GOEDE OPLOSSINGEN. DE VERMISTE SCHOENEN. OPLOSSINGEN. RAADSELS. achlig tegen de anderen: „Oom Daan is er1" En toen rende hij weer naar de ka mer. Al heel gauw stonden nu de vier jon gens om Oom heen en bestormden hem met vragen. Lachend hield Oom de han den voor de ooren en riep: „Jullie maakt me doof. hou op!" Het troepje kalmeerde. Ze zagen nu, dat er nog een vreemde heer in de kamer ^Dat is een vriend van me," legde Oom uit „Hij heeft me met zijn auto hierheen gebracht en we nemen jullie mee terug.' Naarnaar Putten?" vroeg Dik. „Ja, jullie vieren, m'n dierbare neven, neem'ik zoo dadelijk mee naar Tante Els, die diep bedroefd is, dat we vergeten hebben den brief eerder te schrijven." Een groot gejuich ging op. „Maken jullie je gauw klaar en pak 't noodigste in de koffers. De rest kan wel nagezonden worden," raadde Oom. „Maak vooral voort!" Dat hoefde geen tweemaal gezegd te worden. Geen tien minuten later was het heele stel gereed en waren de koffers ge pakt op jongensmanier. Een haastig af scheid en daar stapten ze de mooie auto in. Ruimte was er genoeg: de bagage kon er nog bij. Nog even wuiven en daar gleed de auto zacht voort. „En de verbouwing?" vroeg Jaap, die vlak naast Oom zat. „Verbouwing? Welke verbouwing?" vroeg Oom verwonderd. Hein vertelde, wat hij van z'n vader gehoord had. Dik voegde er gauw bij, hoe teleurgesteld ze geweest waren. „Ik ga wèl bouwen," zei Oom, „maar niet aan m'n huis. Je vader heeft me ver keerd begrepéh." „Wat bouwt u dan?" vroeg Hein nieuws gierig. „Ik wou in den tuin een paar muurtjes zetten om daar planten op en tegen te plaatsen en langs te laten klimmen en ook een kasje voor mijn cactussen en vet- planten". „Wat leuk!" vond Frits. „En dat wou ik jullie laten doen!" zei Oom. „Ons? Wij bouwen? Met steenen en echte kalk?" „Ja. Zouden jullie dat willen?" „Dol gewoon! Eenig! Moppig!" klonk 't door elkaar. „U weet altijd van die leuke dingen te bedenken," prees Jaap. Oom glunderde. „En kijken jullie nu maar eens uit," raadde Oom. 't Was een mooie tocht. Rus tig gleed de groote wagen langs de bosch- rijke wegen en vlugger dan ze gedacht hadden waren ze in Putten. 't Werd een heerlijke vacantie, waarin de jongens werkten als metselaars en tuin lui, want de muurtjes moesten ook be plant. Maar pret maken en uitgaan werd niet vergeten. Daar zorgden de gastvrije Oom en Tante wel voor. En veel te gauw naar aller zin was de vacantie om. J. H. BRINKGREVE-ENTROP. GOEDE OPLOSSINGEN DER RAADSELS ONTVANGEN VAN: Iteke Verkoren, Marjanna van den Anker, Marius van den Anker, Adriana Struik, Jo Beumer, Willy Heyl, Gerda Spiecker, Krijn Haasnoot, Gerard de Geus, Dorus de Geus, Keesje de Geus, Dirkje Hopman, Adrie van Nood. Johan van Nood, Maurits van Nood, Henk Boom, Hennie de l.Ecluse, Willy C. Mulder, Adrie Bavelaar, Abram Bavelaar, Johannes Ja cobus Planje, Jo de Wekker. Agnes Louise Planje, July Franke, Nelly Wagemans, Johanna Guldemond, Jo van der Linden, Tieleman van der Linden, Marietje Later - veer, Marietje van der Mey, Riet van Ber- kel, Mien Breyer, Mientje Zeegers, Willy van Wijk, Coba Dexel, Conny van Vliet, Annie van der Biezen, Annie Guldemond, Jacoba van Leeuwen, Marie Guley, Annie Wassink, Marijtje Wassink, Arie de Graaff, Jan de Graaff, Annie Zaalberg, Wim Kruit, Gerrit Dorrepaal, Annie Dorrepaal, Matthijs van Dijk. Sophia de Roode, Nico Kret, Celia Kret, Hans Kret, Cornelis J. Arbouw, Annie den Hertog, Reinier den Hertog, Gerharda