Uit den Leidschen Raad 73ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 5 Juli 1932 Derde Blad No. 22174 FEUILLETON. Fortinbras' Toovermacht De kwestie Maatschappelijk Hulpbetoon nog niet afgehandeld. Mevr. Braggaar De reorganisatieplannen van den Reinigings- en Ontsmettingsdienst met groote meerderheid aangenomen. MAATSCHAPPELIJK HULPBETOON. 2o. Voortzetting van de behandeling van de missive van de Gemeentelijke Commis sie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, naar aanleiding van de beschuldigingen door mevr. Braggaarde Does aan het adres dier Commissie geuit in de raadsvergade ringen, waarin de begrooting voor 1932 werd behandeld. <134> Besloten wordt in ieder geval heden avond de verdere agenda af te doen, be ginnen met punt 3. De heer VALLENTGOED vangt aan met bespreking van art. 28 der Aimenwet en schetst, hoe het toegaat bij M. H. Welke weg moet worden ingeslagen, zoo men niet teimeden is? Bijna altijd wendt men zich dan tot ons, onverschillig de politieke richting, daar er feitelijk geen instantie is, tot wie men zich kan richten. bat teekent onze verhouding. Spr. laakt voorts de samenstelling van het M. H.; te veel wordt vastgehouden aan de idee van diaconale zorg, daar de meeste leden uit die kringen voortkomen. Beter was de commissie anders samen te stellen en uit te breiden bovendien met vertegenwoor digers van drankbestrijding, reclassee- ring etc. Door den voorzitter is tegen mevr. Brag gaar gebruikt het woord: verdachtmaking. Het had moeten zijn: aanklacht. De VOORZITTER: Wat is erger? De heer VALLENTGOED: Verdacht making heeft een slechten klank, een aan klacht kan bewezen worden. Spr. hoopt op terugneming van „verdachtmaking". Spr .uit dan den wensch, dat de voor zitter zich zal ontworstelen aan den in vloed der secretaresse van M. H. en vraagt intrekken van het woord „lafheid", tegen spr. gebezigd in M. H. Het adres van M. H. oordeelt spr. een grove fout. De kwalificaties daarin staan beneden peil. Het gaat niet om eigen voor treffelijkheid. doch om het werk zelf! Spr. laakt dan diverse uitlatingen van het adres, die de auteurs -elf slechts kunnen verlagen. Tenslotte huldigt hij mevr. Braggaar voor haar wijze van optreden in dezen: ook bij haar verweer op den aanval, op haar zoo fel gericht. Spr. had minder voortvarendheid, anders had hij dit op treden zelf gedaan. De heer ELKERBOUT komt er eerst tegen op, dat de heer v. Eek in vorige zit ting sprak over gebrek aan belangstelling in deze affaire en verdedigt het uitstel- besluit Spr. heeft een onderzoek ingesteld, al viel het moeilijk, daar geen namen waren genoemd. De heer KNUTTEL: die had u toch kun nen krijgen! De heer ELKERBOUT oordeelt het adres van M. H. niet bepaald sympathiek. Er staat veel in, wat er beter uitgelaten had kunnen worden. Spr. gaat dan in op zijn onderzoek, dat hem zeer schrille toestan den deed kennen. Een beeld daarvan geeft spr. en hij heeft zich geschaamd overheidspersoon te zijn! Er is zelfs gebrek aan eerste levensmiddelen. Om niet in een herhaling van mevr. Braggaar te vervallen, zal hij het bij enkele voorbeelden laten. Het spijt spr., dat er hier geen regeling is als elders, dat er geen vaste normen zijn. Wij kunnen hoogstens de wensche- lijkheid slechts uiten, de commissie moet zoo'n steunnorm zelf regelen, opdat er meer zekerheid kome en men niet afhan kelijk is van meer of mirider goede stem ming van M H. Dat is zi. de weg. die be wandeld moét worden. De wijze van optreden der