Jaarvergadering der Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde.
[jj(t« Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 8 Juni 1932
Vierde Blad
No. 22151
Johan Fabricius wint den C. W. van der Hoogt-prijs.
Theun de Vries en Siegfried van Praag deelen den Meiprijs.
l&oSled^. °P a"erhand Eebied
I in dc gisteravond gehouden bijeenkomst
L' de Maatschappij der Nederlandsche
fjterkunde. heeft dr. A. E. van Giffen,
JLcteur van het biologisch-archaeolo-
eU istituut der rijksuniversiteit te Gro-
uen gesproken over: „Voor- en vroeg-
hsche schakels in Nederland tus
sen Groot-Brittannle en Ierland en het
jropeesche continent."
laan deze rede, die met lichtbeelden
rerd verduidelijkt, is het volgende ont-
aid:
Voordracht van dr. Van Giffen.
I Kaar den aard der snijdende werktuigen,
deelt men nu de vóór- en vroeghisto-
„die verschijnselen in een steen- en een
Betaaltijd. Daarvan wordt de zgn. steen-
lode naar het al of niet geslepen zijn
daarvoor typische gidsvormen nog
éderom onden'erdeeld in een ouderen en
jjgeren steentijd, het zgn. palaeolithicum
s het neolothicum. Beiden door den mid-
in-steentijd het zgn. mesolithicum ge-
chelden, of juister verbonden perioden
|j|o zeer ongelijk lang van duur en ver-
Hen, Ja, het palaeolithicum, tegelijk de
«ode der menschwording, behoort zelfs
f: een vroegere, t.w. de voorlaatste aard-
telode, d.w.z. die van het Diluvium, den
(gemeen bekenden, zgn. postplioceenen
tóijd, ZU rekent met tienduizenden jaren,
En duur wordt op ruim een half millioen
ten geschat. De oudste menschelijke
jeletdeelen taxeert men op een tijd, die
KOM i 100.000 jaar achter ons ligt. De
Edden- en jongerensteentljd, die in
fcrcpa achtereenvolgens circa 10.000 resp.
Té jaar v. Christus een aanvang nemen,
aden ongeveer 2000 jaar v. Christus ge-
:igd door den zgn. metaaltijd. Deze pe-
iden behoorcn in tegenstelling met de
Inge tot die, waarin wij thans leven. Het
«deze. die van het alluvium, tot of al-
teis in welke eerste helft de jongere
tacultuur thuis behoort. Di- en Ollu-
i samen vormen het zgn. quaternaire
■dvak, dat t.o. van de andere aardperio-
|a. verbazend klein is.
is derhalve de geschiedenis van den
fcnsch ln vergelijking met die van de
|de. als ook met de zich daarop ontwik-
lende levensprocessen, van zeer recenten
■turn. De mensch treedt ln verhouding al
Vl laat op: hij is in zooverre een echte
wno novus, een parvenu.
(Evenals den steentijd heeft men ook den
ptaaltijd in twee groote sub-perioden ver
leid, t.w. in een ouderen, den z.g. koper-,
brons- en een jongeren, den z g.
lid, twee hier te lande circa 1800 resp.
1 v. Chr. aanvangende perioden. Beide
i elk op haar beurt getypeerd door de
indsubstantie koper resp. brons en ijzer,
parait de destijds gebruikelijke snijdende
ferktuigen achtereenvolgens vervaardigd
leden. Terloops zij nog opgemerkt, dat
[it typische brons bestaat uit 90 pCt. koper
plOpCt. tin.
I Spr. wees er hier op, dat dit schema
los slechts als zoodanig is bedoeld.
I Dank zij de vondsten is men gerechtgid,
pt tijdstip van het eerste optreden van
pn mensch op onzen bodem aanmerke-
p, wellicht eenige duizendtallen van
pen terug te schuiven, n.l. tot in de
patste jong-palaeotische subperiode van
tiet Magdalémien, die men in ronde ge-
wuen 25 tot 10.000 jaar v. Chr. dateert.
