73sle Jaargang Donderdag 7 Juni 1932 No. 28 OP DENNENHEUVEL door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 7) Hoofdstuk VII. Beppic is weg. Al verscheiden brieven had Loek uit Zwitserland gekregen: van Moeder, die haar vertelde, dat zij Vader aanmerkelijk beter vond vanaf het oogenblik, waarop hij den Zwitserschen bodem betreden had en zelfs van Vader, wiens brieven steeds opgewekt waren en menig grapje inhiel den. „En toch moet het vervelend zijn voor Vader, tusschen al die zieke menschen in", peinsde Loek. „Moeder is overdag wel veel bij Vader, maar moet toch in een ander pension zijn". „Ik begrijp eigenlijk niet, dat Vader zoo vroolijk zijn kan," zei Loek in een vertrouwelijk oogenblik tegen Tante Truus. „Vader tracht eigen moeilijkheden te trotseeren en wil graag vroolijk zijn, als hij aan zijn dochtertje schrijft," antwoord de Tante Truus. ■Enging zij even later voort, ter wijl zij naar het ernstige gezichtje van haar nichtje keek. „Wat zeggen Vader en Moeder van je dagboek?" „Ze vinden het een pracht-idee. Zal ik u eens voorlezen, wat Vader er over schrijft?" Tante Truus knikte instemmend. Loek zocht nu in haar brief het be wuste gedeelte op en las hardop: „Wat een pracht-idee van Je: een dag boek te schrijven! We blijven daardoor geheel op de hoogte van al je wederwaar digheden, van de vele prettige, die er ongetwijfeld zullen zijn en de enkele mln- der aangename, die je ons ook trouw schrijven moet. Want denk er aan meisje, elk boek bevat goede en minder goede bladzijden en je moogt er de laatste niet uitscheuren om het geheel mooier te ma ken. Beloof je dat?" „Ik zal Vader en Moeder alles schrijven," zei Loek nu. „Ook van het prikkeldraad, de gescheurde jurk en u weet wel!" Glimlachend knikte Tante Truus haar nichtje toe. Zij begreep best, dat „u weet wel!" niet zoo heel gemakkelijk te schrij ven was, maar dat Loek toch eerlijk haar boosheid en den goeden afloop in den brief aan haar ouders vermelden zou. Niet ieder had zoo'n heerlijk zonnig humeur als haar eigen Mlek, maar wat niet aan geboren was kon immers aangeleerd wor den en was het dan eigenlijk nog niet veel meer waard? Terwijl Tante Truus en Loek nog ver trouwelijk bijeen zaten, kwam Mlek plot- i seling naar binnen stormen met de vraag, of Beppie er ook was. Neen, Moeder noch Loek hadden de jongste van de familie gezien en gedacht, dat zij bij Mlek en de anderen in den tuin was. „Z« was een kwartiertje geleden nog bi] ons!" zei Miek, terwijl een hoogrood» kleur haar angst over het vermiste kleine ding verried. „Ze is toen naar binnen ge gaan met een Verkade-plaatje, dat ze Loek wilde brengen „Maar ik heb haar niet gezien!" haastte Loek zich te zeggen. „Laten we beginnen met op Loeks ka mertje te zoeken," stelde Tante Truus voor en met hun drieën gingen ze nu vlug naar boven. Maar geen Beppie was in Loeks kamertje te vinden. Het geheele huis werd tot in de meest verborgen hoek jes afgezocht, maar hoe nauwkeurig er ook rondgekeken werd en hoe luid er ook „Beppie! Bep-ple!" geroepen werd, van de kleine voortvluchtige was geen spoor te ontdekken. Daarna werd de tuin geheel afgezocht. Achter alle boschjes en struiken werd ge keken en allen riepen nu als om strijd den naam van het kleine ding. Maar ook daar werd de vermiste niet gevonden Plotseling ontdekte mevrouw Tervoren met schrik, dat het tuinhek wijd open stond. Stellig was Beppie daardoor weg- geloopen, den grooten weg op! In één oogenblik gingen alle gevaren, welke haar jongste lieveling bedreigden, aan haar oog voorbij! Toch begreep zij dat zij zich kalm moest houden, wilde zij in staal zijn te handelen en mogelijk gevaar voor haar dochtertje af te wenden. En dit was te meer noodig, daar haar man dien ge- heelen dag voor zaken op reis was en pas tegen den avond terug zou kunnen zijn. O, zij wilde er niet aan denken, dat zij misschien slechte tiiding voor hem had. Zij moest haar lieveling vinden en hoopte vurig, dat het kleine ding ongedeerd blij ven mocht. „Vóór alles kalmte en overleg!" hield zij zichzelve voor, terwijl zij met Miek en Jaapje den weg naar het dorp Insloeg en tegen Bob, Loek en Hans zei, den anderen kant uit te gaan. Steeds werd nu aan beide kanten den naam van het vermiste kind geroepen, maar nog altijd