Het 50-jarig jubileum van „De Lofstem" te Voorschoten. VERSCH GEKARND TUi^XJ^^oL^Sc£s pek /ijvmtk-jvdyji Fortinbras' Toovermacht 73,te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 29 Juni 1932 Derde Blad No. 22169 het derde eeuwfeest der gem. universiteit te amsterdam. Prov. Staten v. Zuid-Holland FINANCIEN. FEUILLETON. EEN FEESTMAALTIJD. Een imposanten aanblik bood gister avond de groote Concertzaal van „Artis" te Amsterdam, welke door kunstenaars handen in een waarlijk grootsch feestge waad was gestoken. Het was in deze ruimte dat de Senaat van de drie eeuwen oude gemeentelijke Universiteit dei- hoofdstad aan zijn zeer talrijke gasten een feestmaaltijd heeft aangeboden, waaraan allen, die er aan deelnamen, nog lang een blijde en mooie herinnering zullen be waren. Naar het muziekpodium, waarop de hoofdtafel was geplaatst, waren voor- treffelijke gedachte straalsgewijze de vele andere tafels neergezet, terwijl even eens op het gelijkvloersche gedeelte, in den uitbouw der zaal tegenover vermeld podium, een tweede eere-tafel was aan gericht. Voor een prachtige en in deze omgeving geheel passende decoratieve versiering had de architect H. Th. Wijde- veld zorggedragen. Zoo bood één kant van de zaal, door een versiering met visch- motieven in prachtig diepe kleuren en een gekartelden zilveren rand, die het water voorstelde, het beeld van een aquarium, terwijl op de wanden en steunvlakken aan de andere zijde in fraaie, soepele lijnen en warme kleuren een aantal vogels en ver schillende diersoorten waren aangebracht. Tegen een der smalle wanden was, hoog verheven, een tijdelijk muziekpodium met bizarren, den blik gevangen houdenden achtergrond opgetrokken en het was op dit podium dat een strijkje onder leiding van den heer Snoeck zorgdroeg, dat naast het oog en de tong ook het oor gestreeld werd!. Een systeem van indirecte ver lichting deed het geheel op zijn fraaist uitkomen, niet het minst ook Flora's kin deren een schat van bloemen en planten die door het bestuur van „Artis" met kwistige hand op zeer smaakvolle wijze over podiums, tafels en in de zaal zelve waren verdeeld. Tezamen waren er couverts voor ruim vier honderd deelne mers aan dezen maaltijd, die aanving, nadat men in de groote serre, waar een groot aantal witgelakte stoelen en tafel tjes waren geplaatst, eenige oogenblikken in aangename kout bijeen was geweest. Met den tafelpraeses prof. dr. H. Burger, hadden aan de hoofdtafel o.m. plaatsge nomen Z.K.H. Prins Hendrik, de voorzitter v. d. Ministerraad Z.Exc. jhr. mr. Ch. J. M. Ruys de Berenbrouck, de Minister mr. P. J. Reymer, rector-magnificus der jubileeren- de Universiteit, prof. mr. Paul Scholten, de president-curator, burgemeester dr. W. de Vlugt, de secretaris van den Ac.ademischen Senaat, prof. dr. J. H. Scholte. Onder de gasten, die vrijwel allen in rok gestoken waren en van wie verscheidene ordetee- kenen droegen, bevond zich uiteraard een groot aantal buitenlanders uit weten schappelijke centra in alle deelen der wereld: verschillende onder hen waren dragers van beroemde namen. De lange rij van redevoeringen, die aan dezen maaltijd werd gehouden, is geopend met een rede van den rector-magnificus prof. Paul Scholten die, in de Fransche taal sprekende, zeide dat hij in de aan wezigheid van de gasten van den Senaat een uiting zag van sympathie voor ons land, maar ook de overtuiging dat, als één instelling van wetenschap feest viert, de anderen daar niet mogen ontbreken, omdat de wetenschap één is. Spr. stelde