L Jf' yervolgens een uitvoerig over-
pcüt van de beter bekend geworden la
ce cultures, waarbij spr. onder meer
u fv da' he ook in lateren tijd zich
É'2Linntlhavenc,e kleinsteenindustrie wei
U r sv vertjindingsschakel tusschen
io. laat-Diluviale en vol-alluviale cultuur
l'ormt,
I De beteekenis van de veranderingen in
Ir i. ike beschaving dezer nieuwe
l™.,Uwerlode kan nauwelijks worden
den buishoudelijken toe-
va" den mensch heeft de ingrij-
wijziging plaats. Landbouw en
Itrpt^ T6" tot ontwikkeling, het
Itutif w?rdt meer en meer opgegeven,
E lf»r,wonmsen en woonplaatsen treden
|»p den voorgrond.
zt'naï!Jlet s'ijPen van steenen werktul-
lb;»i ?t?J, de POttebakkerskunst tot
Iderinppl! ,sch"derde spr. de veran-
I i, £ro°',1s de sprong, dien de mensche-
Ittd m=lwUrT nu ln betrekkelijk korten
Iwil lm™!! ln bnkele duizenden jaren,
I ceuken ^.o11 taast zoggen, wanneer w{)
htphraat en ^ldal' de landen v?n
IhnS ^f. JIgris, en aan de Middel-
I fflUeni,,LeUa„ndencuItuur in oon °aar
I s«i ziSo °.nt;worsteIt de mensch zich
lOOOOden L lanSdurige, misschien bij
«"ezien^fn berekenon kindsheid.
itekMne hehv^ verschijnselen, die be-
"w-stefntUH op den ouderen cn mid-
iioofdtrekk-en 71 meent sPr- de volgende
liet ziin HcS mogen uitstippelen, cn
"elke «ik rU boofdtrekken, aldus spr.,
a vroeehi8iLV-?lb.m.dlfBen met de vóór-
Brit-
en be-
ea vrowhictl-j -"luiugeu met ae
«be Si^hbbhü'tures en het
crenzen ge onthullen en
bijzónder zmf?cataf!e Io?e vondsten in 't
"it vuuretepnhrii Aberg heeft aangetoond
ls hetull™ 1 en' zoo vertoont ohs land
tonder' aab??.at,£® Ioaf vondsten in
heeft aangetooi
,c bet ion«;:"XV vertoont ons land
6en oognifnt stecnen tijdperk twee uit
'JWehtmeen Iad ^ult"iur verschillende
Enropeerchf 'n®en Noord- en een West-
"ieenschannoiim van verloopt de ge-
fainSvaHend mof greiïs' al dan niet
"bbtaeereudf een bevolking- of zelfs
'berijsel. rasgrens, ongeveer over
'in bo«dzMtn|?at de gesloten vondsten
zettingen ri i,5f doch voorts neder-
i ^Piegelen In L dfust''lePIaats<m>. ook deze
gelijke tweedeelm,,'gemeen een ongeveer
len wijzep 2eifblaf als de losse. Boven-
Pcis lan»s de <ec?.er "og °P een tweede
J# het Nederifïü?te rivieren. Zij verdee-
tetonale neer nf j territoir in drie
of minder scherp geschei
den zones: lo. een tweeledige zuidelijke;
2o. een drieledige noordelijke en 3o. een
daartusschen gelegen vierdeelige mid
delste.
Hedenmorgen is de jaarvergadering ge
opend door den voorzitter, prof. dr. L.
Knappert, aan wiens rede wij 't volgende
ontleenen
Openingsrede van
Prof. dr. L. Knappert.
Na een hartelijk woord van welkom her
dacht spr. de in het afgeloopen jaar ge
storven leden, t. w. K. M. P. de Mont, mr.
J. Wackie Eysten, H. Elfers, P. J. G. de
Vos, mr. M. W. F Treub, prof. mr. D. P. D.
Fabius, dr. J. Th. de Visser, prof. mr. J. E.
Heeres, prof. dr. W. Caland, prof. dr. M. J.
van der Meer, prof. dr. H Blink. dr. H. 3.
Eymael, C. R. A. J. van Dishoeck. mr. Vin
cent Loosjes, J. Grinberg, prof. P. H. Al-
bers S.J., mevr. de wed. Van Gelder—v. d.
Water, dr. A. Hendriks, ds. E. Bonebakker,
F. G. Hopman, Richard Gerald Anthontsz
en Helen Lincklaen Fairchild.
Vervolgens gaf spr. een hoogst interes
sante levensgeschiedenis van Bilderdijk.
100 jaar geleden een van de vermaardste
leden der Maatschappij, driemaal inwoner
van Leiden, die even zooveel malen in lot
en leven der stad gedeeld en aan den ar
beid van Letterkunde ruimschoots heeft
deelgenomen. Dit na ruim honderd jaren
in uw midden te gedenken, scheen mij
uw belangstelling overwaardig, aldus spr.
