De Leidsche Sterrewacht jubileert. Fortinbras' Toovermacht ftste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 18 Juni 1932 Derde Blad No. 22160 (16321932) RECHTZAKEN. PARLEMENTAIR OVERZICHT FEUILLETON. DOOR Mr. G. KELLER. Foto Bleuzé. DE LEIDSCHE STERKEWACHT ANNO 1932. De juiste datum moge niet vaststaan, het is een wél vaststaand feit, dat dit jaar de Leidsche sterrewacht drie eeuwen zal hebben bestaan. Wijlen de groote sterre- iundige Kaiser, eenmaal een sieraad van de vermaarde Leidsche Hoogeschool, is daar achtergekomen, toen hij er zich toe zette een geschiedenis van de instelling, aan wier hoofd hij in 1837 werd gesteld, te schrijven. Eerst in 18S8 is die geschie denis verschenen als eerste deel van de Annalen der Sterrewacht, welke sedert het licht hebben gezien. Reeds toen hij het ambt aanvaardde, had Kaiser het voor nemen opgevat om die geschiedenis te schrijven, doch niet alleen had hij het te dmk met andere dingen, doch het is heel sat snuffelen geweest, eer hij een eenigs- zins geregeld verhaal van de wederwaar digheden van de aan zijn zorg toever trouwde instelling kon te boek stellen. De wetenschap der sterrekunde heeft bij de stichting der Leidsche Hoogeschool ten erger dan stiefmoederlijke bejegening ondergaan: men vergat haar totaal bij de organisatie van het onderwijs. Trouwens alle natuurwetenschappen waren daarbij over het hoofd gezien en op de eerste Series Lectionum vindt men theologie, rechtswetenschap, geneeskunde, wijsbe geerte en wiskunde vermeld, maar van natuur- en scheikunde, zoomin als van taalkunde of sterrekunde, wordt gewag gemaakt. De fout werd gelukkig vrij spoe- oig ingezien, het onderwijs aan de Hooge school werd met verschillende vakken uitgebreid en de zorg voor de sterrekunde sera toevertrouwd aan de hoogleeraren 111 de zuivere wiskunde. Ons. menschen van de twintigste eeuw. schijnt dit ongetwijfeld zonderling toe. Immers, indien iets tot de toegepaste wis kunde is te rekenen, is het zeker de ster rekunde, welke toch eerst in werkelijkheid wetenschap wordt door de toepassing der wiskunde op de waargenomen feiten. Zoo nauw lette men evenwel in de zestiende eeuw niet op die dingen. Trouwens, men i moet niet al te hooge gedachte koesteren omtrent het wetenschappelijk karakter van het hooger onderwijs in die dagen en j zelfs nog wel later. Zeer dikwijls kwam i het neder op het voorlezen en toelich- ten van het werk van een of anderen ouden schrijver en zoo zal op de colleges over sterrekunde vermoedelijk wel een belangrijk deel van den tijd gewijd zijn geweest aan den Griekschen wijsgeer Aristoteles. Aan de eigenlijke sterrekijkerij deed men niet druk. Nog al natuurlijk, aangezien bij de oprichting van de Leid sche Hoogeschool de verrekijker nog niet was uitgevonden, zoodat de waarnemln- Sen slechts met het bloote oog konden plaatsvinden en men, wel begrijpelijk, meende daarmede niet veel nieuws te kunnen ontdekken. De eerste hoogleeraar, die tc Leiden astronomie heeft geleerd, is de genees kundige Gerard de Bont geweest, de eer ste directeur van den Hortus Botanicus, die „en passant" colleges gaf over wis kunde en daaronder ook de sterrekunde rekende. Pas in het begin van de zeven tiende eeuw wordt het echter ernst met de sterrekunde. Toen werd Willebrord Snellius in 1613 hoogleeraar in de wis kunde en deze had aan de sterrekunde, welke hij door Tycho Brahe, Kepler en Möstlin had leeren kennen, zijn hart ver pand. Jammer, dat hij reeds in 1626 na een langdurig ziekbed kwam