tenslotte een dronk in op de vertegen woordigers der wetenschap, op hun naties en op de wetenschap zelve (applaus). De minister van Staat en minister van Binnenlandsche Zaken, jhr. mr. Ch. J. M. Ruys de Beerenbrouck, die vervolgens sprak, zeide dat in dit gezelschap, dat door zoovele nauwe banden met het leven der Amsterdamsche Universiteit verbonden is en dat aan haar roemrijke geschiedenis heeft medegearbeid tot den dag van heden de regeering het als een behoefte gevoelt, uiting te geven aan haar gevoelens van piëteit jegens de geschiedenis dezer stad, innig verbonden aan de geschiedenis harer Universiteit. Leerrijk is die geschiedenis, die door de eeuwen heen heeft aangetoond de be geerte en de kracht van Amsterdam oiü naast de Rijksuniversiteit geheel met eigen middelen een veelzijdige instelling van hooger onderwijs te ontwikkelen en tot bloei te brengen. Spr. ging de ontwik kelingsgeschiedenis der Universiteit in den breede na en zeide tenslotte: Voort varender dan ooit dringt de jeugd van heden zich op het gebied van het werkelijk leven en grijpt naar de vraagstukken met een ongeduldige hervormingsdrift. Vertrouwen, groot vertrouwen in het meer evenwichtige idealisme van een sterke, overtuigde leiding is hier noodig, om dit verschijnsel op te vangen, juist en vooral in de centra onzer academische jeugd. Dat de illustere Universiteit van Amsterdam juist in dit opzicht tot in lengte van dagen moge beantwoorden aan de verwachtingen, welke haar thans her dachte geschiedenis heeft gewekt, is zoo besloot spr. onze oprechte wensch, ingegeven door de zorg voor het toekom stig welzijn van ons volk (langdurig applaus). Nadat wethouder E. Boekman de ge voelens van het gemeentebestuur jegens dit voor de stad zoo belangrijke jubileum had vertolkt, sprak de voorzitter van het curatorium der Leidsche Universiteit, mr. A. van de Sande Bakhuysen, burgemeester van genoemde stad, een van groote waar deering voor dit eeuwfeest getuigend woord. De rector-magnificus der Utrechtsche Universiteit, prof. dr. L. S. Ornstein, achtte het zich een groote eer, als vertegenwoor diger van de jongste Universiteit uit het tijdperk der Republiek te mogen spreken namens de senaten van alle Nedtrlandsche Universiteiten en Hooge Scholen, die in hun gezamenlijkheid trachten maatschap pij en cultuur van Nederland te dienen. Van de buitenlandsehe gasten spraken vervolgens prof. W. Spens, uit Cambridge, prof. dr. Prosper Poullet uit Leuven en prof. Schonen Matsumura uit Sapporo in Japan. De Secretaris van den Senaat dei Universiteit, prof. dr. J. H. Scholte, sprak een geestige tafelrede uit op de nieuwe aanzittende eere-doctoren, uit het midden van welke laatsten prof, dr. Julius Peter sen uit Berlijn het woord voerde. Prof. dr. H. Burger bracht op de henf eigen geestige wijze een toast uit op de studenten, waarna tenslotte nog sprak de heer M. W. Jolles, rector van het Amster- damsch Studenten Corps. Het was reeds heel laat toen prof. Scholten met een slotwoord het officieele gedeelte van dezen hoogst geanimeerden maaltijd sloot. Een fakkeloptocht van een groot aantal studenten naar „Artis". vergezeld gaande van een serenade aan de daar verzamelde hoogleeraren, bracht nog, behalve een feëeriek schouwspel, de noodige vroolijke momenten op dezen avond. Een professoren-kroegjool op N. I. A., (Vervolg van gisteren). Aan den heer Bergmeijer (S.D.A.P.) werd toegestaan te interpelleeren en vragen te stellen over de restauratie der Onze Lieve Vrouwekerk te Dordrecht, waarvan de