Den 19den Mei 1780 liet de toen bijna
24-jarige zich als student in de rechten
inschrijven. En reeds was zijn roep hem
voorgegaan, nademaal het Leidsch Ge
nootschap „Kunst wordt door arbeid ver
kregen" hem reeds twee keer had be
kroond. Thans verwierf hij zich nieuwe
lauweren door zijn beantwoording van een
prijsvraag onzer Maatschappij, „Over het
verband van de dichtkunst en de welspre
kendheid met de wijsbegeerte", waarvoor
hem. met het lot tegen Hieronymus van
Alphen, de gouden eerepenning ten deel
viel. Het volgend jaar, 8 Maart 1781. werd
hij toen lid en weder een jaar later. 8 Juli
1782, zelfs briefschrijver, welk ambt als
een soort pro-secretariaat toen ter tijd on
der ons bestond. Intusschen studeerde hij
onder Van Pestel, Van der Keessel, Van
de Wijpersse. hard werkend, met vrienden
als Van der Palm, Johan Valckenaer, J. W.
Bussineh.
Op 19 October 1782 volgt de promotie op
105 stellingen, publiek, en waarbij hij,
schrijft hij aan Feith, het genoegen had
met de sterkste opposanten en lice te
treden.
's-Gravenhage, Londen, Brunswijk. Dan,
26 Maart 1806. de terugkeer.
Dc toen 50-jarige heeft geen ooeenblik
geaarzeld, waarheen te gaan: reeds na
twee dagen laat hij zich te Leiden inschrij
ven als Gullelmus a Teisterbant dlctus
Bilderdijk, jur. dr. h. c. Leiden was de staa
van zijn hart.
Valckenaer, zijn vriend ofschoon niet
juist zijn geestverwant, toen od zijn bui
ten Meer en Bosch onder Heemstede, druk
bezig met ziin plannen tot uitwatering van
den Rijn te Katwijk, stelde aan Schimmel-
penninck voor om Bilderdijk secretaris van
onze Maatschaooii te maken met een trar-
tement van staatswege, maar Sieeenbeek,
sinds 1803 secretaris, had beErrijneliiker-
wijze weinig lust om voor hem te wijken.
Te Water dacht toen aan het onziener-
schap over het drukken van de
werken van Letterkunde Het. aftreden
van Schimmeloenninck echter deed cok
dit nlan vprvHeeen. Lodewilk Natioleon had
18 Juni 1806 den troon bestegen, en c'e
Maatschappij benoemde een commissie
Van Wijn, Scheltema. Brugmans en Bil
derdijk (in dezen tijd trouw bezoeker der
maandvergaderingen! om den koning te
gaan begroeten. Met genast zelfgevoel
vroee de Maatschannii ..eene bijzondere rn
gedistingeerde audiëntie, in welke haar
volkomen gelegenheid zou gegeven worden
om de belangen der Mij. zóó omstandig rn
onbelemmerd aan Z.M voor te draven, als
de waardigheid en luister eener Maat
schaooii van Letterkunde, die de eer hod
door het oppergezag des lands hevestigd ie
ziin. scheen te vorderen Vooraf deed mer.
den Koning een door Bilderd'ik gesteld be
richt over oorsprong en inrichting der Mit.
toekomen, waarop Vriidag 11 Augustus het
bijzonder gehoor in het Huis ten Bosch
plaats vond. Woordvoerder was de heer
archivaris Van Wijn, voor een oogenblik
zijn „Huiszittend leven" ontvloden. Z. M.
staande bit de marmeren tafel, hoorde de
toespraak minzaam aan, maar op de vraag,
of het hem zou mogen believen de Mb. te
sieren met den glorieusen titel van Ko
ninklijke Ma.atschanoij, gaf hij een ont
wijkend antwoord. Voor Bilderdijk was hl]
uiterst vriendelijk.
18171827, die tien jaren van het derde
en laatste Leldsche verblijf zijn in hooge
mate belangrijk geweest, volgens een zijner
warme vereerders wegen zij tegen oen
gansch menschenleven op. Hij is eerst
komen te wonen aan de Hooigracht, in een
huis, dat de oude Tydeman voor hem ge
huurd had, maar waarover hij even hard
klaagde als over al de woningen, die hem
hebben gehuisvest. Spr, beschreef dezen
tijd uitvoerig.