ambtenaren oordeelt spr. ook niet altijd juist en ge- wenscht, gelet op hetgeen hij daarover vernam. Is het naar voren gebrachte wel altijd juist? Ook dat heeft spr. hooren betwijfelen: er zou te veel sleur zijn! Spr. wil M. H. niet onaangenaam zijn, doch hij verlangt dat zij doet. wat behoort. Meent de commissie, dat zij geen verant woording schuldig is, dan is beter, haar anders samen te stellen. Onderschrijven wil spr dat na ieder onderzoek het oor deel altijd objectief moet blijven, doch zijn onderzoek toonde z.i. toch volledig de wen- schelijkheid van steun aan. Er bestaat groote onrust en daarom is spr. van meening. dat het noodzakelijk is opheldering te brengen. Er zal een com missie moeten worden ingesteld ter nader onderzoek. Spr. heeft den indruk, dat een bezuiniging doorgevoerd moet worden, doch dit kan ook te ver worden doorgedreven. Z.i. wordt te veel waarde gehecht aan het mode-woord zuinigheid, te weinig aan so cialen opbouw. Als er hulp beslist noodig is. dan moet die er komen, los van de be zuinigingsidee anders wordt de werkloos heid nog meer in de hand gewerkt. (Reeds geplaatst in een deel van onze vorige oplage). Felle aanklacht tegen M. H. De heer KNUTTEL zegt, dat in de vo rige zitting Mevr. Braggaar een knap stuk werk gedaan heeft, al is hij niet geheel tevreden. Zij heeft de zaak nog niet op voldoende breede basis gesteld. Zij heeft de arbeiders nog geheel verwezen naar de Burg. autoriteiten, trots haar constatee- ren van grove fouten, waarbij de heer Eikerbout zich nu ook aansloot onder druk der betrokkenen. Noodig is veel meer di recte actie. Mevr. Braggaar heeft een overstelpend materiaal verstrekt. Gevallen zal hij daar om niet meer noemen. De juistheid is nu ook door den heer Eikerbout al aange toond, zij het wat slapper. Het schrijven van M. H. noemt spr. een buitengewoon brutaal stukje. De commis sie van onderzoek is geweigerd en nu gaat men over tot een persoonlijken aanval op mevr. Braggaar met grof geschut. Het beste zou zijn, daarover de schouders op te halen, doch het is tevens een stuk aanval op de werkloozen en op de steuntrekkers. Het is een volledig afwijzen van alle rechten. Het is een schrikbeeld voor de arbeiders naar M. H. te zijn verwezen, dat heeft geen onderzoek noodig, dat is zoo! En volgens de commissie gaat alles naar behooren Aanvaarden van dit standpunt betee- kent een voortgaan op den weg van be zuiniging en ontbering Het woord sata nisch zou spr. daarvoor willen gebruiken, dat in een tijd dat er voor kooplieden niets is te verdienen, zulke personen eenvoudig maar worden afgeschreven, hoewel iedere verdediging ontbreekt. Geredeneerd wordt slechts: ze zijn zoo moeilijk te controlee ren! Spr. geeft hiervan ook enkele voor beelden, waaruit men zich verbaasd af vraagt: heeft M. H. wel eens gehoord dat er een crisis heerscht? Liederlijk noemt spr. het optreden der commissie waar zij menschen naar het platteland wil sturen waar geen werk is. Hetzelfde geldt voor het drijven naar de Sted. Werkinrichting. De bezittende klasse toont zich onbe kwaam begrijpend op te treden tegen den nood der arbeiders. Men probeert op allerlei wijze verbetering te brengen, doch dat is geen verbetering voor de arbeiders, slechts voor het sterkere deel der bezitters. Het gaat geheel om de toekomst, niet meer om één winter of één jaar! Wat wil men met steun van één brood per dag? Wil men misdrijven uitlokken? Deze felle aanval van M. H. zal terug slaan op het hoofd van hen, die