Uit den Leidschen Raad
73ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 5 Juli 1932
Derde Blad
No. 22174
FEUILLETON.
Fortinbras' Toovermacht
De kwestie Maatschappelijk Hulpbetoon
nog niet afgehandeld.
Mevr. Braggaar
De reorganisatieplannen van den Reinigings- en Ontsmettingsdienst
met groote meerderheid aangenomen.
MAATSCHAPPELIJK HULPBETOON.
2o. Voortzetting van de behandeling van
de missive van de Gemeentelijke Commis
sie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, naar
aanleiding van de beschuldigingen door
mevr. Braggaarde Does aan het adres
dier Commissie geuit in de raadsvergade
ringen, waarin de begrooting voor 1932
werd behandeld. <134>
Besloten wordt in ieder geval heden
avond de verdere agenda af te doen, be
ginnen met punt 3.
De heer VALLENTGOED vangt aan met
bespreking van art. 28 der Aimenwet en
schetst, hoe het toegaat bij M. H. Welke
weg moet worden ingeslagen, zoo men niet
teimeden is? Bijna altijd wendt men zich
dan tot ons, onverschillig de politieke
richting, daar er feitelijk geen instantie
is, tot wie men zich kan richten.
bat teekent onze verhouding. Spr. laakt
voorts de samenstelling van het M. H.; te
veel wordt vastgehouden aan de idee van
diaconale zorg, daar de meeste leden uit
die kringen voortkomen. Beter was de
commissie anders samen te stellen en uit
te breiden bovendien met vertegenwoor
digers van drankbestrijding, reclassee-
ring etc.
Door den voorzitter is tegen mevr. Brag
gaar gebruikt het woord: verdachtmaking.
Het had moeten zijn: aanklacht.
De VOORZITTER: Wat is erger?
De heer VALLENTGOED: Verdacht
making heeft een slechten klank, een aan
klacht kan bewezen worden. Spr. hoopt op
terugneming van „verdachtmaking".
Spr .uit dan den wensch, dat de voor
zitter zich zal ontworstelen aan den in
vloed der secretaresse van M. H. en vraagt
intrekken van het woord „lafheid", tegen
spr. gebezigd in M. H.
Het adres van M. H. oordeelt spr. een
grove fout. De kwalificaties daarin staan
beneden peil. Het gaat niet om eigen voor
treffelijkheid. doch om het werk zelf! Spr.
laakt dan diverse uitlatingen van het
adres, die de auteurs -elf slechts kunnen
verlagen.
Tenslotte huldigt hij mevr. Braggaar
voor haar wijze van optreden in dezen:
ook bij haar verweer op den aanval, op
haar zoo fel gericht. Spr. had minder
voortvarendheid, anders had hij dit op
treden zelf gedaan.
De heer ELKERBOUT komt er eerst
tegen op, dat de heer v. Eek in vorige zit
ting sprak over gebrek aan belangstelling
in deze affaire en verdedigt het uitstel-
besluit Spr. heeft een onderzoek ingesteld,
al viel het moeilijk, daar geen namen
waren genoemd.
De heer KNUTTEL: die had u toch kun
nen krijgen!
De heer ELKERBOUT oordeelt het adres
van M. H. niet bepaald sympathiek. Er
staat veel in, wat er beter uitgelaten had
kunnen worden. Spr. gaat dan in op zijn
onderzoek, dat hem zeer schrille toestan
den deed kennen.
Een beeld daarvan geeft spr. en hij
heeft zich geschaamd overheidspersoon
te zijn! Er is zelfs gebrek aan eerste
levensmiddelen. Om niet in een herhaling
van mevr. Braggaar te vervallen, zal hij
het bij enkele voorbeelden laten.
Het spijt spr., dat er hier geen regeling
is als elders, dat er geen vaste normen
zijn. Wij kunnen hoogstens de wensche-
lijkheid slechts uiten, de commissie moet
zoo'n steunnorm zelf regelen, opdat er
meer zekerheid kome en men niet afhan
kelijk is van meer of mirider goede stem
ming van M H. Dat is zi. de weg. die be
wandeld moét worden.