Maar Leiden kon, zoo het wilde, hem
ook waarnemen in zijne zelfstandigheid
en oorspronkelijkheid, een ziener, die
waarheden schouwde waarvoor zijn tijd
nog blind was, een dichter die het gevoel
boven het verstand uitspraak dorst laten
doen. Een vat vol tegenstrijdigheden,
grenzeloos ijdel maar meteen ootmoedig
in stille oogenblikken: voor de natuur on
gevoelig, voor tegenstanders wreed, maar
voor zijn uitverkorenen gul en hulpvaar-
die. soms ontroerend teener. Was ziin
godsdienst eerst uitwendig, vindt men van
1808 tot 1816 schier geen godsdienstige
verzen, ontbreekt in „De ziekte der ge
leerden" eigenlijk het christelijk geloof
thans toont hij zijn hartstochtelijk recht
zinnig gereformeerd, van die bevindelijke
vroomheid, die hem tot den vader van
het Nederlandsche Reveil zou maken en
thuisbrengen onder die „fijnen", die, ge
ring nog in aantal, eerlang in macht zou
den toenemen, toch eene vroomheid die
in zachte schroomvalligheid voor die van
Willem de Clercq onderdeed.
De vergaderingen onzer Maatschappij
woonde hij aanvankelijk weder getrouw
bij, las er zijne gedichten voor, bood er
verzen, treurspelen van zichzelven en me
vrouw Bilderdijk aan, ook de tweede uit
gave van zijne Verhandeling over de ge
slachten der zelfstandige naamwoorden
en van die andere over „Het verhevene",
en deed het voorstel dat de leden in de
maandelijksche vergadering eene lezing
zouden houden. Van hem is ook het rap
port over den Catalogus van de hand
schriften der Maatschappij, van de hand,
zooals gij weet, van Hoffman von Fallers-
leben, die voor zijn arbeid f. 50.ontving
Eene groote vreugde gaven de drukke
bezoeken van Da Costa, die 7 December
1818 in de beide rechten promoveeren zou.
In den zomer van 1817 komen dan de
plannen voor het privaat college. Zoo men
hem dan niet als hoogleeraar wilde, wel
nu hij zou buiten de hoogeschool om leer
lingen vormen. Na de zomervacantie
opende hij zijn lessen in de vaderland-
sche geschiedenis, sinds November in het
nieuw betrokken huls aan de Garenmarkt.
Deze man is voor enkelen de zachtheid,
de hulpvaardigheid, de gulheid zelve, voor
vrienden en leerlingen stonden huis en
hart open, wanneer zij ziek zijn bezoekt
hij hen dagelijks.
Maar nu daagt Vrijdag 3 October 1823.
De raad heeft besloten Leidens ontzet
niet meer te vieren, de studenten doen het
dan op eigen gelegenheid, uitbundig en
afdoende. En Bilderdijk stond hun kracht
dadig ter zijde. Des morgens had de oude
man zijn woning aan de Oude Vest ver
laten met een reusachtigen oranjestrik
op zijn oudmodischen rok en overal op
straat de feestvierende jongelui de hand
gedrukt. Doch bovendien had hij zijn
schallend lied „De derde October" gedicht
Helaas dan, dat in deze jaren de vriend
schapsbanden tusschen hem en van der
Palm, den jongen Tydeman, Kemper, Sie-
genbeek braken, losrafalden voor 't minst.
Dit is van 1827. In dat jaar, 27 April,
verhuist de grijsaard naar Haarlem. Hier
te Haarlem ging Mevrouw Bilderdijk 16
April 1830, tot hare rust in.