vol tooiing dreigt te mislukken omdat de laat ste termijn der subsidie verstreken en de restauratie door onvoorziene omstandig heden niet gereed is gekomen. De heer Bergmeijer wil nu dat Gedeputeerden als nog een bedrag gelijk aan 20 pCt. der al- geheele suppletoire subsidie in overweging willen nemen om dit in de najaarsverga dering voor te stellen. De heer Staal (onaf. S.D.A.P.) wenschte vragen te stellen over den stand der werk loosheid in de provincie en de wijze waar op ze wordt bestreden enz. Na eenig debat, waarbij de heer Schou ten bezwaar maakte tegen het toestaan van de interpellatie daar dergelijke verzoe ken zoo tijdig moeten worden ingediend, dat Ged. Staten zich op de beantwoording kunnen voorbereiden, werd het verzoek met 47 tegen 25 stemmen afgewezen. Tijdens de bespreking van een subsidie verzoek der vereeniging „Naar het strand" te 's-Gravenhage werd de vergadering ver daagd. NEDERL. BIOSCOOP-TRUST. In de gisteren gehouden algemeene ver gadering van aandeelhouders van de N.V. Nederlandsche Bioscoop Trust werden de overgelegde balans en verlies- en winst rekening met algemeene stemmen goed gekeurd. Het dividend over het afgeloopen boek jaar werd vastgesteld op 7 pet. voor de cum. pref. winstdeelende aandeelen en op 5 pet. voor de preferente aandeelen. Het volgens rooster aan de beurt van aftreden zijnde lid van den Raad van Be stuur, de heer mr. Chr. M. Pool werd als zoodanig herkozen. GRONINGEN. Gisteren werd in het Hotel des Pays Bas te Utrecht, de jaarlijksche Algemeene Vergadering gehouden van „Groningen", Alg. Onderlinge Maatschappij tot verzeke ring van paarden en rundvee, in 1903 op gericht te Groningen, van 1 Mei 1921 af gevestigd te Utrecht. De directeur, de heer F. F. Leopold, bracht verslag uit over het afgeloopen jaar 1931. Er werden 556 schaden uitbetaald, tot een totaalbedrag van f. 132.257.80. De reserve der Maatschappij bedroeg per 31 December f. 157.334.26. Blijkens het rapport van de Commissie tot nazien der rekening en van den ac countant. den heer A. Versteege, werd de administratie in orde bevonden. De aftredende commissarissen werden herkozen. ij dat hierna volgde, was de oorzaak dat velen der deelnemers eerst hun bed op zochten toen de nieuwe dag al reeds weer eenige uren oud was Van H. M. de Koningin-Moeder was een hartelijk telegram van gelukwensch inge komen. EEN PRACHTIGE WIJDINGSDIENST. Foto Bleuzé. Hierboven het bestuur van de Chr. Zang vereeniging „De Lofstem", met den direc teur den heer Willem Mizée en den heer J. Pieterson Moens, voorzitter van den Bond van Chr. Zangvereenigingen, tijdens de receptie door onzen fotograaf ver eeuwigd. Op de achterste rij o.m. één der oprichters, de heer Th. J. Broers, de be schermheer Baron Schimmelpenninck van der Oye. enkele oud-voorzitters en de heer Leo Mens, oud-direc teur der vereeniging. Gisteravond had in de Ned. Herv. Kerk een Wijdingsdienst plaats ter gelegenheid van 't 50-jarig bestaan van de Chr. zang- vereeniging „De Lofstem". Deze werd geopend met gemeenschap pelijk zingen van Psalm 150 vs. 1 en 3, waarna ds. J. C. Houtzagers een kort openingswoord sprak. Hij herinnerde aan de beide richtingen „Hervormden" en „Ge reformeerden", die in dit koor vereenigd waren en nog steeds het doel vasthielden, verbetering van het kerkgezang. Uitwen dig gehandhaafd, inwendig oncontroleer baar. Er kan zuiver en mooi gezongen worden en toch kan het valsch klinken in de ooren van God. Spr. uitte als zijn wensch en bede, dat het steeds zuiver mag zijn in Gods