De wijze van optreden der ambtenaren
oordeelt spr. ook niet altijd juist en ge-
wenscht, gelet op hetgeen hij daarover
vernam. Is het naar voren gebrachte wel
altijd juist? Ook dat heeft spr. hooren
betwijfelen: er zou te veel sleur zijn!
Spr. wil M. H. niet onaangenaam zijn,
doch hij verlangt dat zij doet. wat behoort.
Meent de commissie, dat zij geen verant
woording schuldig is, dan is beter, haar
anders samen te stellen. Onderschrijven
wil spr dat na ieder onderzoek het oor
deel altijd objectief moet blijven, doch zijn
onderzoek toonde z.i. toch volledig de wen-
schelijkheid van steun aan.
Er bestaat groote onrust en daarom is
spr. van meening. dat het noodzakelijk is
opheldering te brengen. Er zal een com
missie moeten worden ingesteld ter nader
onderzoek. Spr. heeft den indruk, dat een
bezuiniging doorgevoerd moet worden, doch
dit kan ook te ver worden doorgedreven.
Z.i. wordt te veel waarde gehecht aan het
mode-woord zuinigheid, te weinig aan so
cialen opbouw. Als er hulp beslist noodig
is. dan moet die er komen, los van de be
zuinigingsidee anders wordt de werkloos
heid nog meer in de hand gewerkt.
(Reeds geplaatst in een deel van
onze vorige oplage).
Felle aanklacht tegen M. H.
De heer KNUTTEL zegt, dat in de vo
rige zitting Mevr. Braggaar een knap stuk
werk gedaan heeft, al is hij niet geheel
tevreden. Zij heeft de zaak nog niet op
voldoende breede basis gesteld. Zij heeft
de arbeiders nog geheel verwezen naar de
Burg. autoriteiten, trots haar constatee-
ren van grove fouten, waarbij de heer
Eikerbout zich nu ook aansloot onder druk
der betrokkenen. Noodig is veel meer di
recte actie.
Mevr. Braggaar heeft een overstelpend
materiaal verstrekt. Gevallen zal hij daar
om niet meer noemen. De juistheid is nu
ook door den heer Eikerbout al aange
toond, zij het wat slapper.
Het schrijven van M. H. noemt spr. een
buitengewoon brutaal stukje. De commis
sie van onderzoek is geweigerd en nu gaat
men over tot een persoonlijken aanval op
mevr. Braggaar met grof geschut. Het
beste zou zijn, daarover de schouders op te
halen, doch het is tevens een stuk aanval
op de werkloozen en op de steuntrekkers.
Het is een volledig afwijzen van alle
rechten. Het is een schrikbeeld voor de
arbeiders naar M. H. te zijn verwezen, dat
heeft geen onderzoek noodig, dat is zoo!
En volgens de commissie gaat alles naar
behooren
Aanvaarden van dit standpunt betee-
kent een voortgaan op den weg van be
zuiniging en ontbering Het woord sata
nisch zou spr. daarvoor willen gebruiken,
dat in een tijd dat er voor kooplieden niets
is te verdienen, zulke personen eenvoudig
maar worden afgeschreven, hoewel iedere
verdediging ontbreekt. Geredeneerd wordt
slechts: ze zijn zoo moeilijk te controlee
ren! Spr. geeft hiervan ook enkele voor
beelden, waaruit men zich verbaasd af
vraagt: heeft M. H. wel eens gehoord dat
er een crisis heerscht? Liederlijk noemt
spr. het optreden der commissie waar zij
menschen naar het platteland wil sturen
waar geen werk is. Hetzelfde geldt voor
het drijven naar de Sted. Werkinrichting.
De bezittende klasse toont zich onbe
kwaam begrijpend op te treden tegen den
nood der arbeiders. Men probeert op
allerlei wijze verbetering te brengen, doch
dat is geen verbetering voor de arbeiders,
slechts voor het sterkere deel der bezitters.
Het gaat geheel om de toekomst, niet
meer om één winter of één jaar! Wat wil
men met steun van één brood per dag?
Wil men misdrijven uitlokken?
Deze felle aanval van M. H. zal terug
slaan op het hoofd van hen, die haar
ondernamen.
Een rechts voorstel.
De heer WILMER kan de wijze van be
handeling van deze kwestie door mevr.
