap
peren aan de lijn, die ze tusschen een
paar dikke korenhalmen spande, want
vooral Trippeltje maakte veel vuil. Zijn
schoone bloesjes en truitjes waren in een
wipje weer zwart.
Moeder zei, dat hij niet zoo in het zand
mocht rollen, maar Trippeltje vergat het
telkens weer en dacht er pas aan, als hij
zich heelemaal zwart gemaakt had en dan
was het natuurlijk weer te laat! O, hij
had er al dikwijls straf voor gehad, maar
zelfs dat had niet veel geholpen.
„Als je later naar school gaat, stuurt
meester Spitssnuit je naar huis!" zei
Moeder, terwijl zij den bengel aan een oor
trok om het hem maar goed duidelijk te
maken.
Ditmaal had zü niet aan doovemans-
ooren gepraat. Haar woorden waren in
Trippeltje's bolletje blijven hangen en
werkelijk de jongen begon zich al min
der vuil te maken.
Moeder was er blij om. Laat eens zien,
neen, nog nooit had Trippeltje zóó weinig
vuil gemaakt als deze week. Daar zou ze
hem straks voor beloonen: hij kreeg een
paar extra graankorrels van haar, als hij
vanavond naar bed ging
Vader en Moeder Muis woonden mid
den in een korenveld. Dat was voor Trip
peltje even prettig, als het voor jullie zou
zijn, als je in een huis woonde, dat stond
tusschen de heerlijkste aardbeien, fram
bozen, kersen, appels, koekjes enz. Noem
zelf maar op, wat je nog meer lekker
vind en vergeet daarbij niets!
Alleen en dat vond Trippeltje erg
jammer! hij mocht de graankorrels
die hij vond, niet dadelijk opeten! Alles
wat hij vond, moest hij aan Moeder bren
gen en die deelde het dan uit. Hij zou
immers ziek worden, als hij naar eigen
goedvinden zijn buikje rond mocht eten
en dan zou hij bovendien wel eens on-
rype korrels ook naar binnen kunnen
krygen Stel je voor! 't Zou met hem net
gaan als met kinderen, die onrijpe appels
en peren eten!
Eens was Trippeltje heel ondeugend
geweest en had hij toch graankorrels ge
snoept. Maar o, wat had hij daar een spijt
van gehad! Hij werd zoo ziek als hij nog
nooit geweest was en huilde van pijn en
akeligheid.
Moeder begreep er niets van, maar....
toen 't hooge woord er eindelijk uitkwam
en de ondeugd bekende, wat hij gedaan
had, begreep zij het maar al te goed
Moeder stopte Trippeltje in bed en hoe
wel hij eerst niet slapen kon van pijn in
zijn maagje werd hij langzamerhand toch
beter en dutte hij eindelijk in om pas den
volgenden morgen wakker te worden. Ge
lukkig was hij toen heelemaal beter,
maar.... het lesje had geholpen en voor
taan bracht Trippeltje alles, wat hij vond,
trouw aan zijn Moeder. En wie er nog
snoepen mocht, ons muisje niet Dat had
er meer dan genoeg van!
Terwijl Moeder druk bezig was met de
muizenhemdjes en broekjes te wasschen,
dacht Trippeltje weer:
„Ik wou, dat ik naar school mocht!"
En als het nu maar bij die gedachte ge
bleven was! Maar neen! Trippeltje liep
over het smalle kronkelpaadje tusschen de
korenhalmen, sloeg een paar keer een
hoek om enkon maar niet begrijpen,
dat hij nog niet bij de school kwam Hij
had den weg erheen al een paar keer met
Grijsje en Vaal afgelegd, als ze samen
gingen wandelen, en 't eigenwijze, kleine
ding meende nu, dat het dien alleen wel
zou kunnen vinden. Verder dacht het:
„En als ik eenmaal bij de school ben, zal
meester Spitssnuit mij wel hinnen laten.
Ik kom immers om te leeren lezen uit het
groote Muizenvertelselboek!"