haar ondernamen. Een rechts voorstel. De heer WILMER kan de wijze van be handeling van deze kwestie door mevr. Braggaar niet waardeeren. Wanneer men een aanklacht instelt, dan moet men de aangeklaagde in de gelegenheid stellen tot een verklaring dat is een elementaire eisch van behoorlijkheid. Zoo had ook M. H. in de gelegenheid gesteld moeten wor den tot een verklaring, hetgeen mogelijk ware geweest, zoo mevr. Braggaar de com missie daartoe ln de gelegenheid had wil len stellen, hetgeen zij evenwel weigerde. Ook het besluit der raadsmeerderheld heeft de S.D.A.P. gesaboteerd. Zij was niet verplicht daaraan zich te houden, doch het was niet anders dan behoorlijk in een democratisch systeem. Daarom oordeelt spr. de behandeling van mevr. Braggaar niet behoorlijk en de kwestie M. H. mevr. Braggaar heeft daarmee voor hem afgedaan. Afgezien daarvan Is echter bij verschil lende personen de vraag gerezen of. in deze tijden de werkwijze van M H. wel zoo is als deze moest zijn. Moet daar niets veranderd worden ln samenstelling, etc M. H. heeft thans een bijzonder gewich tige taak te vervullen die niet genoeg kan worden gesteund en gewaardeerd. Mede namens de heeren Wilbrink en Beekenkamp stelt hij volgende motie voor: „De Raad, overwegende. dat de werkzaamheden van M. H. in de zen tijd zeer uitgebreid zijn: verzoekt B en W.. een commissie te be noemen die zal onderzoeken, of er aanlei ding bestaat om, mede met het oog op de tijdsomstandigheden, wijziging te bren gen in de werkwijze van M H welke com missie ten spoedigste van haar bevindingen rapport uitbrengt." Spr. staat overigens meer aan de zijde der S D.A.P. voor meer steun dan aan de zijde van den heer Knuttel tot meer actie, die niets oplevert aan steun. De heer KNUTTEL: Eisch ik dan niet meer steun? De heer WILMER: Jawel door actie. Spr. citeert ..Het Volk", inzake de woorden sa tanisch en liederlijk door den heer Knut tel gebruikt, waar dit soc.-dem. blad con stateert. dat de arbeiders in sovjet-Rusland het slechter hebben dan de werkloozen hier De heer KNUTTEL: Dat bewijst alleen, dat „Het Volk" staat aan de zijde der bour geoisie. Het is volkomen onwaar. Een motie-Van Eek. De heer v. ECK zegt, dat het geen ge woonte is. dat zijn fractie in één zaak meer sprekers in 't vuur brengt. (Geroep: Zie naar vorige zittingen!) Gewoonte doch uitzonderingen bevestigen den regel. Na de voortreffelijke redevoeringen van mevr. Braggaar en den heer Vallentgoed zal hij niet meer in details treden. Met den heer Groeneveld kan spr. zeg gen, dat hij als raadslid zoo'n grof stuk nog nimmer onder de oogen heeft gehad als dit adres van M. H. Het boetekleed zou den wethouder in dezen niet misstaan. Verder brengt het adres de kwestie zelf op den achtergrond, blijkbaar de bedoeling. Z.i. treft geen enkele blaam mevr. Brag gaar. er is steeds geprobeerd invloed te krijgen in de commissie. Beide partijge- nooten daarin hebben prachtig werk ver richt, nader gaat spr. daarop in. doch trots allen ijver bleven zij zeer onvoldaan en toen geen verbetering mogelijk bleek, kwam mevr. Braggaar met haar grieven in den raad. in het openbaar dus. Het was het eenige middel, dat overbleef. Hoe is dat door den raad ontvangen? Met grooten weerzin. Een commissie van onderzoek, hoewel niet bijzonder aanneme lijk voor ons. daar zoo'n commissie niets geeft als alleen het gelijk aan mevr. Brag gaar zonder meer (op verdere besluiten valt moeilijk te rekenen) handhaaft spr. niettemin, nu A is gezegd. In