Eggink, Christiaan Eg- gink, Corry van Driel, Jan van Driel, Kootje de Wit, Hendrina de Ren, Lena Lemel, Corrie Wesselius. Een 'brief onvol doende gefrankeerd waar strafport voor werd gevraagd en dus is teruggezonden naar afzender of afzendster. Vlak voordat ik mijne correspondentie moest verzenden nog brieven ontvangen van: Johan en Hendrik Mulder, Ploon de Kort, Ru Bas en Annie van Dijk, Vincent Rijnbende. Nu heusch geen tijd om daar nog apart op te antwoorden. „Is Frans nog niet thuis, moeder?" „Nee man, ik heb hem nog niet gezien." „Die drómmelsche jongen toch," bromde vader. „Nu zeg ik hem, dat hij dadelijk thuis moet komen, omdat er heel wat boodschappen zijn, maar jawel hoor, de jongeheer blijft net zoolang uit als het hem zelf goed dunkt." „Nee man," nam moeder het voor den afwezigen Frans op; „nee man, dat moet je nu niet zeggen. Frans doet bijna altijd gewillig en vlug de boodschappen. En het zijn er toch heel wat, dat weet je zelf ook wel. Een enkel keertje moppert hij wel eens, dat is zoo. Maar welke jongen, die graag met zijn kameraden speelt, doet dat nu niet eens." ,,'k Wou dat hij dan nu maar gauw kwam," begon vader weer. „Er staan zes paai' schoenen klaar om afgeleverd te worden. Daar kan Frans alvast mee be ginnen. En dan moet hij nog naar de villa van mijnheer Van Riet. Die stuurde van middag een boodschap, dat ik een paar laarzen van hem moet laten halen, om gezoold te worden. „Zoo," lachte moeder, ..dan weet Eïans wat hij doen kan, als hij thuis komt. En dan nog wel naar Van Riet. Is dat niet je verste klant?" „Ja," stemde vader toe, ,,'tis een heel eind. dat is waar. Maar 'tis een beste klant, dus laat ik hem niet graag schie ten." „Daar heb je gelijk in, man en Frans kan het ook beste doen. Kom, ik zal je een kopje thee inschenken; in dien tijd komt de jongen misschien wel thuis." Juist had vader zijn kopje thee leegge dronken, toen Frans, hijgend en blazend van het harde loopen dat hij gedaan had, binnenkwam. 'tWas een ferme, gezonde jongen, met frissche, roode wangen, die nu door het snelle loopen nog rooder gekleurd waren. Hij was het eenige kind zijner ouders. Zijn vader, die schoenmaker was, kon hij al aardig helpen. Niet met het schoenen ma ken zelf natuurlijk, maar het halen en brengen van de schoenen werd meestal door Frans verricht. Hij deed het ook wel graag, 't Was waar, een enkel keertje, zoo als moeder zeide, mopperde hij wel eens. En dat was dan. als zijn vrienden het een of ander plan bedacht hadden, waar hij door zijn boodschappen doen, niet bij zou kunnen zijn. Maar, gelukkig, de jongens mochten hem nogal graag lijden, en waren meestal wel bereid op Frans te v/achten. „Waar kom je zoo laat vandaan, Frans?" vroeg vader nu. „Je had allang thuis kun nen zijn." „School moeten blijven, vader," was het antwoord. „School moeten blijven? Waarvoor?" „Och vader, ik moest ergens om lachen, en dat zag mijnheer. Toen wilde mijnheer weten wat het was en ik wou het niet zeg gen. Ik kon toch Karei niet verraden?" Met moeite bedwong vader een glimlach. Zoo was Frans nu! Liever kreeg hij zelf straf, dan dat hij die aan zijn kameraden bezorgde. Maar dat beviel vader wel in den jongen. „Als je maar zorgt, dat je rapport voor gedrag goed is, vriendje," zei hij nu. „An ders zal ik eens met je onderwijzer gaan spreken." Nu, daar was Frans in het minst niet bang voor. Leeren deed hij best en op zijn gedrag had mijnheer ook maar zelden