ooren. Hierna bad hij het „Onze Vader". Onder leiding van den directeur, den heer Willem Mizée, zong de zangvereeni- ging vervolgens een tweetal nummers. „Psalm 98 vs. 1 en 3" van Hubert Cuy- pers en „Avondklokken" v. D. Bortnlansky. Beide nummers werden op een mooie wijze vertolkt. Vervolgens betrad de heer J. Pieterson Moens, voorzitter van den Bond van Chr. Zangvereenigingen in Nederland, den kan sel voor het houden van een herdenkings rede met als onderwerp „De taak van den Christen-Zanger". Spr. noemde het een voorrecht een groet en gelukwensch te brengen namens het hoofdbestuur aan de jubileerende ver eeniging, die nu bijna 43 jaren is aange sloten bij den bond en waarvan het hoofd bestuur kan zeggen, dat de samenwerking steeds aangenaam was. Spr. hoopte dat „De Lofstem" hetzelfde zal kunnen zeggen. Wanneer spr. aan het verleden denkt, dan was het Christelijke lied niet geacht, ook niet bij de gemeente, kinderen zon gen schoolversjes, maar groote menschen? Neen! Hoe is dat veranderd, hoe is 't ge groeid. hoe is ook de belangstelling der wereld gewekt en hoe heeft de gemeente leeren waardeeren. Spr. is het eens met ds. Houtzagers. Deze wijdingsdienst in dit kerkgebouw toont een geest van mededeel zaamheid en toont aan de dankbaarheid tegenover God. Luther heeft gezegd, „wie voor de muziek is heeft een hemelsche gave". Hierdoor is 'teen groote zedelijke en ernstige verantwoordelijkheid voor den kunstenaar hoe hij zijn gave gebruikt. Wij moeten ons wachten voor overdrij ving. Het komt er op aan hoe de geest is van Uw lied en in welke stemming gij zingt! De hoorders moeten gesticht worden. Er moet een warm uitstralend vuur zijn; allen moeten ontstoken worden in heilig enthousiasme! De taak van een Christen zanger is niet licht, maar heerlijk. Laten wij ons in Gods dienst stellen! Zoo goed het Anti-Christendom alle klachten oproept, moet gij strijden voor het Christenrijk en de komst van Gods rijk op aarde bevorderen. Na deze her denkingsrede zong „De Lofstem" Psalm 75 vs. 1 en 4 van Hubert Cuypers en het Bondslied van H. Graaf van Hogendorp, dat staande werd aangehoord. Ds. H. P. Fortgens sprak een kort slot woord. Allereerst bood hij de jubileerende vereeniging zijn gelukwenschen aan en vergeleek deze datum met het opmaken van een balans, een balans over de eeuwi ge dingen, niet te vergeten. Spr. was het met de vorige sprekers eens, dat wij God alleen loven en prijzen. Na nog enkele wenken en wenschen tot de vereeniging en haar leden te hebben gesproken verzocht spr. de aanwezigen te zingen Gez. 96, waarna hij dezen wijdings dienst beëindigde met gebed. Na afloop hield het bestuur van „De Lofstem" receptie in een lokaal van de voorm. openb, school. Onder aanbieding van bloemen hebben verschillende personen en afgevaardigden van zustervereenigingen het woord ge voerd en het bestuur gecomplimenteerd met deze herdenking. RECLAME. 2226 ctyjjuJifWfi E BAND naar het Engelsch van WILLIAM LOCKE door J. E. d. B. K. 33) Ze wist iets af van de elementaire grof heid en ruwheid van het leven. Men kan in Frankrijk, dat een vrij, niet Furiteinsch land is niet een hotel besturen en zoo onnoozel, onwetend blijven. Zij voelde zich geschokt tot in het diepst van haar wezen. Kom, zei Fortinbras en hij strekte rijn hand uit. Maar zij trok zich terug. Kom, beval hij. Er is geen tijd te verliezen. We moeten weg. Waar moeten we heen? vroeg zij. Naar de Gare Montparnasse. Je moet dadelijk terug naar Chartres. Ik wil nooit meer terug naar tante Clothilde, zei