ieder geval heeft mevr. Braggaar door haar rede de geesten al veranderd, gelet op de wijziging in veler meening. Als correctie op de hardvochtigheid der kapitalistische maatschappij is een goed- werkend M. H. beslist noodzakelijk vol lief de en toewijding voor de ge- en verdruk ten dezer maatschappij. En ook uit econo mische en maatschappelijke overwegingen. Gedeeltelijk uit onwil (uit angst) ge deeltelijk uit onkunde handelt het M. H. als hier geschiedt. M. H. heeft getoond in samenstelling niet voor dezen nood-tijd te deugen. Zoolang er nog zijn, die ruime in komsten hebben, mogen anderen geen hon ger lijden. Naast directe actie der arbeiders mag z.i. ook door het de oogen openen der andere partijen naar verbetering worden gestreefd Hij waarschuwt voor zuinigheidsdruk van boven af. Wettelijk is juist, dat de raad geen di recte zeggenschap heeft, doch wie verstrekt het geld en stelt de commissie samen? Er moet verandering komen en daarnevens is noodig onderzoek naar de door mevr. Brag gaar medegedeelde concrete feiten. De heer Wilmer c.s. komt nu met een andere com missie. doch dat duurt veel te lang. De heer WILMER: En uw commissie niet? De heer v. ECK: Dit is veel eenvoudiger daar het niet gaat over de werkwijze, doch over het resultaat en over de personen, waarvoor de raad verantwoordelijk is. Daarom stelt spr. volgénde motie voor: „De Raad, kennis genomen hebbende van het adres van de Commissie van Maat schappelijk Hulpbetoon: overwegende dat een lid dier commissie, indien dit meent, dat de belangen der hulpbehöevenden niet voldoende door haar verzorgd worden en indien het er niet in slaagt hierin verbetering te brengen, ver plicht is.zulks openbaar te maken en aan te dringen op een onpartijdig onderzoek: spreekt zijn teleurstelling uit. dat de Commissie deze ernstige poging door mevr. BraggaarDe Does in overleg met de so ciaal-democratische raadsfractie gedaan om de belangen der hulpbehoevenden beter te doen verzorgen, beantwoordt met een hatelijken aanval op den persoon van mevr. Braggaar—De Does en tegelijk daarmede op de taktiek van de S D AP besluit uit zijn midden een commissie te benoemen, die een onderzoek zal instellen naar de door mevr. Braggaar—De Does tegen de Commissie v. Maatschappelijk Hulpbetoon ingebrachte beschuldigingen en aan den Raad verslag zal uitbrengen van de resultaten van haar onderzoek." De heer Bosman tegen de motie-Van Eek. De heer BOSMAN vraagt wat voor nut het heeft, dit alles te brengen in den Raad daar de Raad de fouten toch niet alle maal kan onderzoeken en beoordeelen. Men raakt te veel van den weg af. Mevr. Brag gaar beschuldigt en vraagt tevens een commissie van onderzoek, hetgeen toch er kenning zou zijn van: er zijn fouten ge maakt Eerst behoort men toch den be schuldigde te hooren! Dat heeft de raad ook gewild. M. H. verzocht mevr. Brag gaar haar beschuldigingen over te leggen, doch dit werd geweigerd, en hoewel hü verschillende bewoordingen van het adres van M. H. niet voor zijn rekening wil ne men, toch vindt hij het hoogst begrijpe lijk, dat M. H. fel van zich afbeet. Uit het stuk spreekt ook de geest! Zoolang M. H. zich niet kan verdedigen, zal hij zich verzetten tegen een commis sie als de S.D A.P. wil. Anders is het met de commissie, door den heer Wilmer gevraagd. Zeker, er zul len fouten zijn, gelet op tijd en omstandig heden. Welnu, laat men daarnaar een onderzoek instellen. De meening van den heer Wilbrink. De heer WILBRINK begrijpt, dat het