te overlijden. Zoowel op natuurkundig als op sterre- kundig gebied heeft hij baanbiekend werk verricht. Hij ontdekte de wet der straal breking en hij trachtte de grootte van het aardoppervlak met behulp van de trian gulatie of graadmeting te berekenen. Na zijn dood werd hoogleeraar in de wiskunde en sterrekunde de oriëntalist Jacobus Golius. Curatoren dro'egen den geleerde het onderwijs in de astronomie op en Golius zag er geen been in. dit waar te nemen bij zijn linguistische studiën. Hij ging zelfs verder: hij wenschte astro nomische waarnemingen te verrichten en kocht daartoe uit de nalatenschap van Snellius een grooten kwadrant, het toe stel, gelijk men weet. dat eertijds veel gebruikt werd om de hoogte van sterrën te bepalen. Hij had er 125 gulden voor betaald, doch curatoren kochten het in strument van hem af en beloofden, het een behoorlijke plaats te geven, waar Golius het zou kunnen gebruiken. Inder daad geschiedde zulks door op het dak van het Academiegebouw een toren te bouwen, welke met een plankier werd bedekt. Onder dat plankier werd een ka mertje ingericht, waarvan de voornaam ste meubileering bestond uit twee globes, die tot nog toe een plaats hadden gevon den in de bibliotheek, terwijl het plan bestond om den kwadraat op den vloer in de openlucht op te stellen. Daar kwam men evenwel nog tijdig van terug en er werd een houten huisje voor opgericht, waarvan het dak draaibaar was. Boven dien werd een bediende gehuurd om den professor bij zijn waarnemingen ter zijde te staan en daarmede was de sterrewacht der Leidsche Hoogeschool een feit. Kaiser, die dit alles heeft opgediept uit de Leidsche Universiteitsarchieven, noemt geen datum en we mogen dus wel onder stellen, dat hij dien ook niet is te weten gekomen. In ieder geval is echter vast ko men te staan, dat 1632 het stichtingsjaar van de Leidsche Sterrewacht is te noemen Wie nu beweert, dat de nieuwe instal latie op zich zelve niet van zoo buiten gewone beteekenis mag heeten, heeft on getwijfeld het gelijk aan zijn zijde. Edoch, voor een juiste beoordeeling van het feit mag men niet uit het oog verliezen, dat hiermede de eerste Europeesche sterre wacht was geboren. Er was in Europa op dat oogenblik niets, wat men als 'n sterre wacht zou kunnen beschouwen. Indertijd hadden landgraaf Wilhelm van Hessen en Tycho Brahe observatoria bezeten. Deze waren echter in het begin der zeventiende eeuw aan verval prijsgegeven en op geen hoogeschool haü men er aan gedacht, het aldus prijsgegeven werk over te nemen. Tien jaar na Leiden, in 1642, heeft Utrecht zijn sterrewacht gekregen op den Smeetoren: Hevelius, de vermaarde be- studeerder van de maan, had van 1650- 1697 op het dak van zijn woning te Dan zig een soort van sterrewacht. Voor het Observatorium te Parijs werd in 1667 de eerste steen gelegd; de sterrewacht te Greenwich dagteekent van 1675, die van Berlijn van even voor 1700 enz. Dat voor de inrichting van de Leidsche sterrewacht het dak van het Academiege bouw werd uitgekozen, is licht te begrij pen. Men moest een plek nemen, welke zich boven de omgeving verhiel en men mocht er niet te veel geld voor besteden. Wat natuurlijker, dan dat curatoren het hooge dak van het te hunner beschikking staan de hechte en weldoortimmerde Academie gebouw. een voormalig klooster, uitzoch ten? De toren welke thans nog het eer waarde gebouw bekroont, bestond toen nog niet: hij dagteekent eerst van enkele ja ren later en heeft nooit tot de sterrewacht behoord. Tot het jaar 