Leiden vergat hem niet. De Mij. hield
5 Juli 1831 hare jaarvergadering naar ge
woonte te Lisse ten huize van den kaste
lein Veldhorst. Daar zou aan Bilderdijk
en Van der Palm de gouden eerepenning
uitgereikt worden, waarbij Siegenbeek,
sinds 1823 voorzitter, spreken zou. De oude
dichter was er zelf niet, hij was te ziek,
maar Siegenbeek wist dat niet, toen hij
zijne rede opstelde, en sprak o.a. als volgt
„Veel aangenamer taak wacht mij,
hulde bieden aan twee nog levende sie
raden onzer Maatschappij, de eerste door
de uitspraak van alle bevoegde regteren
voor den tweeden Vondel van Nederland
gehouden. Ik wende mij tot u, Nestor der
vaderlandsche dichteren en taalgeleerden,
door jaren en verdiensten eerbiedwaar
dige Bilderdijk. Al uit uw eersten Leid-
schen tijd is de voorspelling, dat gij den
Nederlandschen dichtroem in top zou
voeren. Die voorspelling hebt gij op het
heerlijkst vervuld, ook als taalgeleerde
brengen vele kundigen u gaarne hun
hulde. In een stukje, voor eenige Jaren
door mij in 't licht gezonden, waarin ik
het waagde, zoo ik meen met de hoogste
bescheidenheid, in een min belangrijk
punt van u te verschillen, heb ik het mij
tot een aangenamen pligt gesteld open
lijk u mijnen dank te betuigen voor het
geen ik aan uw mondelijke en schrifte
lijke onderrigtingen ter uitbreiding mij
ner taalkennis verschuldigd ben. Het is
waar, gij hebt sedert mij tot mijn leedwe
zen genoodzaakt uwen omgang te vermij
den en mij tot handhaving mijner ver
guisde eer mijns ondanks tot een pligt-
matige zelfsverdediging gedwongen; dan,
noch die verwijdering noch mijne afge
perste zelfsverdediging is in staat ge
weest het erkentelijk gevoel der verplig-
tingen welke ik aan U heb ln mijne ziel
uit te wisschenNa deze verklaring
zal niemand der aanwezigen kunnen twij
felen, of ik volbreng met bereidwilligheid
de taak, mij als voorzitter dezer vergade
ring opgelegd, dit eeremetaal aan te
bieden. Dat het den Hemel behage den
avond van uw leven kalm en liefelijk voor
u te maken en zooveel mogelijk uwe regt-
matige droefheid te verzachten over het
verlies eener gade, wier verdiensten als
dichteresse geheel Nederland vereert, en
wier stille en praallooze deugden als echt-
genoote en moeder ik in de, voor mijn
hart steeds dierbare, gelegenheid geweest
ben op haren vollen prijs te leeren
schatten."
Over Bilderdijk en zijn Leidsche omge
ving oordeelt de geschiedenis. U zij het
welgevallig geweest, aldus besloot spr.,
den man te hooren gedenken in zijn on
loochenbare liefde voor onze Maatschap
pij en voor de stad waar zij haren zetel
heeft.
Jaarverslag van den Secretaris.
Hierop volgde het verslag van den se
cretaris. dr. H. T. Damsté. Spr. vermeldde
de in het afgeloopen jaar gehouden ver
gaderingen en spreekbeurten en deed me-
dedeeling van het heuglijke feit, dat de
opkomst der leden op de maandvergade
ringen er, bezien over een lange reeks van
jaren, op vooruitgaat.
Mogelijk ls het te danken, aldus spr.
aan de welverzorgde voordrachten die
worden ten beste gegeven, dat onze „toe
hoorders" nog géén alleenige en onver
deelde „luistervinken" zijn geworden.
Het Bestuur en de bezoekers onzer
Maandelijksche Vergaderingen voelen zich
aan de Sprekers op die bijeenkomsten dan
ook niet weinig verplicht!
Van de offervaardigheid onzer leden,
waar het er om gaat de totstandkoming
te bevorderen van goede werken, vallend
binnen ons Maatschappelijk ressort, le
verde ook het verslagjaar weer een tref
fend voorbeeld. Het staat vermeld in Punt
XI van den beschrijvingsbrief: Vier leden
brachten f. 1000 bijeen om de uitgave mo
gelijk te maken van het door Mejuffrouw
Dr. H. J. A. Ruys bewerkte vierde of laat
ste deel van Petit's Repertorium van Bij
dragen betreffende de Geschiedenis des
Vaderlands. Met den hartelljken dank van
het Bestuur aan die vier heeren stemmen
al onze leden wel stellig in.
De jaarlijksche bundel „Handelingen en
Levensberichten" verscheen in November
1932. Aan de schrijvers der daarin voor
komende 13 levensberichten herhaalt het
Bestuur hier zijn grooten dank.
Mede in November 1931 verscheen een
herdruk van „Een Historie van den Rid
der metter Swane" als no. Ill van de
Serie Nederlandsche Volksboeken.