een moeilijke materie is De S. D. A. P. had het veel gemakkelijker kunnen ma ken, zoo mevr. Biaggaar alle medewerking had verleend voor een onderzeok in M. H. vooral waar mevr. Braggaar wel voor zich zelf kan staan! Dan was de zaak objectief gesteld en had men altijd nog weer in den raad kunnen komen. Dat dit niet is ge schied, is te betreuren. Dat er aan M. H. fouten zijn, vooral thans, is heel begrijpelijk. Onbegrijpelijk zou eerder het tegendeel zijn. Wij zelf heb ben M. H. benoemd. Om nu zonder meer dit vertrouwen op te zeggen, gaat niet aan. Z.i. is dit beneden de waardigheid van den raad. Ook spr. heeft gevallen gehoord, waar mede hij het niet eens zou kunnen zijn, doch wie zou er geen fouten maken? De zienswijze van mevr. Braggaar is echter te eenvoudig door alle ellende te schuiven op het kapitalistisch stelsel met uitscha keling van de persoonlijke schuldvraag enz. Met aanlegging van deze maatstaf is nog de vraag: hoe vele gevallen van mevr. Braggaar zouden afvallen? Doch de feiten zijn niet te toetsen na mevr. Braggaar's weigering. Daarom zal hij stemmen tegen de motie-v. Eek. Ging het alleen over de bewoordingen van het adres van M. H., dan zou het mis schien anders zijn, doch erkend dient te worden daarbij de geprikkeldheid over de houding der S. D. A. P. Zich bewust van de mogelijkheid van fouten heeft hij echter gaarne de motie Wilmer onderteekend, opdat de fouten tot een minimum worden teruggebracht. Ver stand moet in M. H. een woord meespre ken. doch sociaal gevoel mag toch niet ontbreken. Wel staat een vrouw aan het hoofd, doch als een vrouw is afgestompt, wordt het nog moeilijker en daarom wil spr. het onderzoek niet alleen uitstrekken over hoe gehandeld wordt in de commis sie. doch ook hoe de rapporten worden opgesteld en hoe door 't hoofd van dezen tak van dienst de rapporteurs worden ge ïnstrueerd. De motie-Wilmer heeft, los van alles, z.i. ook nog verder perspectief. De heer KUIPERS vertelt van zijn erva ring als agent van politie met M. H. Dit is al zeer ongunstig. Antwoord van B. en W. Wethouder ROMIJN wil voorop zetten, dat de raad toezicht uitoefent op M. H., en daarom is er z.i. reden deze kwestie te berde te brengen, al Is het niet op de wijze van mevr. Braggaar gelet op deze tijden. Dat M. H. zich laat leiden door eischen van bezuiniging al ls spr. voorzitter van M H en lid van het college van B. en W., ontkent hij ten stelligste. Wanneer gehan deld zou worden naar bepaalde normen, dan zou het eenvoudig zijn te bezuinigen, doch zoo is het niet. M. H. werkt niet met normen, beziet ieder geval individueel en nooit is aan M. H. gezegd: doe het eens zuiniger, al ls op den dienst van sociale zaken wel verlaagd. Op vroegere uitkee- ringen onder zijn voorganger is niet be zuinigd tenzij op individueele gronden Spr. heeft dit met nadruk voorop willen stllen. Wanneer spr dan de critiek op M. H. nagaat, blijkt deze vooral te gelden den toon van het adres. Spr. kan er in komen dat men den toon te forsch vindt, daar hij ook de raadsdebatten kent als wethouder, waar men minder heftig reageert, den kend och laat maar waaien, ik weet van wie het komt enz. In M. H. heeft men niet die gedachte, daar staat men anders tegenover beschuldigingen, men zit daar als individueel persoon enz. z. 1. is men te recht verontwaardigd geweest over de houding van mevr. Braggaar. Het Is toch logisch dat M. H. vroeg: toon ons de be schuldigingen en dit wilde behandelen in bijzondere vergadering. Maar dit