Braggaar niet waardeeren. Wanneer men
een aanklacht instelt, dan moet men de
aangeklaagde in de gelegenheid stellen
tot een verklaring dat is een elementaire
eisch van behoorlijkheid. Zoo had ook M.
H. in de gelegenheid gesteld moeten wor
den tot een verklaring, hetgeen mogelijk
ware geweest, zoo mevr. Braggaar de com
missie daartoe ln de gelegenheid had wil
len stellen, hetgeen zij evenwel weigerde.
Ook het besluit der raadsmeerderheld
heeft de S.D.A.P. gesaboteerd. Zij was niet
verplicht daaraan zich te houden, doch
het was niet anders dan behoorlijk in een
democratisch systeem.
Daarom oordeelt spr. de behandeling
van mevr. Braggaar niet behoorlijk en de
kwestie M. H. mevr. Braggaar heeft
daarmee voor hem afgedaan.
Afgezien daarvan Is echter bij verschil
lende personen de vraag gerezen of. in
deze tijden de werkwijze van M H. wel
zoo is als deze moest zijn. Moet daar niets
veranderd worden ln samenstelling, etc
M. H. heeft thans een bijzonder gewich
tige taak te vervullen die niet genoeg kan
worden gesteund en gewaardeerd.
Mede namens de heeren Wilbrink en
Beekenkamp stelt hij volgende motie voor:
„De Raad, overwegende.
dat de werkzaamheden van M. H. in de
zen tijd zeer uitgebreid zijn:
verzoekt B en W.. een commissie te be
noemen die zal onderzoeken, of er aanlei
ding bestaat om, mede met het oog op
de tijdsomstandigheden, wijziging te bren
gen in de werkwijze van M H welke com
missie ten spoedigste van haar bevindingen
rapport uitbrengt."
Spr. staat overigens meer aan de zijde
der S D.A.P. voor meer steun dan aan de
zijde van den heer Knuttel tot meer actie,
die niets oplevert aan steun.
De heer KNUTTEL: Eisch ik dan niet
meer steun?
De heer WILMER: Jawel door actie. Spr.
citeert ..Het Volk", inzake de woorden sa
tanisch en liederlijk door den heer Knut
tel gebruikt, waar dit soc.-dem. blad con
stateert. dat de arbeiders in sovjet-Rusland
het slechter hebben dan de werkloozen
hier
De heer KNUTTEL: Dat bewijst alleen,
dat „Het Volk" staat aan de zijde der bour
geoisie. Het is volkomen onwaar.
Een motie-Van Eek.
De heer v. ECK zegt, dat het geen ge
woonte is. dat zijn fractie in één zaak
meer sprekers in 't vuur brengt. (Geroep:
Zie naar vorige zittingen!) Gewoonte doch
uitzonderingen bevestigen den regel. Na de
voortreffelijke redevoeringen van mevr.
Braggaar en den heer Vallentgoed zal hij
niet meer in details treden.
Met den heer Groeneveld kan spr. zeg
gen, dat hij als raadslid zoo'n grof stuk
nog nimmer onder de oogen heeft gehad
als dit adres van M. H. Het boetekleed zou
den wethouder in dezen niet misstaan.
Verder brengt het adres de kwestie zelf op
den achtergrond, blijkbaar de bedoeling.
Z.i. treft geen enkele blaam mevr. Brag
gaar. er is steeds geprobeerd invloed te
krijgen in de commissie. Beide partijge-
nooten daarin hebben prachtig werk ver
richt, nader gaat spr. daarop in. doch trots
allen ijver bleven zij zeer onvoldaan en
toen geen verbetering mogelijk bleek, kwam
mevr. Braggaar met haar grieven in den
raad. in het openbaar dus. Het was het
eenige middel, dat overbleef.
Hoe is dat door den raad ontvangen?
Met grooten weerzin. Een commissie van
onderzoek, hoewel niet bijzonder aanneme
lijk voor ons. daar zoo'n commissie niets
geeft als alleen het gelijk aan mevr. Brag
gaar zonder meer (op verdere besluiten
valt moeilijk te rekenen) handhaaft spr.
niettemin, nu A is gezegd.
In ieder geval heeft mevr. Braggaar door
haar rede de geesten al veranderd, gelet
op de wijziging in veler meening.