1860 heeft Leidens sterre wacht boven op het dak van het acade- j miegebouw geprijkt. Natuurlijk heeft de inrichting in den loop der tijden herhaal delijk wijziging ondervonden. In de eerste plaats reeds toen de verrekijker zijn in trede deed in de beoefening der astrono mische wetenschap Men weet, dat de verrekijker een Neder- landsche uitvinding is. te danken aan den brillenslijper Hans Lipperhey te Middel burg. die haar in 1609 wereldkundig maak te. De Staten-Gen. der Ver. Provinciën schonken hem daarvoor een jaargeld van 900 gulden doch zij kenden hem geen patent toe en het gevolg was. dat anderen o.a. Adriaan Metius en Zacharias Jansen, hem navolgden en met de eer der uitvinding zijn gaan strijken. Maar bijzonder bruik baar voor de sterrekundige wetenschap werd de verrekijker eerst door Kepler ge maakt. Hij vervaardigde een kijker met twee convexe lenzen, waardoor een behoor lijk gezichtsveld werd verkregen en dat zich daardoor goed leende voor waarne mingen aan den sterrehemel. Het duurde intusschen nog tot 1669 eer de groote kwadrant van de Leidsche sterrewacht door Christiaan Melder van een kijker werd voorzien, terwijl pas in 1683 'n groo- tere kijker in de plaats daarvan werd op gesteld. In 1689 onderging de sterrewacht een belangrijke vergrooting en tot 1817 is ze daarop in denzelfden toestand gebleven. Toen was de instelling zoo weinig .up to date" en bovendien dermate vervallen, dat curatoren aan de regeering in overweging gaven, een geheel nieuwe sterrewacht te doen bouwen, los van het Academiege bouw en voorzien van de nieuwste toestel len. Van dat eerste wilde de toenmalige regeering evenwel niets weten met het oog op de geldmiddelen en zij besloot tot een flinke vernieuwing VaW het bestaande. De vrucht van die verbouwing was echter een installatie van zóó gebrekkigen aard. dat Kaiser in zijn geschiedenis der instelling als het ware de handen ineenslaat van ver bazing over het onbeholpen product, dat nu ter beschikking van de beoefenaars der astronomische wetenschap werd gesteld. Er werden enkele nieuwe instrumenten aangeschaft, die niet bijzonder deugdelijk waren, en bovendien schonk koning Wil lem I een spiegeltelescoop welke heele- maal onbruikbaar was! Hoe hij daartoe was gekomen, verhaalt Kaiser in zijn werk uitvoerig. Er waren een paar Friesche boeren, Roelofs en Rienks geheeten. die meenden, dat zij evengoed telescopen konden vervaardigen als de buitenlandsche fabrikanten. Wat zij in elkaar zetten was dus Nederlandsch fabrikaat en in een vlaag van vaderlands liefde prees men hun knoeiwerk alsof onze Friezen de grootste genieën waren. Koning Willem I liet zich door de aanbevelingen van een paar hooggeplaatsten verleiden om bij die dilettant-fabrikanten twee telesco pen te bestellen waarvan één bestemd werd voor een onderwijsinrichting in Zuid- Nederland, die er intusschen voor bedank te. en de andere aan de Leidsche sterre wacht cadeau werd gedaan. De toenmalige hoogleeraar in de sterrekunde. Ekama, dorst het geschenk niet te weigeren en aanvaardde het instrument zonder het aan een onderzoek te hebben onderworpen. Toen het eenmaal boven op het dak van de Academie stond bleek het een prul te zijn. maar Ekama zweeg, neen wat erger was sprak een gunstig oordeel er over uit. De minister van Binnenlandsche Zaken liet zich evenwel daardoor niet misleiden, eischte. dat Ekama de resultaten met den nieuwen kijker verkregen zou rapporteeren en toen deze daaraan geen gevolg gaf, volgde er een minder vriendelijke