weigerde mevr. Braggaar en vandaar de forsche en krasse toon van het adres. Ook na de tweede rede van mevr. Brag gaar is er feitelijk niets over van de be schuldigingen. Spr. wil erkennen, dat er menschen met de hongerzweep naar de werkinrichting zijn gestuurd doch niet naar de tehuizen voor ouden van dagen, zooals mevr. Braggaar deed uitkomen en spr. durft gelet op het karakter der leden, verzekeren, dat dit ook vroeger nooit ge- beurd is. Wat het niet volgen van de dokters attesten betreft, het is mogelijk, dat het is voorgekomen, doch de Commissie staat daar dan buiten; dan betreft het een ad ministratieve fout. Aan zoo iets denkt M. H. niet. De diepgaande beschuldiging is daarom volkomen onjuist. Spr. moet tot zijn spijt beamen, dat de uitoefening van het lidmaatschap van M.H. door mevr. Braggaar, verkeerd is. Ieder maakt fouten, dat erkent ook spr doch fouten behooren door de leden van M.H. te worden gebracht in M.H. en men mag niet weigeren ze daar te opperen. Gebeurt dat op instigatie der fractie dan is dat politiek. Telkens na zes weken heeft revisie plaats en daarbij kunnen fouten worden hersteld. Mevr. Braggaar komt vaak met gevallen, dat zij gelijk heeft, doch ook vaak, dat zij ongelijk heeft, dat weet hij als voorzitter. Nogmaals M.H. maakt fouten, doch is altijd bereid deze te corrigeeren, zoo men haar kan overtuigen. Spr. geeft dan aan de werkwijze van M.H., ter weerlegging van den heer Val lentgoed. Niet alleen de twee soc.-dem. leden zijn altijd disponibel voor ingrijpen doch geheel M.H. en alle leden zijn altijd bereid. De heer VALLENTGOED: de practijk is, dat zij bij ons komen. De WETHOUDER: dat is dan verkeerd. Maar zelfs mevr. Braggaar stuurt wel per sonen naar mij toe! De rapporten komen rechtstreeks in de commissie, eenige aandrang van de se cretaresse is daarbij uitgesloten. De commissie beslist en corrigeert als dit noodig is. Inderdaad is het soms lastig, iedere kwestie geheel uit te praten, doch dat komt door de hoeveelheid. Onbekend is, of dit zoo zal blijven, maar M.H. denkt zelf reeds over wijziging, gelet op de zware taaki haast te zware taak, zoodat naar verlichting zal moeten worden ge streefd. In het voorstel WIL-uer ziet spr. daarom een waardeering voor ME. en spr. heeft tegen die motie totaal geen be- zWcLcir. De heer GROENEVELD: dat is tevoren bekokstoofd. De heer WILMER: zooals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. De WETHOUDER wil dan nog op enkele details ingaan. De wensch is uitgesproken van een vasten norm Dat is wel een heele vereenvoudiging, feitelijk ambtenaren- werk, doch practisch lijkt het hem ook vrijwel niet mogelijk. Spr. geeft voorbeel- naar het Engelsch van WILLIAM LOCKE door J. E. d. B. K. 38) Ja, waarom, dat weet ik niet. Mijn vader, die de zoon was van een predikant uit Nieuw Engeland Mijn vader was ook predikant, zei Martin. Ja? Dat is aardig. En mijn vader bediende om de collegegelden te kunnen bekostigen, de menschen in Hall te Aar- vard en was in betrekking tijdens de vacantie in een hotel ln de Adirondacks. Er zijn natuurlijk Amerikanen, die het willen doen voorkomen, alsof hun voor vaderen de familiegoederen meebrachten in de „Mayflower". Maar zoo zijn wij niet. Zeg mij eens, zei zij na een poosje in den prachtigen maneschijn te hebben doorge- loopen. hebt u onlangs bericht van Corinna gehad? Neen, dat had hij niet. In haar laatsten brief had ze hem verteld dat zij den haar zoo drukkenden familiekring zou ontvlieden door naar