Als correctie op de hardvochtigheid der
kapitalistische maatschappij is een goed-
werkend M. H. beslist noodzakelijk vol lief
de en toewijding voor de ge- en verdruk
ten dezer maatschappij. En ook uit econo
mische en maatschappelijke overwegingen.
Gedeeltelijk uit onwil (uit angst) ge
deeltelijk uit onkunde handelt het M. H.
als hier geschiedt. M. H. heeft getoond in
samenstelling niet voor dezen nood-tijd te
deugen. Zoolang er nog zijn, die ruime in
komsten hebben, mogen anderen geen hon
ger lijden.
Naast directe actie der arbeiders mag z.i.
ook door het de oogen openen der andere
partijen naar verbetering worden gestreefd
Hij waarschuwt voor zuinigheidsdruk van
boven af.
Wettelijk is juist, dat de raad geen di
recte zeggenschap heeft, doch wie verstrekt
het geld en stelt de commissie samen? Er
moet verandering komen en daarnevens is
noodig onderzoek naar de door mevr. Brag
gaar medegedeelde concrete feiten. De heer
Wilmer c.s. komt nu met een andere com
missie. doch dat duurt veel te lang.
De heer WILMER: En uw commissie
niet?
De heer v. ECK: Dit is veel eenvoudiger
daar het niet gaat over de werkwijze, doch
over het resultaat en over de personen,
waarvoor de raad verantwoordelijk is.
Daarom stelt spr. volgénde motie voor:
„De Raad, kennis genomen hebbende van
het adres van de Commissie van Maat
schappelijk Hulpbetoon:
overwegende dat een lid dier commissie,
indien dit meent, dat de belangen der
hulpbehöevenden niet voldoende door haar
verzorgd worden en indien het er niet in
slaagt hierin verbetering te brengen, ver
plicht is.zulks openbaar te maken en aan
te dringen op een onpartijdig onderzoek:
spreekt zijn teleurstelling uit. dat de
Commissie deze ernstige poging door mevr.
BraggaarDe Does in overleg met de so
ciaal-democratische raadsfractie gedaan
om de belangen der hulpbehoevenden beter
te doen verzorgen, beantwoordt met een
hatelijken aanval op den persoon van mevr.
Braggaar—De Does en tegelijk daarmede
op de taktiek van de S D AP
besluit uit zijn midden een commissie te
benoemen, die een onderzoek zal instellen
naar de door mevr. Braggaar—De Does
tegen de Commissie v. Maatschappelijk
Hulpbetoon ingebrachte beschuldigingen
en aan den Raad verslag zal uitbrengen
van de resultaten van haar onderzoek."
De heer Bosman tegen de
motie-Van Eek.
De heer BOSMAN vraagt wat voor nut
het heeft, dit alles te brengen in den Raad
daar de Raad de fouten toch niet alle
maal kan onderzoeken en beoordeelen. Men
raakt te veel van den weg af. Mevr. Brag
gaar beschuldigt en vraagt tevens een
commissie van onderzoek, hetgeen toch er
kenning zou zijn van: er zijn fouten ge
maakt Eerst behoort men toch den be
schuldigde te hooren! Dat heeft de raad
ook gewild. M. H. verzocht mevr. Brag
gaar haar beschuldigingen over te leggen,
doch dit werd geweigerd, en hoewel hü
verschillende bewoordingen van het adres
van M. H. niet voor zijn rekening wil ne
men, toch vindt hij het hoogst begrijpe
lijk, dat M. H. fel van zich afbeet. Uit het
stuk spreekt ook de geest!
Zoolang M. H. zich niet kan verdedigen,
zal hij zich verzetten tegen een commis
sie als de S.D A.P. wil.
Anders is het met de commissie, door
den heer Wilmer gevraagd. Zeker, er zul
len fouten zijn, gelet op tijd en omstandig
heden. Welnu, laat men daarnaar een
onderzoek instellen.
De meening van
den heer Wilbrink.