was het geen der partijen mogen gelukken de kleine Beppie te vin den. Waar zou ze toch zitten en.... wat zou er misschien gebeurd zijn? waren ge dachten, welke zich niet lieten terug dringen Reeds waren beide partijen zóó'n eind uiteen geloopen, dat zij elkanders geroep niet meer konden hooren. Elke groep hoopte haar natuurlijk te vinden, maar nu dit nog steeds niet het geval was, hoopten zij, dat het den anderen gelukt zou zijn. Eindelijk had mevrouw Tervoren met Miek en Jaapje de eerste huizen van het dorp bereikt. Op haar herhaald geroep kwam echter geen Beppie te voorschijn wel een bejaarde vrouw die vertelde, dat zij het kind een kwartier geleden met „de oudste van Bolthuis" voorbij had zien komen. „Goddank!" dacht de arme moeder. „Zij is dus niet alleen!" Toch begreep zij niet, waarom Marie Boltthuls die haar wel ken de. Beppie niet naar huis gebracht had. Zoo vlug als de korte beentjes van Jaap je het toelieten ging het nu naar juffrouw Bolthuis. die een garen- en bandwinkeltje had aan den anderen kant van het dorp. De winkelierster was juist In druk ge sprek met een klant en keek heel verwon derd toen mevrouw Tervoren haar vroeg, of Bennie er soms was. ,,'k Zou 't nle kunnen zeggen, mevrouw! Misschien is ze achter!" antwoordde zij, deed de deur naar de kamer achter den winkel open en keek onderzoekend rond. terwijl de moeder van het verloren kind opnieuw haar naam riep. En werkelijk, daar kwam de kleine schul dige aan met zóó'n stralend snuitje, dat haar Moeder onmiddellijk begreep, dat zij er heelemaal geen kwaad in zag. Ze was eigenlijk ook nog te jong om te beseffen, hoe ongerust zij allen gemaakt had en scheen het zelfs heelemaal niet vreemd te vinden. Moeder plotseling te zien. „O. Mammie! Kijk eens! Kleine poesjes. Beppie mag er eentje hebben I" klonk het zóó blij. dat Moeder heusch niet boos kon kijken. Ze nam haar lieveling in de armen, in-geiukkig, dat zij haar ongedeerd terug had. Voor het oogenblik kwam de rest er immers niet op aan! Marie Bolthuis vertelde nu, hoe zij „de jongste jongejuffrouw van Dennenheuvel" op den grooten weg vlak bij haar huls was tegengekomen haar gevraagd had. wat zij daar deed en uit haar antwoord: „Beppie wil mooi kapelletje zien!" begreep, dat het kleine ding een vlinder achterna geloopen was. Goedhartig maar ondoordacht als Marie Bolthuis was. had zij om het kind af te lelden verteld dat ze thuis jonge poes jes hadden en Moeder vas goed vond. dat zij er eentje kreeg. Daar was Beppie onmiddellijk voor te vinden geweest en aan de hand van Marie had zij het geheele dorp doorgeloopen met het ons reeds bekende gevolg. Terwijl Miek het poesje in een mandje droeg, ging Moeder met Beppie aan do ééne en Jaapje aan de andere hand naar Dennenheuvel terug. Juffrouw Bolthuis was natuurlijtk vriendelijk bedankt voor het poesje O. wat waren Moeder en de anderen blij. dat alles zóó goed op zijn pootjes te recht was gekomen! Toen zij Dennenheuvel naderden, waren Bok. Loek en Hans daar juist in de groot ste moedeloosheid teruggekeerd. Ze ston den nog aan het hek te roepen, maar za gen zelf het nuttelooze van hun pogin gen in Groot was natuurlijk ook hun blijdschap toen zij haar veilig aan Moeders hand zagen aankomen. Zij snelden haar tege moet en Beppie die niet begreep dat het weerzien de anderen zoo blij maakte, meen de. dat hun belangstelling het kleine poes je gold en liet dit vol trots zien, Pas later toen Moeder haar op schoot nam en haar uitlegde hoe ongerust allen geweest waren omdat Beppie weg was. scheen de jeugdige schuldige het een klein beetje te begrijpen. Vleiend sloeg ze haar arm om Moeders hals. legde haar wang tegen die van Moe der aan en zei: „Hoef heelemaal niet bang te zijn! Bep- ple komt altijd weer bij Moeder terug!" Even moest Moeder lachen. Toen vroeg zij ernstig: „Belooft mijn kleine Beppie Moeder, dat ze nooit weer zal wegloopen?" „Ja Mammie!" antwoordde het kind. „Beppie blijft -altijd bij Je." En hoewel Moeder noch één der anderen twijfelde aan de oprechtheid van deze be lofte. namen allen zich toch voor. het klei ne ding niet uit het oog te verliezen. Zij mocht het eens vergeten! (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden). O-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 11