Félise. Maar wat is er gebeurd? Wat is er dan toch in 's hemels naam gebeurd? vroeg hij, terwijl zij vlug de trappen af daalden. Buiten adem, in afgebroken zinnen ver telde zij het hem. Op de binnenplaats stond hij stil en bracht de hand aan het hoofd. Maar wat moet ik met je doen? Goede hemel, wat moet ik met je doen in deze vreeselijke stad? Is er dan geen hotel in Parijs? vroeg ze koel. Hij lachte bitter. Er zijn vele hotels. Daar is Ritz en Meurice en het Elysée Palace. O, ja hotels genoeg. Ik heb genoeg geld, zei zij. L Neen, neen, mijn kind, antwoordde hij. Niet in een hotel. Dat zou me gek maken. Daar valt me iets in. Kom maar mee. Een oogenblik later bracht een motor omnibus vader en dochter, beiden stil en verdrietig, naar den anderen oever van de Seine. HOOFDSTUK XII. De zware voordeur op de Boulevard St. Germain werd open gedaan toen Fortin bras gescheld had en ze kwamen in een warme, marmeren vestibule, waar kleeden lagen tusschen palmen en beelden. Vlak tegenover de deur was het fijn gesmeden ijzeren hek, dat toegang gaf tot de lift. Alles wees op een levensstandaard, zoo geheel verschillend van dien dag van de Rue Maugrabine, dat Félise, niettegen staande de zielverdoovende ontgoocheling, een uitroep van verbazing niet kon weer houden. Wie woont hier? Lucilla Merriton, een Amerikaansch meisje. Ik hoop vurig dat ze thuis is, zei Fortinbras, de liftdeur openend. We moe ten maar eens gaan zien. Hij drukte op de knop voor de tweede verdieping en de lift vloog de hoogte in. Het portaal was even weelderig ingericht. Een keurig dienstmeisje kwam te voor schijn. Mademoiselle Merriton was thuis, maar ze was juist aan tafel gegaan. For tinbras nam een kaartje uit een kale, kleine portefeuille. Zeg aan Mademoiselle dat het een dringende zaak geldt. De dienstbode ging weg en liet hen staan in een kleine wachtkamer, die aan de andere zijde uitkwam op een hall met kunstig aangebrachte zachte verlichting en naar Félise onervaren oordeel een museum was van kostbare, mooie voor werpen. Op den geboenden vloer lagen vreemde dierenhuiden. Antieke kasten met koperen beslag, wonderlijke stoelen met rechte ruggen, zooals zij in de ^acristien van de oudste kerken in de Dordogne had gezien, en gebeeldhouwde tafels stonden langs de muren, waartegen in vergulde lijsten schilderijen hingen van oude mees ters, die zij gewoon was „heilige schilde rijen" te noemen. In een zacht geheimzinnig halfduister straalde in een hoek van de hall het witte marmer van de Venus de Medici, die Félise m het geheel niet heilig vond. Maai de atmosfeer van schoonheid en comfort gaf haar een aangename gewaarwording. Op den drempel staande, keek ze verwon derd rond, toen opeens een deur open ging en in het helle licht, dat naar buiten ge worpen werd, verscheen een slanke, ten gere figuur, die met uitgestoken hand op haar vader toekwam .Félise verschool zich achter hem. Wel, Fortinbras, welke goede genius voert je hierheen? De jonge dame had een diepe stem en sprak wat langzaam. Neem het die malle Céleste niet kwalijk, dat zij hier in de kou liet staan. Kom dadelijk binnen. Ze ging hen voor naar de hall en, Félise in het oog krijgende, zag ze Fortinbras vragend aan. Dat is mijn dochtertje, Lucilla. Wat, is dat Félise? Met bevallig ge baar stak ze de beide handen uit. Ik ben zoo blij je te zien. Ik heb zoo veel van je gehoord door Corinna Has tings. Ze logeerde hier een nacht, toen ze naar Londen ging, weet je. Maar waarom, terwijl ze steeds Félise's handen vasthield, waarom