De heer WILBRINK begrijpt, dat het
een moeilijke materie is De S. D. A. P.
had het veel gemakkelijker kunnen ma
ken, zoo mevr. Biaggaar alle medewerking
had verleend voor een onderzeok in M. H.
vooral waar mevr. Braggaar wel voor zich
zelf kan staan! Dan was de zaak objectief
gesteld en had men altijd nog weer in den
raad kunnen komen. Dat dit niet is ge
schied, is te betreuren.
Dat er aan M. H. fouten zijn, vooral
thans, is heel begrijpelijk. Onbegrijpelijk
zou eerder het tegendeel zijn. Wij zelf heb
ben M. H. benoemd. Om nu zonder meer
dit vertrouwen op te zeggen, gaat niet aan.
Z.i. is dit beneden de waardigheid van
den raad.
Ook spr. heeft gevallen gehoord, waar
mede hij het niet eens zou kunnen zijn,
doch wie zou er geen fouten maken? De
zienswijze van mevr. Braggaar is echter te
eenvoudig door alle ellende te schuiven
op het kapitalistisch stelsel met uitscha
keling van de persoonlijke schuldvraag
enz. Met aanlegging van deze maatstaf is
nog de vraag: hoe vele gevallen van mevr.
Braggaar zouden afvallen? Doch de feiten
zijn niet te toetsen na mevr. Braggaar's
weigering. Daarom zal hij stemmen tegen
de motie-v. Eek.
Ging het alleen over de bewoordingen
van het adres van M. H., dan zou het mis
schien anders zijn, doch erkend dient te
worden daarbij de geprikkeldheid over de
houding der S. D. A. P.
Zich bewust van de mogelijkheid van
fouten heeft hij echter gaarne de motie
Wilmer onderteekend, opdat de fouten tot
een minimum worden teruggebracht. Ver
stand moet in M. H. een woord meespre
ken. doch sociaal gevoel mag toch niet
ontbreken. Wel staat een vrouw aan het
hoofd, doch als een vrouw is afgestompt,
wordt het nog moeilijker en daarom wil
spr. het onderzoek niet alleen uitstrekken
over hoe gehandeld wordt in de commis
sie. doch ook hoe de rapporten worden
opgesteld en hoe door 't hoofd van dezen
tak van dienst de rapporteurs worden ge
ïnstrueerd. De motie-Wilmer heeft, los van
alles, z.i. ook nog verder perspectief.
De heer KUIPERS vertelt van zijn erva
ring als agent van politie met M. H. Dit is
al zeer ongunstig.
Antwoord van B. en W.
Wethouder ROMIJN wil voorop zetten,
dat de raad toezicht uitoefent op M. H., en
daarom is er z.i. reden deze kwestie te
berde te brengen, al Is het niet op de
wijze van mevr. Braggaar gelet op deze
tijden.
Dat M. H. zich laat leiden door eischen
van bezuiniging al ls spr. voorzitter van
M H en lid van het college van B. en W.,
ontkent hij ten stelligste. Wanneer gehan
deld zou worden naar bepaalde normen,
dan zou het eenvoudig zijn te bezuinigen,
doch zoo is het niet. M. H. werkt niet met
normen, beziet ieder geval individueel en
nooit is aan M. H. gezegd: doe het eens
zuiniger, al ls op den dienst van sociale
zaken wel verlaagd. Op vroegere uitkee-
ringen onder zijn voorganger is niet be
zuinigd tenzij op individueele gronden
Spr. heeft dit met nadruk voorop willen
stllen.
Wanneer spr dan de critiek op M. H.
nagaat, blijkt deze vooral te gelden den
toon van het adres. Spr. kan er in komen
dat men den toon te forsch vindt, daar hij
ook de raadsdebatten kent als wethouder,
waar men minder heftig reageert, den
kend och laat maar waaien, ik weet van
wie het komt enz. In M. H. heeft men niet
die gedachte, daar staat men anders
tegenover beschuldigingen, men zit daar
als individueel persoon enz. z. 1. is men te
recht verontwaardigd geweest over de
houding van mevr. Braggaar. Het Is toch
logisch dat M. H. vroeg: toon ons de be
schuldigingen en dit wilde behandelen in
bijzondere vergadering. Maar dit weigerde
mevr. Braggaar en vandaar de forsche en
krasse toon van het adres.