briefwis seling. welke, naar Kaiser onderstelt, oor zaak is geweest van Ekama's vroegtijdigen dood in 1826. In 1837 werd Kaiser hoogleeraar in de sterrekunde. nadat hij gedurende een elf tal jaren als observator werkzaam was ge weest Zoo iemand dan was hij bevoegd om een oordeel over de sterrewacht in haar toestand van die dagen te vellen en dat oordeel was zoo ongunstig mogelijk. Hij wist evenwel, dat er geen geld voor be schikbaar was de opstand der Zuidelijke Nederlanden had een groote bres in 's lands schatkist geslagen en dus bepaalde hij er zich toe. een flinke verbouwing aan te vragen, waartoe de regeering zich ook liet vinden. Op den duur ging het echter tóch niet; iii woord en geschrift kwam Kaiser daar rond voor uit; er deden zich in de Staten- Generaal stemmen voor een nieuwe sterre wacht hooren. doch toen de regeering daarvoor doof bleef, werd er een Nationaal Comité gevormd om de noodige gelden voor een nieuw gebouw bijeen te brengen. De kosten daarvan werden, zeer bescheiden geraamd op f. 90.000. een inzameling bracht f. 30.000 dus niet meer dan een derde op. doch dit bedrag was voldoende om de geesten te prikkelen en de minister van Binnenlandsche Zaken, dr. Simons, zelf beoefenaar der astronomie, leerling van den Utrechtschen hoogleeraar Moll, bracht ten slotte in 1856 een post op zijn begrooting voor den bouw van een nieuwe sterrewacht. De Staten-Generaal keurden den post goed; als plaats voor de instel ling werd. zeer tegen den zin van de meer- j derheid van de Leidsche hoogleeraren. een j deel van den Hortus Botanicus aangewezen en in October 1858 werd met den bouw aangevangen. In den zomer van 1860 kwam men er mede gereed en in 1862 was de ge- heele inrichting voltooid. Sedert is de Leidsche sterrewacht een instelling gebleven, der wetenschap en der universiteit waardig. Onder kundige lei- ding. eerst van Kaiser, daarna van de j broeders H. G. en E. F. van de Sande Bak- i huyzen, thans onder die van de hoog leeraren dr W. de Sitter en dr. E. Hertz- sprung, bijgestaan door een staf van ge leerden. is het astronomisch observatorium van Leiden een der belangrijkste instellin gen op het gebied van dezen tak van we tenschap. Vooral nu de sterrewacht in nauwere betrekking is gekomen met het Union Observatory te Johannesburg, mag men gyoote verwachtingen voor de toe- toekonist koesteren, en zoo men thans, ondanks den druk der tijden, het driehon derdjarig bestaan van de Leidsche sterre wacht feestelijk wil herdenken, bestaat daartoe alleszins aanleiding. HAAGSCHE POLITIERECHTER. Een caféhouder en diens zoon uil Zeg- waart moesten terecht staan wegens mis handeling. De zoon was verschenen en deelde mede, dat vader te zenuwaentig was om te komen. Op 24 Januari was een zekeren L. in het café gekomen, doch bij het afrekenen beweerde deze nog geld te moeten hebben van den zoon van den kas- telem en hij zou het derhalve maar aan- drinken. Hiermede werd geen genoegen genomen en L. werd op niet-toelaatbare wijze door vader en zoon naar buiten gewerkt. Het O. M zeide aanvankelijk gehoopt te heb ben deze zaak te kunnen laten rusten en dat misschien een extra gratis borrel par tijen zou hebben kunnen verzoenen Het was echter niet gelukt. De hardhandige kastelein en diens zoon werden 'eroor- deeld tot f 15 subs. 15 d. RECLAME. Vraag niet, friesche Heerenbaai "maar ECHTE FRIESCHE i JB «tl HEERENBAAI 20 SO d PER O.V> TWEEDE KAMER. DE DERDE KRUISER VOOR INDIË. Bij den aanvang der vergadering werd de motie-Cramer (uitstel van aanbouw van den derden kruiser) met 59 tegen 30 stemmen verworpen. Er vóór stemden de sociaal-democraten, de vrijzinnig-democraten, de communist Wijnkoop en de heer Floris Vos. Zoodat: de Regeering er thans toe kan en zal overgaan, om den derden kruiser op stapel te zetten. INTERPELLATIE-KUPERS. 