heb je haar altijd zoo ver van ons gehouden, For tinbras? Dat vind ik niets aardig van je. Parijs, zei Fortinbras, is niet goed voor kleine meisjes, die in het hart van Frankrijk wonen. Maar heusch Parijs is het hart van Frankrijk, riep Lucilla Merriton. Parijs, mijn lieve Lucilla, hernam Fortinbras ernstig, is de lever, de milt, de Pancreasklier, of wat ook, van Frankrijk, maar het is niet het hart. Lucilla lachte en wanneer ze lachte boog ze het hoofd iets achterover, waar door de lijnen van haar slanken hals uit kwamen. Haar weelderig haar, dat aan Madame de Pompadour deed denken was naar achteren gekamd, liet haar voor hoofd vrij en gaf iets zeer bekoorlijks aan die beweging. We zullen er niet over kibbelen. Je hebt Félise hier gebracht, omdat ik voor haar zou zorgen. Maar eerst een andere vraag. Je hebt nog niet gegeten? Ik wel, zei Fortinbras, maar Félise nog niet. Dan moet je nog eens eten. 't Is de eerste maal dat je me de eer aan doet me te bezoeken en dit is de straf die er op staat. Ze ging naar de deui-, waar ze uit ge komen was. Céleste! De dienstbode kwam. Monsiew en Mademoiselle blijijen eten en Mademoiselle blijft logeeren. Zorg dat ze alles krijgt wat ze noodig heeft, gouw maar. Ga met Céleste mee, kind, en haast je, want het eten wordt koud. En toen Félise, geheel onder den indruk van de charme van haar bedrijvige gast vrouw, vertrokken was, wendde Miss Mer riton zich tot Fortinbras. Nu, wat is er gebeurd? Met een paar woorden deelde hij haar mede wat voor een buitenstaander ge schikt was te weten. Dus ze liep weg en kwam bij jou voor bescherming en je kunt haar niet logee- ren, is het zoo niet? 't Hooge nest van zoo'n roofvogel als ik, zei hij, is geen geschikte verblijfplaats voor mijn dochter. Dat is waar, maar zeg eens, je geeft toch niet je toestemming tot dat middel- eeuwsche huwelijk? Ik houd me aan de Engels che opvat ting. Ik zal dat aan mijn zwager uitleg gen en de verbintenis verbieden. En bui tendien is die brave Bigourdin de laatste, die haar tot dit onaangename huwelijk zou willen dwingen. Stel haar op dat punt maar gerust. Met een gerust hart kan ze naar Brantóme terug gaan. En blijf je in Parijs met een even lustig gemoed? vroeg Lucilla, terwijl haar diepe grijze oogen zijn gezicht opnamen, dat hij tevergeefs trachtte de gewone uit drukking van vriendelijke welwillendheid te laten behouden. Hij ving haar blik op. Het verlaten schip, zei hij, komt er niets op aan .Maar het moet niet in het vaarwater liggen van het jonge varende schip. Lucilla kruiste de handen op den rug en ging zitten op den rand van een Vene- tiaansche tafel. En ze bleef hem met groote belangstelling aanzien. Daar zat een Fortinbras, dien zij vroeger nooit had gezien, een gebroken man, een heel ander iemand, dan de schrandere vriendelijke Marchand de Bonheur van het studenten kwartier, met zijn mooie zinnen en oppor tunistische filosofie. Er zit iets achter dit alles, zei zij, en als ik helpen moet, dan dien ik te weten wat er achter schuilt. Hij herstelde zich eenigszins en glim lachte. Je doorzicht doet je vaderland alle eer aan. En ook je zelve. Er schuilt heel veel achter. Een niet te overbruggen kloof van verdriet Denk daaraan, als mijn lieve kind, wat ik niet geloof, met je zou willen praten over allertreurigste dingen. Een half uur geleden stond ze aan den rand van de kloof. Daarbij vergeleken heeft die heele huwelijksgeschiedenis maar het ge wicht van een plukje dons. (Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 9