Ook na de tweede rede van mevr. Brag
gaar is er feitelijk niets over van de be
schuldigingen. Spr. wil erkennen, dat er
menschen met de hongerzweep naar de
werkinrichting zijn gestuurd doch niet
naar de tehuizen voor ouden van dagen,
zooals mevr. Braggaar deed uitkomen en
spr. durft gelet op het karakter der leden,
verzekeren, dat dit ook vroeger nooit ge-
beurd is.
Wat het niet volgen van de dokters
attesten betreft, het is mogelijk, dat het is
voorgekomen, doch de Commissie staat
daar dan buiten; dan betreft het een ad
ministratieve fout. Aan zoo iets denkt
M. H. niet. De diepgaande beschuldiging is
daarom volkomen onjuist.
Spr. moet tot zijn spijt beamen, dat de
uitoefening van het lidmaatschap van
M.H. door mevr. Braggaar, verkeerd is.
Ieder maakt fouten, dat erkent ook spr
doch fouten behooren door de leden van
M.H. te worden gebracht in M.H. en men
mag niet weigeren ze daar te opperen.
Gebeurt dat op instigatie der fractie dan
is dat politiek. Telkens na zes weken heeft
revisie plaats en daarbij kunnen fouten
worden hersteld. Mevr. Braggaar komt
vaak met gevallen, dat zij gelijk heeft,
doch ook vaak, dat zij ongelijk heeft, dat
weet hij als voorzitter.
Nogmaals M.H. maakt fouten, doch is
altijd bereid deze te corrigeeren, zoo men
haar kan overtuigen.
Spr. geeft dan aan de werkwijze van
M.H., ter weerlegging van den heer Val
lentgoed. Niet alleen de twee soc.-dem.
leden zijn altijd disponibel voor ingrijpen
doch geheel M.H. en alle leden zijn altijd
bereid.
De heer VALLENTGOED: de practijk is,
dat zij bij ons komen.
De WETHOUDER: dat is dan verkeerd.
Maar zelfs mevr. Braggaar stuurt wel per
sonen naar mij toe!
De rapporten komen rechtstreeks in de
commissie, eenige aandrang van de se
cretaresse is daarbij uitgesloten.
De commissie beslist en corrigeert als dit
noodig is. Inderdaad is het soms lastig,
iedere kwestie geheel uit te praten, doch
dat komt door de hoeveelheid. Onbekend
is, of dit zoo zal blijven, maar M.H. denkt
zelf reeds over wijziging, gelet op de
zware taaki haast te zware taak, zoodat
naar verlichting zal moeten worden ge
streefd. In het voorstel WIL-uer ziet spr.
daarom een waardeering voor ME. en
spr. heeft tegen die motie totaal geen be-
zWcLcir.
De heer GROENEVELD: dat is tevoren
bekokstoofd.
De heer WILMER: zooals de waard is,
vertrouwt hij zijn gasten.
De WETHOUDER wil dan nog op enkele
details ingaan. De wensch is uitgesproken
van een vasten norm Dat is wel een heele
vereenvoudiging, feitelijk ambtenaren-
werk, doch practisch lijkt het hem ook
vrijwel niet mogelijk. Spr. geeft voorbeel-
naar het Engelsch van WILLIAM LOCKE
door J. E. d. B. K.
38)
Ja, waarom, dat weet ik niet. Mijn
vader, die de zoon was van een predikant
uit Nieuw Engeland
Mijn vader was ook predikant, zei
Martin.
Ja? Dat is aardig. En mijn vader
bediende om de collegegelden te kunnen
bekostigen, de menschen in Hall te Aar-
vard en was in betrekking tijdens de
vacantie in een hotel ln de Adirondacks.
Er zijn natuurlijk Amerikanen, die het
willen doen voorkomen, alsof hun voor
vaderen de familiegoederen meebrachten
in de „Mayflower". Maar zoo zijn wij niet.
Zeg mij eens, zei zij na een poosje in den
prachtigen maneschijn te hebben doorge-
loopen. hebt u onlangs bericht van
Corinna gehad?
Neen, dat had hij niet. In haar
laatsten brief had ze hem verteld dat zij
den haar zoo drukkenden familiekring
zou ontvlieden door naar Londen te gaan,
Waar ze kans zou hebben voor zelf
ontwikkeling, zei Lucilla lachend.