1713 De heer Kupers. Hierna werd overgegaan tot de interpel-' latie van den heer Kupers inzake de werk loosheid, de werkverschaffing en de uit- keeringen aan werkloozen. Dit onderwerp is in de laatste maanden herhaaldelijk, bij verschillende wetsont werpen en interpellaties, aan de orde ge weest, en opnieuw schetste de heer Kupers nu de toestanden in de. werkverschaffing en den nood der werkloozen en hij protes teerde met kracht tegen verschillende maatregelen, door de Regeering genomen, inzonderheid tegen de verlaging van de loonen in de werkverschaffing. Ook kwam hij op tegen het aftrekken van de ouder- doms-rente van de uitkeeringen. Zijn be toog en de punten waaromtrent hij op heldering verlangde bleken uit de reeks vragen die hij stelde en waarbij hij in het bijzonder ook wenschte te weten of de Regeering inderdaad van plan is tot ver laging der steunnormen over te gaan. En breedvoerig betoogde hij de wenschelijk- heid van een korteren arbeidsdag en een korte arbeidsweek voor de arbeiders, dan kunnen er meer arbeiders worden te werk gesteld en dan kan de werkloosheid aan merkelijk worden verminderd. Hij stelde de volgende vragen: 1. Is de regeering bereid om de inge voerde tariefsverlagingen bij werkverschaf fingen ongedaan te maken eventueel na overleg met de contact-commissie en kan de regeering verder toezeggen alle aange legenheden betrekking hebbende op de steunregelingen en op de arbeidsvoorwaar den bij de werkverschaffing in deze con tactcommissie te doen behandelen? 2. Is de regeering bereid de loonen bij de werkverschaffingen zoodanig vast te stellen, dat de arbeiders daarvan hun ge zin behoorlijk in stand kunnen houden de rouleering voor de werkverschaffing in te trekken of. voor zoover dit op overwegende bezwaren stuit, deze te verbeteren en daar naast een betere steunregeling voor de ar beiders, die krachtens het rouleeringsstel- sel te werk worden gesteld, in te voeren? 3. Wil de regeering. waar zij is overge- gegaan tot het verlagen van de steunnor men der werkloozen in verschillende plaat sen. deze verlaging ongedaan te maken, eventueel na overleg met de contactcom missie? 4. Wil de regeering verklaren, dat zij laar het Engelsch van WILLIAM LOCKE door J. E. d. B. K. It) - Mademoiselle Corimia, wat antwoordt mij'' vroeg Bigourdin na een ademlooze rilte, waarin zij met haar hoofd over de lalel gebogen, zenuwachtig aan haar Mndschoenen had zitten plukken. - U bent heel vriendelijk Monsieur Bi- ïourdin. Ik heb nooit gedacht dat u zulke 'f'oelens tegenover mij koesterde, zei zij ^Melend als een welopgevoed school- «fisje. Dat hadt u me moeten zeggen. - Als ik eerder had gesproken over mijn «roelens voor u. Mademoiselle, dan zou mijn voordeel hebben gedaan met uwe «nwezigheid onder mijn dak Plotseling welden de tranen op in haar !°Kn en er kwam een brok in haar keel. sprong op en in een plotselinge opwel- stak ze haar hand uit. - Monsieur Bigourdin, u bent de edelste dien ik ooit heb ontmoet. Laat ons jnniden zijn. groote vrienden. Maar lk ön niet met u trouwen. Het is onmogelijk Maar waarom niet? U moet een vrouw hebben, die u hef °«H. Ik heb u niet lief, ik zou u niet lief !