Alle ter vorige jaarvergadering be
noemde 30 gewone en 3 buitengewone le
den namen hun benoeming aan. Te be
treuren valt het verlies van 20 in het af
geloopen vereenlgingsjaar gestorven le
den. Gezien de tijdsomstandigheden, moet
het mogelijk nog redelijk heeten, dat het
aantal leden dat voor het lidmaatschap
bedankte zich tot een 19-tal beperkte.
De Maatschappij gaat het nieuwe jaar
in met 1 eerelid, 645 gewone en 77 bui
tengewone leden, ongerekend de op lie
den te benoemen, door U verkozen 35 ge
wone en 3 buitengewone nieuwe leden, en
5 door het Bestuur benoemden. Van de
gewone leden hebben 48 (buitenlanders)
geen verplichtingen aanvaard. Zij genie
ten dus slechts de rechten van buitenge
wone leden.
De bibliotheek.
Na herinnerd te hebben aan de tentoon
stelling van de verzameling-Boekenoogen
in de Universiteitsbibliotheek, gehouden
na afloop der vorige jaarvergadering, ves
tigt het verslag van den bibliothecaris, dr.
A. A. van Rijnbach, de aandacht op de
schenking van dr. R. A. Kollewijn te Hel
mond. die in het jaar der Bllderdijk-
herdenking zijn handschriften van ge
dichten lo.a. de Ode aan Napoleon), frag
menten van tooneelspelen enz. van Willem
Bilderdijk aan de Maatschappij afstond en
memoreert, dat deze Bllderdijk-kenner bij
uitnemendheid heden een halve eeuw lid
der Maatschappij is.
Een belangrijke aanwinst vormen ook de
handschriften van wijlen A. Reyding; diens
revues, kluchten, monologen en nieuw
jaarsdialogen, hoezeer ook een contrast
vormend met de veelal oude en geleerde
handschriften der bibliotheek, zijn zeer
zeker van cultuurhistorische waarde en
op hun plaats in de verzameling, die een
der uitgebreidste tooneelbibliotheken be
vat. Na een opwekking aan de leden om
een exemplaar van hun geschriften aan
de bibliotheek der Maatschappij af (e
staan cn het kort geleden gestichte Boe
kerij-fonds door bijdragen te versterken,
vermeldt het verslag de belangrijkste aan
winsten der bibliotheek aan drukwerken,
o.a. eenige Vondeliana en uitgaven van
dichters uit de laatste jaren, op welk ge
bied nog lacunes aan te vullen zijn.
De geldmiddelen.
Namens de commissie, belast met het
nazien van de rekening en verantwoording
van den penningmeester, dr. J. Heinsius,
bracht mr. J. H. Kramers vervolgens rap
port uit. Het blijkt, dat de geldmiddelen
voor het oogenblik geen reden tot bezorgd
heid geven, maar met het oog op de on
gunstige tijdsomstandigheden, blijft een
voorzichtig beheer geboden.
De commissie adviseerde vervolgens tot
décharge-verleening, waartoe onder dank
zegging werd besloten.
Dr. J. A. N. Knuttel rapporteerde vervol
gens namens de Commissie voor Taal- en
Letterkunde,
Van het door de Mij. uitgegeven, door
onze Commissie geredigeerde Tijdschrift
voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde
is het 50ste deel in 1931 gereedgekomen,
terwijl van het 51ste twee afleveringen zijn
verschenen. Het verleden jaar aangekon
digde register nadert zijn voltooiing. De
Commissie is er tot haar spijt niet in ge
slaagd. het verschijnen te verzekeren, zon
der dat eenigszins op den omvanc der ge
wone afleveringen wordt gekort. De moei
lijke tijdsomstandigheden zijn oorzaak, dat
de uitgever van de reeks herdrukken van
poDulaire geschriften voorloopig niet be
reid is ze voort te zetten. Gunstiger zijp.
de vooruitzichten voor de reeks herdrukken
van Nederlandsche Volksboeken, zoowel
wat betreft de voltooiing van de reeds vóór
laren ter hand genomen Salomon en de
Marcolfus als voor het beginnen met nog
een ander werk, waaromtrent thans de
eerste besprekingen worden gevoerd.
De commissie voor geschied- cn oudheid
kunde vergaderde blijkens het verslag van
den heer De Gelder zes maal.
