OOIEVAARSVERDRIET.
DE VERMISTE SCHOENEN.
weer in
B)
(Slot)
Toen keerde mijnheer Van Riet zich om.
„Hector, Hector," riep hij,
Vroolijk blaffend kwam er een mooie,
groote hond aanspringen.
„Hè, als die eens van mij was," dacht
Frans.
„Hector," zei mijnheer Van Riet tot den
hond. .Hector, haal de schoenen van den
baas eens!"
De hond snelde weg en kwam even later
terug met een paar schoenen in den bek,
die hij voor zijn baas neerlegde."
„Knappe hond," prees mijnheer Van
Riet, terwijl hij het dier op den rug klopte.
„Hier zijn de laarzen, schoenmaker," zei
mijnheer toen tot Frans. „Hector kan ze
wel halen, maar jij moet zorgen, dat ze
heel komen. Als ze klaar zijn, breng je ze
maar thuis. „Dag schoenmaker."
„Dag mijnheer," groette Frans beleefd
terug.
„Ziezoo, dat was klaar! En nu naar
huis! Zou hij denzelfden weg teruggaan,
als hij gekomen was? Nee maar, dat was
een fijn idee! Hij zou langs het voetbal
terrein gaan, waar zijn vrienden nu waren,
't Was maar een kleine omweg, dat maakte
zooveel niet uit.
Zoo gedacht, zoo gedaan.
Inplaats van rechtuit den weg te vol
gen, die op de stad aanliep, sloeg hij links
af een zijpad in. Nog voor hij het terrein
bereikt had, hoorde hij al aan het geroep
en gelach, dat zijn vrienden er nog waren.
Weldra stond hij nu voor de afrastering,
die het terrein omgaf en sloeg het spel van
de jongens gade. Maar 't duurde niet lang,
of de spelers hadden hem opgemerkt.
„Hé." riep Karei van Dam, „daar is
Frans Verhoef. Hallo, speel je niet met ons
mee?"
Frans schudde het hoofd.
„Nee, ik kwam niet om te spelen. Ik ben
aan het boodschappen doen voor vader.
Kijk maar, ik heb schoenen gehaald" en
tegelijk hield Frans de schoenen van
mijnheer van Riet omhoog.
Karei kwam op hem toe.
„Nou, jö, wat geeft dat nou? Zet die
schoenen hier binnen het hek en doe een
spelletje mee. Er komt hier immers nie
mand, dus dat kan heusch geen kwaad."
Frans stond besluiteloos.
Wat zou hij doen?
Zin had hij er wel in, o ja, maar vader
zei altijd: „Eerst de boodschappen en dan
het spel, Frans."
Maar hij had al zooveel boodschappen
gedaan vanmiddag. Zou het nu zóó erg zijn
als hij eerst een kwartiertje meespeelde?
„Toe jö, kom nou," drong Karei aan.
„Vooruit dan maar," zei Frans.
Zorgvuldig plaatste hij de schoenen
naast elkaar binnen de afrastering van
het terrein
Toen sloot hij zich bij zijn makkers aan
en speelde met hen mee.
Al ruim een half uur was er verstreken,
voor hij er aan dacht, dat hij naar huis
moest. Plotseling schrok hij van 't slaan
eener klok. Al zes uur!
„Ik moet naar huis hoor," zei hij tegen
Karei. 'kZal toch wel een standje krijgen,
dat ik zoolang ben weggebleven."
,,'t Wordt mijn tijd ook," antwoordde
deze. ,,'k Ga met je mee."
Beide jongens liepen nu naar de plek
waar Frans de schoenen had neergezet.
Maar dat was een schrik! De schoenen
waren verdwenen! Ze zochten over het ge-
heele terrein, en ook de andere jongens
hielpen, toen ze hoorden wat er gaande
was, meezoeken. Maar hoe ze ook keken en
waar ze ook zochten, de schoenen waren
weg en bleven weg.
Frans stond het huilen nader dan het
lachen.
„O jö," zei hij tot Karei, „wat zal mijn
vader wel zeggen. Mijnheer Van Riet is
zoo'n beste klant. Dat dit nu juist met zijn
schoenen moet gebeuren.
„Maar ik begrijp er niets van," ant
woordde Karei. „Er is niemand op het ter
rein geweest, die de schoenen weggehaald
kan hebben."
Eindelijk gaven de jongens het zoeken
op. Met loome schreden sloeg Frans den
weg naar huis in. O, o, wat zou vader wel
zeggen.
Karei wilde met hem meegaan, maar
dat sloeg Frans af. Toch, hoe langzaam
hij ook liep, tenslotte bereikte hij zijn huis.
Moeder stond hem al op te wachten.
„Maar Frans," berispte ze hem, „is dat
nu wegblijven? 't Is toch ook je eigen
schuld als vader op je bromt."
Nu eens bemerkte ze zijn ontsteld ge
zicht.
„Wat is er gebeurd Frans?" vroeg ze ver
schrikt.
Een kikkertje wilde een wandeling doen:
Hij sprong uit het water in 't geurige
groen,
Daar komt hij een ooievaar tegen!
Die klept al bij voorbaat: Ha! jou
hap ik op!
Maart 't kikkertje kwekte: Toch heb
je een strop!
Zoo'n groenrok is lang niet ver-
(Nadruk verboden.) legen
,/t
oost
Toe
„He
We<
>oali
„H(
:hoe
De
iter
Me
Ma
:h<*
on
Va
en
igei
„K
at
En
m i
.ten
rag«
„D
ïha
„Ji
nap
•hoi
oor
Be
»ch
as
„V
in,
at
,,G
art
lee:
lee:
Hij hippelde hier en hij hippelde daar
En kwekteHeer Langsnavel, pak
jij me maar!