™Jen hebben, en toen plotseling haar woote eenzaamheid voelende, rillend alsof g Poolwind om haar heen gierde, zei zij k,.i nooit een man lief hebben, mijn leven niet. Ik zou het .niet kunnen. 2e gleed van hem weg vluchtend JJBs de tafeltjes met witte tafellakens ™e«, was ze verdwenen, „-««rel (verduiveld) zei Bigourdin en knrt. weer neer op zÜn stoel. daarop vonden Fortinbras en Mar tin hem voorover gebogen aan de tafel zit ten, als een beeld van neerslachtigheid. Maar vol als ze waren van hun eigen za ken, merkten ze zijn verdriet niet op. For tinbras sloeg hem op zijn breeden mg en wekte hem zoo uit zijn neerslachtigheid. 't Is in orde, mon vieux Gaspard. riep hij hartelijk. Ik heb in zich openende ooren de goddelijke uitkomst van mijn filosophie gegoten. Hij is een nieuweling, op wien ik trolsch ben. Bigourdin. niet gestemd voor beeld spraak. schudde zich als een groote hond. Wat praat je toch voor nonsens? Polydore, zaliger nagedachtenis, be gon Fortinbras. Och zwijg daarover, wat ik je bidden mag. riep Bigourdin op ongewoon onge- duldigen toon. 't Is geen grap, dat verzeker ik u, zei Martin Ik heb geen geld meer! Ik moet werken. U moet vroeger of later een plaatsvervanger hebben voor Polydore Geeft u mij het loon van Polydore, dan zal ik zijn plaats innemen. Onbekwamer dan hij kan ik niet zijn en ik heb misschien meer gezond verstand. Is het ernst? Ik spreek in vollen ernst. Bigourdin streek met de hand over zijn gezicht. Ik ging gisteravond slapen In een ge wone wereld, dezen morgen ontwaakte ik in een fantastisch universum, waarin ik niets ben dan een blad, door den wind voortgedreven, zooals die daar, en met de hand wees hij naar buiten. Ik weet niet meer wat recht, wat krom is; maak jullie maar alles in orde. Dus u neemt mij als bediende in het Hotel des Grottes? Mon cher zei Bigourdin in mijn ont redderden toestand vind ik alles goed. De ontreddering of liever de omverwer ping hij gebruikte het woord boulever- sement van den forschen man was aeer merkbaar. Hij zat daar als verslagen. Iemand, ten prooi aan de hevigste zee ziekte, kon niet minder onverschillig zijn omtrent zijn lot. Fortinbras nam hem nauwlettend op en zijn volle lippen maak ten een fluitende beweging. Toen wisselde hij een blik met Martin, die er dadelijk het zijne van dacht. Ze verdient een pak slaag, zei hij in het Engelsch. Hem vriendelijk aanziende, zei Fortin bras tot Martin: Je hebt wat aan mij te danken, is het niet? Een heele boed, zei Martin. Félise, met een gewichtig gezichtje, snelde de zaal binnen. Mon oncle, de oude Didier laat weten dat hij zijn kalf pas de volgende week wil slachten. Wat moeten we doen? Dan eten we asperges, zei Bigourdin, en hij staarde weer naar den November- regen. Zwijgend zaten de twee mannen te roo- ken. Toen gooide Fortinbras zijn eindje sigaar weg in Corinna's kopje, stond op. rekte zich uit en geeuwde luid. En na mijn voornemen ten uitvoer gebracht te hebben, trek ik mij terug om een welverdiende rust te genieten. En u, Monsieur Poldore Martin, moet uw nieuwe taak beginnen. En Martin haalde uit de provisiekast een blad en een voorschot, trok zijn jas uit, sloeg zijn hemdsmouwen op en begon het ontbijt weg te ruimen. HOOFDSTUK IX. En zoo is het Martin, de leeraar, ge- métamorfoseerd tot volmaakten bediende volmaakt wat betreft vlijt, manieren en kleeding. Zijn rok van verouderden snit maar zoo goed als nieuw, gaf aan de eet zaal iets van fijne beschaving en welvaart Eerst wilde Bigourdin. nog verlegen met de veranderde