Hoe weet u dat? zei Martin in zijn
eenvoud, zeer verbaasd, want het waren
Corinna's eigen woorden geweest.
Waarvoor zou ze anders naar Londen
gaan?
Dat weet ik niet, zei Martin, dat
heeft ze me niet gezegd.
Ze spraken niet verder over Corinna.
Maar Martin voelde, dat zijn metgezellin
dezelfde diagnose als hij had gemaakt
over Corinna's hardnekkig wanbegrip:
haar overtuiging, dat het heelal zich wen
telde om Corinna Hasting als middelpunt.
Zij begrepen elkaar goed, zijnde van de
zelfde geestesgesteldheid. In haar eigen
familie werd het servet van den bediende
ook njet geminacht. En toen ze haar be
koorlijk hoofdje achterover wierp en met
een diepen zucht zei: Wat is het hier
verrukkelijk! voelde hij zich verrukkelijk
dicht bij haar. En toen ze even later bij
de rotswoningen kwamen legde ze even
haar handje op zijn arm.
Wat zijn dat voor huisjes?
Hij vertelde het haar en beschreef haar
het leven van de bewoners.
Op den terugweg deelde hij haar zijn
entmoeting met Boucabeille mede. Ge
woonlijk verlegen en zoekend naar zijn
woorden, schilderde hij haar nu in leven
dige bewoordingen en met kernachtige
beeldem het bestaan van deze menschen,
want hij voelde haar dank schuldig te
zijn voor haar allerliefst gezelschap. Haar
glimlach, haar sympathie, haar belang
stelling, 't strijken van haar bonten man
tel langs zijn arm, als ze zich voorover
boog om te luisteren, dit alles bracht
hem in een toestand van opgewondenheid.
Hij sprak over Frankrijk, zijn aangenomen
vaderland, dat door wisselvallige regee
ringen niet geschaad zou worden, met
groot enthousiasme en niet haar melo
dieuze stem zei zij:
Ik vind het heerlijk om u zulke
dingen te hooren zeggen, 't Is zoo' mooi
door te kunnen dringen tot de volksziel.
Hij lachte wat onnoozel, verblind door
een gevoel van geluk. Zij hadden nu den
steilen weg bereikt die naar het Hotel
des Grottes voert. Ze wuifde met haar
hand naar de in den maneschijn liggende
brug, waar ze elkaar ontmoet hadden.
Dacht u aan deze dingen, toen ik u
meetroonde voor een wandeling.
Hij lachte weer.
Neen, bekende hij, ik verwonderde er
mij eigenlijk over wat ik daar deed.
In de vestibule vonden zij Bigourdin een
sigaret rookende. op de rieten stoel liggen.
Hij ging altijd het laatste ter ruste, iets
wat Martin vergeten had.
Met een rood kleurtje van het loopen,
dat zelfs in de weinig verlichte vestibule
zichtbaar was, ging Lucilla statig in haar
bontmantel naar de trap.
Buiten vond ik Monsieur Martin, zei
zij, en ik heb hem opgeëischt als geleider
om mij de omgeving te laten zien. Ik hoop
niet dat ik verkeerd heb gedaan. Hij kon
niet weigeren.
Martin is beter van Brantême op de
hoogte dan de meeste Brantömers zelf, zei
Bigourdin.
Boven aan de trap verscheen Céleste,
Lucilla ging naar boven. Bigourdin sloot
en grendelde de voordeur. Dit vertrouwde
hij niemand toe, zelfs niet aan Martin.
Toen wendde hij zich tot zijn onder
geschikte:
Ben je naar het café geweest?
Neen, antwoordde Martin. Ik heb met
Mademoiselle gewandeld, die, zooals ze u
misschien verteld heeft, een vriendin is
van Mademoiselle Corinna.
Ja, ja, dat heeft zij mij verteld, zei
Bigourdin. Uitleggingen zijn niet noodig,
mon ami. Maar ik ben blij, dat je niet
naar het café bent gegaan. Ik had je moe
ten waarschuwen. We moeten heel terug
getrokken zijn tegen de Viriots. Van een
huwelijk is geen sprake meer. Félise wil
het niet. Haar vader heeft het verboden.