Londen te gaan, Waar ze kans zou hebben voor zelf ontwikkeling, zei Lucilla lachend. Hoe weet u dat? zei Martin in zijn eenvoud, zeer verbaasd, want het waren Corinna's eigen woorden geweest. Waarvoor zou ze anders naar Londen gaan? Dat weet ik niet, zei Martin, dat heeft ze me niet gezegd. Ze spraken niet verder over Corinna. Maar Martin voelde, dat zijn metgezellin dezelfde diagnose als hij had gemaakt over Corinna's hardnekkig wanbegrip: haar overtuiging, dat het heelal zich wen telde om Corinna Hasting als middelpunt. Zij begrepen elkaar goed, zijnde van de zelfde geestesgesteldheid. In haar eigen familie werd het servet van den bediende ook njet geminacht. En toen ze haar be koorlijk hoofdje achterover wierp en met een diepen zucht zei: Wat is het hier verrukkelijk! voelde hij zich verrukkelijk dicht bij haar. En toen ze even later bij de rotswoningen kwamen legde ze even haar handje op zijn arm. Wat zijn dat voor huisjes? Hij vertelde het haar en beschreef haar het leven van de bewoners. Op den terugweg deelde hij haar zijn entmoeting met Boucabeille mede. Ge woonlijk verlegen en zoekend naar zijn woorden, schilderde hij haar nu in leven dige bewoordingen en met kernachtige beeldem het bestaan van deze menschen, want hij voelde haar dank schuldig te zijn voor haar allerliefst gezelschap. Haar glimlach, haar sympathie, haar belang stelling, 't strijken van haar bonten man tel langs zijn arm, als ze zich voorover boog om te luisteren, dit alles bracht hem in een toestand van opgewondenheid. Hij sprak over Frankrijk, zijn aangenomen vaderland, dat door wisselvallige regee ringen niet geschaad zou worden, met groot enthousiasme en niet haar melo dieuze stem zei zij: Ik vind het heerlijk om u zulke dingen te hooren zeggen, 't Is zoo' mooi door te kunnen dringen tot de volksziel. Hij lachte wat onnoozel, verblind door een gevoel van geluk. Zij hadden nu den steilen weg bereikt die naar het Hotel des Grottes voert. Ze wuifde met haar hand naar de in den maneschijn liggende brug, waar ze elkaar ontmoet hadden. Dacht u aan deze dingen, toen ik u meetroonde voor een wandeling. Hij lachte weer. Neen, bekende hij, ik verwonderde er mij eigenlijk over wat ik daar deed. In de vestibule vonden zij Bigourdin een sigaret rookende. op de rieten stoel liggen. Hij ging altijd het laatste ter ruste, iets wat Martin vergeten had. Met een rood kleurtje van het loopen, dat zelfs in de weinig verlichte vestibule zichtbaar was, ging Lucilla statig in haar bontmantel naar de trap. Buiten vond ik Monsieur Martin, zei zij, en ik heb hem opgeëischt als geleider om mij de omgeving te laten zien. Ik hoop niet dat ik verkeerd heb gedaan. Hij kon niet weigeren. Martin is beter van Brantême op de hoogte dan de meeste Brantömers zelf, zei Bigourdin. Boven aan de trap verscheen Céleste, Lucilla ging naar boven. Bigourdin sloot en grendelde de voordeur. Dit vertrouwde hij niemand toe, zelfs niet aan Martin. Toen wendde hij zich tot zijn onder geschikte: Ben je naar het café geweest? Neen, antwoordde Martin. Ik heb met Mademoiselle gewandeld, die, zooals ze u misschien verteld heeft, een vriendin is van Mademoiselle Corinna. Ja, ja, dat heeft zij mij verteld, zei Bigourdin. Uitleggingen zijn niet noodig, mon ami. Maar ik ben blij, dat je niet naar het café bent gegaan. Ik had je moe ten waarschuwen. We moeten heel terug getrokken zijn tegen de Viriots. Van een huwelijk is geen sprake meer. Félise wil het niet. Haar vader heeft het