De Commissie voor Schoone Letteren
vergaderde tweemaal, beide keeren or.der
voorzitterschap van den heer Alberdingk
Thijm. Zij had dit jaar voor het eerst ad
vies uit te brengen omtrent de toekenning
van den „Mei-prijs". Het bleek onuitvoer
baar de linkerhand niet te doen weten wat
de rechter deed, met andere woorden: bij
de gedachtenwisseling omtrent den C. W.
van der Hoogt-prijs niet tevens te denken
aan den Mei-prijs en omgekeerd. De moei
lijkheden, waarin de Commissie geraakte
bij haar besprekingen van den Mei-prijs,
werden door den stichter met één slag uit
den weg geruimd, toen hij voorstelde den
priis dit keer te deelen.
Met alg. st. heeft de Commissie per slot
haar adviezen bij het bestuur kunnen in-
dienp"
Benoeming van leden.
Hierna werd de uitslag bekend gemaakt
van de stemming over de benoemde ge
wone en buitengewone leden.
Tot gewone leden zijn benoemd:
W. J. M. A. Asselbergs, Dr. L. G. M.
Baas Becking, Franz de Backer, C. Bakker,
Mr. J. M. van Bemmelen, Dr. Menno ter
Braak, Mr P .E. Briët, Dr. R. Broersma,
Mr. W. A. C. van Dam, Dr. O. Dambre,
Johan Fabricius, Ir. L. J. M. Feber, Dr. G.
Gosses, Jhr Mr. D. P. M. Graswlnckel,
Dr. J. van Ham, Dr. F. W. T. Hunger,
Dr. G. Kalff Jr.. Mr. H. W. J. M. Keuls,
Dr. Paul de Keyser, Lou Lichtveld. B. A.
Meuleman, Dr. J. W. Meijer Rannef,
Dr. Leonie van Nierop, Jhr. E. O. M. van
Nispen tot Sevenaer, Mr. P. A. Pljnacker
Hordijk. Dr. J. Rahder, Dr. G. Ras. L. J.
C. J. van Ravesteijn, Herman Salomonson,
Mr. J. Slagter, J. Slauerhoff, Dr. A. J. de
Sopper, B. Spoelstra, J. M. Szekely-Lulofs,
Mr. B. H. Telders, Balthasar Verhagen,
Prosper Verheyden, Mr. A. T. Vos, Theun
de Vries .Victor E. van Vriesland.
En tot buitengewone leden:
Dr. Magnus Olsen te Oslo; Dr. Oskar
Walzel te Bonn, Dr. Erik Wellander te
Uppsala.
De C. W. v. d. Hoogt-prijs.
De Commissie voor Schoone Letterei
adviseerde vervolgens den C. W. van der
Hoogt-prijs, groot f. 1000, voor dit jaar
toe te kennen aan het werk „Komedian
ten trokken voorbij" door Johan Fabri
cius.
Het is niet zoozeer van bijzondere
schrijfkunst, alswel van romanschrijfkunst
in het bijzonder, het boek dat wij u hier
mede ter onderscheiding voorleggen, aldus
de Commissie.
Het ls een boek van figuren, gebeurtenis
sen, verwikkelingen, een boelend milieu; dit
alles knap en bekwaam beschreven; zon
der dat in de taal zelve naar een opmer
kelijkheid gestreefd is in de uitdrukking,
naar een stijlbezorgdheid, welke in een
roman zoo vaak tengevolge heeft, dat de
vorm te voren op den inhoud als het ware
vooruitloopt.