Maar ochTrippeltje had al een heel
eind geloopen en was nog altijd niet bij
de school gekomen. Hij begon heusch moe
te worden en ging eens even tusschen de
korenhalmen zitten om wat uit te rusten.
Hij kon niet meer! Zijn pootjes waren ook
nog zoo klein! Langzamerhand begreep
hij, dat hij verdwaald was tusschen al die
korenhalmen, die zoo akelig veel op el
kaar leken!
Trippeltje barstte in tranen uit en viel
eindelijk in slaap.
Hoe lang hij daar tusschen de koren
halmen geslapen had. wist hij niet, toen,,
hij op eens wakker schrikte vanjuf
frouw Egel,, die heel kwaad keek en hem
vroeg
„Zeg eens, bengel, wat doe jij daar in
mijn korenveld?"
Trippeltje was zóó geschrokken, dat hij
niets zeggen kon.
„Kom vooruit! geef antwoord!" piepte
juffrouw Egel nog boozer.
Trippeltje beefde over zijn heele kleine
lijfje. Moeder had hem verteld, dat de fa
milie Egel altijd een vijand van de familie
Muis geweest was. En daar zij veel sterker
was dan één van hen, moest alles, wat
Muis heette, de familie Egel uit den weg
blijven. Egels waren bovendien dieren, die
altijd honger hadden en maar al te graag
een muisje opaten.
't Was vreeselijk en Moeder was zóó ver
weg! Was er dan niemand, die Trippeltje
hielp? Niemand, die hem tegen de booze
juffrouw Egel beschermde?
Daar dreunde de grond plotseling en
kwamen er heel groote wezens aan. „Men-
schen" noemde Moeder hen. Maar al wa
ren ze ook veel grooter dan de grootste'
Egel, ze waren toch niet zoo gevaarlijk
als deze. vooral niet in het vrije veld.
En 't allermooiste was, dat juffrouw
Egel die anders heusch niet zoo gauw bang
was, het plotseling op een loopen zette.
Rennen als zij deed
Als Trippeltje niet zoo bang geweest
was, had hij er zeker om moeten lachen.
Maar nu dacht hij alleen maar aan het
gevaar, dat hem dreigde. O, hij had wel
kunnen springen van plezier, dat juffrouw
Egel zoo ver weg holde!
Maar.wat was dat? Wie kwam daar
aan? Moeder! Moeder, die haar bengel
al een heelen tijd miste en hem nu ein
delijk vond.
Vlug nam zij hem aan een poot mee.
Thuis zou zij hem wel straffen, maar nu
moesten zij weg zijn, als juffrouw Egel, dat
akelige, stekelige dier, terugkwam!
Onder het loopen keek Moeder eens naar
Trippeltje. Och. och, hij zag wit van
schrik! Eigelijk had hij al genoeg straf
gehad en hij zou stellig nooit meer weg-
loopen!
Toen zij thuis kwamen, beloofde hij dit
dan ook en strafte Moeder hem niet meer.
Ze gaf hem een kom zeepsop en Trip
peltje mocht bellen blazen
Dat deed hij voortaan altijd, als Moe
der waschdag had en toen eindelijk de tijd
kwam, dat hij naar school mocht gaan,
liep hij veilig tusschen Grijsje en Vaal
in regelrecht naar meester Spitssnuit.
En nu verdwaalde hij natuurlijk niet!
Meester Spitssnuit had spoedig schik iö
het kleine muisje, dat zoo graag leeren
wilde en één der beste leerlingen van zijn
klas werd
Aan juffrouw Egel dacht Trippeltje
maar liever heelemaal niet meer!
(Nadruk verboden).
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET
VORIGE NUMMER.
1. Koude.
2. De post van een deur.
3. Mauritsstraat Maurits taart Saar
tram.
4. Leeuw eeuw.
5. Stem
Pisa
aard
Spanje Noor Madrid
Juni
eend
6. Een nijlpaard.
7. Panamakanaal.