omstandigheden ,dit uiter lijk teeken van dienstbaarheid niet toe laten. Een man kon net zoo goed tafel dienen in een jas als in een rok. een oor deel, dat Fortinbras heftig bestreed. Hij vertelde zijn zwager een en ander over de psychologische beteekenis van de kleeding. De kleeding had een geestelijke beteekenis, ze bracht het objectieve en het subjectieve met elkaar in harmonie. Een rechter zou onmogelijk al zijn krachten kunnen wij den aan de toepassing van het recht, als hij er zich van bewust was. gekleed te zijn als een harlekijn. Martin, uitgedost als toerist, zou zich als bediende niet op zijn gemak gevoelen en zou niet aan tafel kunnen dienen met die vaardigheid, die voor zijn vak vereischt wordt. En buiten dien had hij zijn discipel aangeraden om niet te dienen als een amateur. De amateursmanieren waren allernoodlottigst. Neen .als Martin zijn servet onder zijn linkerarm nam, dan borg hij in de vou- 1 wen van dat servet een stukje van zijn hart. als een echte bediende. Doe dat maar zooals je zelf wilt. zei Bigourdin vermoeid. Fortinbras gaf eenige wenken en Martin werd de vol- 1 maakte dienstknecht. Het vak zelf moest hij leeren door den raad van Bigourdin en ook wel door de hulp. die Félise hem beschroomd gaf. 't Verwonderde hem zooveel beslag als er werd gelegd op zijn verstand en op zijn lichamelijke vaardig heid. Je moet jongleur zijn om een zwaar, vol blad netjes te kunnen balanceeren op één hand. Een heelen dag oefende hij zich met een blad vol steenen, voor hij met een blad vol borden en schotels dorst rond te loopen. Door deze oefeningen kreeg hij gespierde armen. Hij leerde ook. dat de deftige stap van den leeraar niet paste bij de vlugheid van den knecht. Hij leerde koude sla aanmaken en servetten op fan tastische wijze plooien. Niet handig met zijn handen, vond hij flesschen open I trekken een lastig werkje. Maar hij over won deze moeilijkheid evenals de andere I moeilijkheden in zijn nieuw beroep. En hij vond het prettig, het amuseerde hem en het interesseerde hem. 't Was werk waarvan je uitkomst zag. De tafels ge dekt voor den maaltijd, gaven blijk van zijn handigheid. Nooit was het zilver zoo mooi. waren de messen zoo glanzend en de glazen zoo helder geweest ln die honderd jaren, dat het Hotel des Grottes bestónd. En het was aardig de verschillende gasten volgens een vast gesteld plan te bedienen en door zijn handigheid critiek te ont wapenen. Hij stond vroeg op en ging laat naar bed, moe als een hond. en sliep dan den slaap van de tevredenheid. Bigourdin gaf hem menig pluimpje, maar haalde zijn schouders op. Ik kan maar niet vatten, vriend, waarom je het doet. Voor het heil van mijn ziel, lachte Martin, en om gelukkig te worden. Onze goede vrienden, de Engelschen, zei Bigourdin zijn een wondervolle natie en ik heb groote bewondering voor hen. maar er is iemand onder hen, door wie niet een streepje loopt. Op het Café de l'Univers gaf hij even wel een geheele andere uitlegging van het dalen van den leeraar Martin op de maat schappelijke ladder. Monsieur Martin, zoo zei hij, had zijn leeraarschap vaarwel gezegd om de meer winstgevende paden van den handel te betreden en hij plan om in Engeland een hotel te openen, en nu wist iedereen, dat de hotels daar heel slecht zijn, want men krijgt er te hard gebakken ham met eieren en te rauwe biefsteak En nu wilde de leeraar eerst eens goed polshoogte nemen, hoe op het vaste land epn hotel bestuurd wordt. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 9