verboden. Ik wil niemand ongelukkig maken. En zoo is het, het huwelijk is uit. En ik heb nog niets tegen de Viriots gezegd. En ik kan niets zeggen, voordat Monsieur Vtriot er tegen mij over begint. Zoo is de toestand; het is een buitengewoon teere zaak Ik vertel je dit, mon cher Martin, omdat je bekend bent met onze intieme familie aangelegenheden. Maar, en hij bewoog zijn wijsvinger vermanend heen en weer, doe tegenover de Viriot's alsof je niets, niets weet. Laat mij maar begaan. Martin beloofde te zullen zwijgen. Wat had hij te maken met die buitengewoon teere zaak tusschen Bigourdin en de Viriot's? De arme kleine Félise, maar hij wist dat niet, lag wakker, ten prooi aan droevige gedachten, en kon den slaap niet vatten. Eindelijk dan was er in zijn leven een vrouw gekomen, een vorstelijke vrouw, een schoonheid, met een melodieuze stem, en met dat warme, echt vrouwelijke over zich. En de anders zoo keurige Martin gooide zijn kleeren door de kamer en stapte toen op en neer in zijn ondergoed, tot een nies- buit hem terugvoerde tot de werkelijkheid en de wintersche koude. HOOFDSTUK XIV. Den volgenden dag hadden zij weer een gesprek met elkaar Ofschoon December, leek het een warme herfstdag te zijn. Het eene einde van het terras baadde in zonneschijn; daar lag Lucilla, in haar bontmantel gedoken, in een lage, rieten stoel, die uit het winterkwartier te voor schijn was gehaald, rustig te lezen. Het kopje van het Pekineesje kwam van onder een plaid te voorschijn; de kleine, mon- goolsche oogjes staarden afkeurend de koude, tochtige wereld in. Martin, die een vrij uurtje had, kwam naar buiten geslenterd en zij, hoorende dat hij vrij was, vroeg hem naar wat ge zelschap te houden. Als ik nu een goede Amerikaansche was, zei zij, moest ik in mijn auto de streek rondvliegen, maar het is zoo ver leidelijk om rustig in de zon te zitten. En ik heb de stad al gezien, ik ben er met Monsieur Bigourdin geweest. Hij is heel trotsch op Brantöme, be weerde Martin. Ik heb mijn hart aan hem verloren, zei zij. Hij is zoo groot, zoo rustig, zoo op recht. en hij praat over geschiedenis als een dichterlijke professor. Hij is een eenig type van een hotelhouder. Ik houd veel van Bigourdin, zei Mar tin, maar dat type is niet zoo zeldzaam in deze oude hotels van Frankrijk, vooral niet in die, welke gedurende vele geslachten in een familie zijn geweest. In Périgueux is een hotelhouder, die een studie heeft ge maakt van voor-historische oudheden. Dat is heel interessant, zei Lucilla, maar hij kan niet zijn wat Bigourdin is. Dit is het zonderlingste hotel, dat ik ooit gezien heb. Er is hier zoo'n aardige geest in huis. Ik veronderstel, dat u niet uw heele leven hier in betrekking zult blijven, zei zij. Hij beduidde haar. dat deze veronder stelling juist was. Wat bent u van plan te doen? vroeg zij. Hij had willen zeggen: U volgen tot het eind der wereld, maar zijn gezond ver stand gedoogde dit niet. Zij suggereerde hem, dat hij moest gaan reizen. U moest naar Egypte gaan en voelen wat een nietig korreltje we slechts zijn als de eeuwen zoo op ons neerkijken. Dat is zoo gezond voor ons. Ik ga er heen in het begin van het volgend jaar. Ik wil pro- beeren de woestijn te schilderen. En voor Martin's geestesoog verrezen kameelen en pyramiden en zandvlakten en mooie zonsondergangen en hij zei,, dat hij zijn ziel zou willen geven om Egypte te zien. Egypte is wel een ziel waard, lachte zij. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 9