Je hebt zulke heel hooge pooten!
Op eens, wip! daar hipt hij het slootje
En Vadertje Ooievaar had niet zijn zin'?
Ja jongens, dat heeft hem verdroten. V
tl
TR. VERDONNER SALOMONS/oll
'ar
Vader kwam uit de werkplaats naar
binnen en hoorde net moeders vraag.
„De schoenen"stotterde Frans, „de
schoenen
,Nu. wat is er met de schoenen?" vroeg
vader ongeduldig. „Spreek dan toch op
jongen."
En toen kwam eindelijk het heele ver
haal er uit.
Vader liet Frans heelemaal uitspreken.
Maar hij zag rood van boosheid.
„Zoo," zei hij toen, „zoo doe je dus met
de dingen die ik je toevertrouw. Wat val
je mij tegen Frans. Ik wist dat je graag
speelde en daar had ik niets op tegen.
Maar dat je terwille van het spel de din
gen verzuimt die ik je opdroeg, dat wist
ik niet. We gaan nu samen nog eens zoe
ken op het voetbalterrein. En als we de
schoenen niet vinden, dan gaan we morgen
naar mijnheer Van Riet. Ik zal mijnheer
vertellen wat er gebeurd is en jij betaalt
uit je spaarpot een paar nieuwe schoe
nen."
Zonder verder meer iets te zeggen, trok
vader zijn jas aan en ging met Frans op
weg. Nogmaals werd het heele terrein af
gezocht, maar ook nu werden de schoenen
niet gevonden. Ook op den terugweg sprak
vader geen woord en Frans durfde hem
niets vragen. Bij hun thuiskomst werd
Frans direct naar bed gestuurd. Maar de
jongen kon niet slapen. Wat zou er een
gat in zijn spaarpot komen, als hij nieuwe
schoenen voor mijnheer van Riet moest
betalen. Ze zouden vast wel heel duur zijn
ook. 't Was van dat mooie zachte leer. En
hij had zijn geld zoo zuinig bij elkaar ge
spaard. 't Gebeurde nogal eens dat hij bij
het bezorgen van de schoenen een fooitje
ontving. Dat geld mocht hij houden van
vader. En o, wat was de jongen daar blij
n>ee!
Zijn grootste ideaal was eens van dat
opgespaarde geld een fiets te koopen.
Maar hoe erg hij het ook vond, toch be
greep Frans dat dit niet het allerergste
was. Het meeste speet het hem dat vader
gezegd had:
„Nu heb ik één jongen, en dien éénen
jongen kan ik nog niet eens iets toever
trouwen .Als het zóó gaat, zal ik genood
zaakt zijn een knechtje te nemen".
Die woorden kon Frans maar niet ver
geten en in zijn hart klonk een stem die
zei. dat vader gelijk had.
en
't Was geen vroolijke Frans, die eer.
volgende dag om twaalf uur uit school
kwam. Vanmiddag moest hij met vadei/ei
naar mijnheer van Riet. O, wat zag hij;el
dóór toch tegenop. Als dat maar eerstal
voorbij was, dan zou vader misschien ookjrc
wel weer goed op hem worden. Want nolez
was vader nog heel erg boos. val
Frans hoorde het niet, toen moederwe
vroeg: „Wees niet al te streng voor Fr air. he
Je ziet wel, hoe 'n spijt hij heeft over het
gebeurde".
En vader antwoordde: ,-Ja, ja vrouw,
laat mij maar begaan. Dat heertje moet
nu maar eens goed leeren, dat plicht voot
spelen gaat".
Na het eten gingen Vader en Frans
dadelijk heen. Zwijgend liepen ze den
weg naar mijnheer van Riet. Het dienst
meisje deed open en antwoordde op vaders
vraag, of mijnheer te spreken was, beves
tigend. Ze ging roepen, die even later in
de gang kwam, en vader en Frans voor
ging naar een kleine zijkamer.
„Blijf jij maar even hier Frans," gebood
vader en ging alleen met mijnheer naar
binnen.
Frans bleef achter. Maar o, wat duurde
dat wachten hem lang. Zouden ze hem
dan nooit roepen? En, hoorde hij nu goed,
werd daarbinnen gelachen? Maar dat kon
toch niet. Vader was veel te boos en wie
weet, misschien was mijnheer Van Riet
nog wel boozer. Eindelijk ging de deur toch
open.
„Frans," riep vader, „kom eens hier."
Schoorvoetend de oogen neergeslagen,
kwam Frans binnen. Nu zou het komen!
Wat zou mijnheer wel zeggen? En - Frans
bemerkte er niets van, dat mijnheer Van
Riet en vader elkander lachend aanzagen.
„Zoo schoenmaker," zei mijnheer Van
Riet nu, terwijl hij een streng gezicht
zette, „ik heb daar net van je vader ge
hoord, hoe jij voor mijn schoenen ge
zorgd hebt. 't Spijt me wel voor je, maar
dat zal je je spaarpot kosten, mannetje.
Ik zal naar den winkel gaan en een paar
andere laarzen uitkiezen. De rekening
komt dan bij jou. Dat zal achttien gulden
wezen, denk ik."
Achttien gulden! Frans schrok er van.
Zóóveel had hij niet eens in zijn spaarpot.
Schuw keek hij op en ontmoette de
lachende oogen van mijnheer Van Riet.
Mijnheer kreeg medelijden met hem en
klopte hem op den schouder.