aanmerkingen. „Kom Frans, ga maar eens mee naar de werkplaats." zei vader nu. „Dan zal ik je opgeven waar je heen moet." Frans volgde vader en luisterde goed naar de adressen, die hij opkreeg voor het bezorgen van de schoenen. „En als je dan het laatste paar hebt weggebracht, dan ga je naar mijnheer Van Riet en vraagt daar de schoenen van mijn heer, die gezoold moeten worden," besloot vader zijn opdracht. Een lustig deuntje fluitend, sloeg Frans Verhoef den weg in die hem naar de villa van mijnheer Van Riet zou brengen. Hij had al de schoenen die hij meegekre gen had, afgeleverd, en was nu aan zijn laatste boodschap toe. 'tWas een heel eind loopen naar mijn heer Van Riet, maar dat hinderde hem niet. 'tWas mooi weer en een flinke wandeling viel wel in in zijn smaak. Jammer maar, dat zijn vriend, Karei van Dam, niet met hem mee was gegaan, 't Gebeurde nog al vaak dat Karei Frans vergezelde als hij boodschap pen moest doen. Maar vandaag was Karei met de andere jongens naar het voetbal terrein gegaan. Frans was wat graag mee gegaan, maar dat kon nu eenmaal niet. „Boodschappen doen gaat voor, man netje," zei vader altijd. „En dat was ook zoo," peinsde Frans al voorllonpende. „Als hij de boodschappen OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. 1. Leeuwerik. 2. Een stilstaand rijtuig. 3. Haarlemmermeer heer aal remmer m. 4. Zijn 2 oogappels. 5. Al is de leugen nog zoo snel de waar heid achterhaalt haar wel. 6. Oom kat tak boom boomtak. 7. Knol, lonk. 8. IJs beer ijsbeer. RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE KIEZEN, DE GROOTEREN 4, DE KLEINEREN 3. I. Ingezonden door Martha Schimmel. Wat kan men vatten zonder handen? II. Ingezonden door Corrie Wesselius. Welke post brengt geen brieven rond? III. Ingezonden door Hennie de l'Ecluse. Mijn geheel is een straat in Leiden van 13 letters. De eerste 7 letters is een jon gensnaam; 6, 4, 2, 1 een vervoermiddel; 9, 11, 12, 10, 9 een traktatie; 7, 2, 12, 4 is een meisjesnaam. IV. Ingezonden door Jo en Jan van Ommering Ik ben een vijand zeer geducht, Een held van zessen klaar, Maar snijdt men mij den kop van 't lijf. Dan word ik honderd jaar. V. Ingezonden door Tonny en Corrie West. iets onzichtbaars, dat ieder heeft. 'n stad bekend om 'n scheeven toren een ander woord voor karakter. een bewoner van Noorwegen. de zomermaand. een zwemvogel. Zet deze 6 woorden van 4 letters onder elkaar, dan vormen de beginletters een land in het Zuiden van Europa, en de eindletters de hoofdstad van dat land. VI. Ingezonden door Eduard de Roo. Welk paard spannen wij nooit voor een rijtuig? VII. Ingezonden door Bram Wijnnobel. Maak van deze 12 letters eens een groot kanaal. a, a, a, a, a, a, m, n, n, k, 1, p. niet deed, zou vader er een knechtje oor moeten nemen en dat kwam veel te duur, dat wist hij best. Even later bereikte Flans de villa van mijnheer Van Riet. Nadat hij op de clec- trische schel gedrukt had, kwam mijnheer zelf hem opendoen. 'tWas een heel aardige man, die mijn heer Van Riet. Zelf had hij alleen een paar dochtertjes. Maar hij kon o zoo best met jongens omgaan en mocht hen graag lijden. „Zoo schoenmaker," begroette hij Flans, „jij komt zeker mijn schoenen halen. Maak je die zelf?" „Nee mijnheer, mijn vader," antwoordde Frans. „Dat is maar goed ook mannetje. Anders kreeg je ze vast niet mee, dat wil ik je wel zeggen," lachte mijnheer. (Wordt vervolgd) (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 15