De geheel in den tegenwoordigen
tijd gehouden schrijfwijze van een ge
schiedenis. die zich omstreeks twee eeuwen
geleden in Italië heet af te spelen, geeft,
als eenige stijlmerkwaardigheid, reeds ter
stond blijk, dat het den schrijver voor
alles te doen was om levendigheid van
voorstelling, zonder levendigheid geen
leven, schijnt hij zich tot axioma gesteld
te hebben en het ls een verheugend feit,
dat de breeder beroeringen, welke, door
een vreemde verkeerdheid eigen aan de
menschelijke natuur, vaak het minst de
oppervlakte in beweging brengen, noch
tans door een gelukkige samengesteldheid
van onderwerp en verhaal aan den dag
worden gebracht. Hiermede steekt dit boek
in menig opzicht mijlen uit boven het
reeds betrekkelijk omvangrijk oeuvre van
dezen jeugdigen auteur. Een vergelijking
met een ander zijner hoeken, en onwille
keurig zal men hiertoe nemen „Vene-
tiaansch Avontuur", in hetzelfde jaar als
het ter belooning voorgedragen „Kome
dianten trokken voorbij" gepubliceerd, een
vergelijking doet wel zeer sterk de fatale
zijde beseffen van een luchthartige
vruchtbaarheid, wanneer gemakkelijke
penvoering met de kostbaarheden speelt,
die slechts aan doorwerkter arbeid ten
deel vallen. Iets van dit euvel der vlot
heid, maar in geringer mate dan in het
overig werk, is ook in „Komedianten trok
ken voorbij" bespeurbaar, voornamelijk in
de gesprekken en in de soms niet geheel
met de voorgestelde persoonlijkheden
strookende overpeinzingen. Wij brengen
dit slechts naar voren, omdat dit als de
keerzijde kan beschouwd worden van een
vaardigheid, waar, zonder dat zij den
aard van zijn talent behoeft te bepalen,
een schrijver veel aan te danken kan
hebben. Evenmin mag hieruit worden op
gevat als zou Fabricius in dit eene boek
gelijk een Zondagskind of een slaapwan
delaar aan de gevaren ontsnapt zijn, die
hem krachtens ingeboren aanleg bedrei
gen. Integendeel. Zulk een talent heeft
vaardigheid van noode, desnoods met de
keerzijde inbegrepen, omdat hier het
vooropgezet oogmerk blijft, niet in woord
kunst of stijlbijzonderheid, maar in
uiterlijke verschijningen, handelingen en
inwerkingen over en weer der opgeroepen
figuren, een verhaal natuurlijkerwijze
zich te doen ontplooien en dit den lezer
als een aanschouwelijk weefsel voor te
stellen. Dit vereischt overzichtelijkheid
van samenstelling, scherp oog voor karak
ter-bepalende situaties en momenten,
doeltreffende keuze uit knooppunten en
bijkomstigheden, tempo van een voor
waarts spoedende schrijftrant, kortom, al
die eigenschappen waardoor romanschrijf
kunst zich van andere takken van taal
beoefening kenmerkend onderscheiden. Er
zijn in ons land proza-romans voldoende
verschenen, om niet verheugd te zijn over
de terugkomst van roman-proza, sedert
Couperus te zeer in onbruik.
De Commissie heeft een-stemmig tot
voordracht ter bekroning van dit boek
besloten. Zij acht zich gelukkig een werk
aan te wijzen ,dat in dit eerste deel reeds
voldoening brengt, en dat, door de toe
zegging der vervolgdeelen, haar in staat
stelt een toekomst op de meest directe
manier met het gezag eener onderschei
ding aan te moedigen.
De Mei-prijs.
De Commissie voor Schoone Letteren
kende den jaarlijkscnen Mei-prijs, groot
f.1000voor de helft toe aan Tneun de
Vries met ..Rembrandt" en de andere
helft aan Siegfried van Praag met „Een
man van aanzien".
Aan de motiveering is het volgende
ontleend:
„Rembrandt" van Theun de Vries ls in
sommige opzichten een zeer verheugende
verschijning in onze litteratuur. Het boek
ls allereerst een gelukkig teeken van „her
vonden werkmanschap" bij onze jongere
schrijvers. Met groote liefde en on vermoei
den ijver heeft deze jonge schrijver een
utigebreid complex van leven aangezien
en getracht het ln al zijn facetten te be
schrijven. Dat een jong schrijver in Hol
land dit rijk en prachtig onderwerp heeft
durven aanvatten, dat hij het initiatief
nam ons groot verleden op nieuwe wijze
te herdroomen, en dit deed met deze toe-
ding, dit talent, deze intuïtie voor diepe
zielsprocessen in kunstenaarsnaturen en
vrouwen, verheugt de commissie zeer. Na
tuurlijk heeft dit „hervonden werkman
schap" zijn schaduwzijden. De Vries is
dikwijls te voorzichtig geweest, hij heeft
zich niet durven toevertrouwen aan deze
spontaneïteit der 'jeugd, waarop door
andere jonge schrijvers ln ons land weder
veel te roekeloos en te uitsluitend ver
trouwd wordt. Hij komt dikwijls niet los
van zijn zware materie, zijn altijd fraai
proza blijft soms proza, en wordt niet
steeds tot bewogen taal, in plaats van
directe actie te geven, behelpt hij zich te
dikwijls met indirecte beschrijving, en,
vooral bij de figuur van Rembrandt zelf,
heeft men het gevoel dat hU niet altijd de
laatste en meest eigen diepte zijner per
sonen weet te raken. Daartegenover staat.