Ik wil niemand ongelukkig maken. En zoo
is het, het huwelijk is uit. En ik heb nog
niets tegen de Viriots gezegd. En ik kan
niets zeggen, voordat Monsieur Vtriot er
tegen mij over begint. Zoo is de toestand;
het is een buitengewoon teere zaak Ik
vertel je dit, mon cher Martin, omdat je
bekend bent met onze intieme familie
aangelegenheden. Maar, en hij bewoog
zijn wijsvinger vermanend heen en weer,
doe tegenover de Viriot's alsof je niets,
niets weet. Laat mij maar begaan.
Martin beloofde te zullen zwijgen. Wat
had hij te maken met die buitengewoon
teere zaak tusschen Bigourdin en de
Viriot's?
De arme kleine Félise, maar hij wist dat
niet, lag wakker, ten prooi aan droevige
gedachten, en kon den slaap niet vatten.
Eindelijk dan was er in zijn leven een
vrouw gekomen, een vorstelijke vrouw, een
schoonheid, met een melodieuze stem, en
met dat warme, echt vrouwelijke over zich.
En de anders zoo keurige Martin gooide
zijn kleeren door de kamer en stapte toen
op en neer in zijn ondergoed, tot een nies-
buit hem terugvoerde tot de werkelijkheid
en de wintersche koude.
HOOFDSTUK XIV.
Den volgenden dag hadden zij weer een
gesprek met elkaar Ofschoon December,
leek het een warme herfstdag te zijn. Het
eene einde van het terras baadde in
zonneschijn; daar lag Lucilla, in haar
bontmantel gedoken, in een lage, rieten
stoel, die uit het winterkwartier te voor
schijn was gehaald, rustig te lezen. Het
kopje van het Pekineesje kwam van onder
een plaid te voorschijn; de kleine, mon-
goolsche oogjes staarden afkeurend de
koude, tochtige wereld in.
Martin, die een vrij uurtje had, kwam
naar buiten geslenterd en zij, hoorende
dat hij vrij was, vroeg hem naar wat ge
zelschap te houden.
Als ik nu een goede Amerikaansche
was, zei zij, moest ik in mijn auto de
streek rondvliegen, maar het is zoo ver
leidelijk om rustig in de zon te zitten. En
ik heb de stad al gezien, ik ben er met
Monsieur Bigourdin geweest.
Hij is heel trotsch op Brantöme, be
weerde Martin.
Ik heb mijn hart aan hem verloren,
zei zij. Hij is zoo groot, zoo rustig, zoo op
recht. en hij praat over geschiedenis als
een dichterlijke professor. Hij is een eenig
type van een hotelhouder.
Ik houd veel van Bigourdin, zei Mar
tin, maar dat type is niet zoo zeldzaam in
deze oude hotels van Frankrijk, vooral niet
in die, welke gedurende vele geslachten in
een familie zijn geweest. In Périgueux is
een hotelhouder, die een studie heeft ge
maakt van voor-historische oudheden.
Dat is heel interessant, zei Lucilla,
maar hij kan niet zijn wat Bigourdin is.
Dit is het zonderlingste hotel, dat ik ooit
gezien heb. Er is hier zoo'n aardige geest
in huis.
Ik veronderstel, dat u niet uw heele
leven hier in betrekking zult blijven,
zei zij.
Hij beduidde haar. dat deze veronder
stelling juist was.
Wat bent u van plan te doen?
vroeg zij.
Hij had willen zeggen: U volgen tot
het eind der wereld, maar zijn gezond ver
stand gedoogde dit niet. Zij suggereerde
hem, dat hij moest gaan reizen.
U moest naar Egypte gaan en voelen
wat een nietig korreltje we slechts zijn
als de eeuwen zoo op ons neerkijken. Dat
is zoo gezond voor ons. Ik ga er heen in
het begin van het volgend jaar. Ik wil pro-
beeren de woestijn te schilderen.
En voor Martin's geestesoog verrezen
kameelen en pyramiden en zandvlakten en
mooie zonsondergangen en hij zei,, dat hij
zijn ziel zou willen geven om Egypte
te zien.
Egypte is wel een ziel waard,
lachte zij.
(Wordt vervolgd).