MET HET VERKEERDE BEEN
UIT BED GESTAPT.
SCHOONMAAK.
door
C. E. DE LTT.T.E HOGER WAARD
Rrrt! ging de wekker.
Bob Veenstra werd wakker, maar had
niet den minsten zin al op te staan. Hij
was nog erg slaperig, keerde zich dan ook
nog eens om en besloot zich vandaag niet
aan den naren wekker te storen, maar
nog lekker wat te blijven liggen om
goed wakker te worden? Neen! Om nog
een klein dutje te-doen. 't Kon immers
best!
't Kleine dutje viel echter langer uit dan
in Bobs bedoeling had gelegen. Verschrikt
werd hij dien morgen dan ook voor de
tweede maal wakker, toen Vader een soort
roffel op zijn deur sloeg en daarbij riep:
„Opstaan, Bob! 't Is al bijna half negen!"
Even schoot het door Bob heen, zich
ziekte houden en daardoor heerlijk in bed
te kunnen blijven. Maar de herinnering
aan zijn laatste zoogenaamde ziekte, toen
Vader en Moeder wat goed begrepen had
den. welke kwaal hij had en hem heele-
maal als een „schoolziekte" patiënt behan
deld hadden, deed hem besluiten toch
maar op te staan.
Haastig trok hij zijn kousen aan één
zelfs binnenste-buiten! waschte zich
zeer oppervlakkig en kleedde zich aan. Dat
gedwongen haasten maakte hem korzelig
en zijn gezicht stond dan ook lang niet
vriendelijk, toen hij beneden kwam, waar
Vader, Moeder, zijn zusje Leni en de kleine
broertjes, Dik en Krik. die tweelingen
waren, al aan het ontbijt zaten.
Leni zag dadelijk, dat Bob met zijn ver
keerde been uit bed gestapt was en nam
zich voor: maar alleen naar school te gaan
Gewoonlijk kon ze best met haar ouder
broertje opschieten, maar als hij zoo don
der keek, vond zij het veiliger zijn gezel
schap niet te zoeken. Zij wachtte dus niet
op hem.
Nauwelijks was Leni vertrokken, of Bob
verslikte zich in zijn boterham. Dat kwam
natuurlijk, omdat hij te schielijk at. 't Was
een benauwde geschiedenis en toen het
eindelijk bedaard was, had de jongen geen
minuut te verliezen en moest hij, terwijl
zijn bord nog niet eens leeg was. op een
holletje naar school.
Onderweg zag hij geen van de jongens
of meisjes meer met wie Leni en hij ge
woonlijk naar school gingen. Hij was dan
ook erg laat en daar hij weinig lust ge
voelde te laat te komen en teruggestuurd
te worden, liep hij zoo hard als hij maar
kon.
Plotseling struikelde hij over een steen,
viel" en deed zich leelijk pijn. Tijd om een
onderzoek naar zijn knie in te stellen had
hij echter niet. Hij draafde al weer verder.
Juist sloeg hij den laatsten hoek om. toen
de schoolbel geluid werd en hij nog juist
op het nippertje naar binnen glippen kon.
Hè. hè! dat had hij gehaald!
Maar zijn booze bui was niet verdwenen.
Bob was een jongen, die niet tegen haasten
kon en daardoor leelijk uit zijn humeur
raakte. En nu hij dezen morgen toch al
met zijn verkeerde been uit bed gestapt
was. werd dit er natuurlijk niet beter op.
Zijn taalles, die hij den vorigen avond
toch werkelijk gekend had. leverde nu al
lerlei onverwachte moeilijkheden op. zoo
dat hij onvoldoende kreeg en haar na
schooltijd 't was Woensdag moest
overleeren. Van zijn sommen in het tweede
uur bracht hij evenmin veel terecht. Alles
liep hem ook tegen vandaag! En zijn tee-
kening in het laatste uur leek al heel wei
nig op het voorbeeld, vertoonde bovendien
een vullen veeg en een paar knoeien, alle
teekenen van zijn slechte stemming.
Met een knorrig gezicht zat hij na twaal
ven zijn les over te leeren en weinig opge
wekt kwam hij thuis. Zijn boterham stond
klaar, maar er was niemand in de
kamer!
Landerig ging hij naar de keuken, waar
Mina hem vertelde, dat Moeder en Leni
nog geen vijf minuten geleden naar de stad
waren gegaan om boodschappen te doen
en de kleintjes hun middagdutje deden.
Op eens herinnerde Bob zich. dat hij ook
naar de stad zou zijn gegaan. Moeder had
't Leni en hem immers den vorigen avond
beloofd, als zij heel vlug uit school kwa
men. Hoe was het mogelijk dat hij daar
heelemaal niet meer aan gedacht had?!
En nu waren ze zonder hem gegaan!
Woest was Bob en dat er nu juist nie
mand thuis was. op wie hij zijn woede koe
len kon! Even probeerde hij 't bij Mina,
Zeg. weet je, wat ik doen ga?
Vraagt Jetje op een dag.
'k Ga grooten schoonmaak houden;
'k Vind heusch wel, dat het mag
M'n poppekind'ren morsen
Zoo vaak met brood of koek,
En 'k zie zoowaar een spinweb
Daar ginder in den hoek!
'k Haal vlug het stofdoekmandje,
Kom, popje, niet gezeurd!
'k Kan nu niet met je spelen:
De kamer krijgt een beurt!
(Nadruk verboden).
'kGa eerst mijn kleedjes kloppen;
Dan wrijf ik alles op-
M'n kastje en m'n tafel
En 't stoeltje van dé pop.
O! o! dat is een werkje,
Eer alles helder is!
Maar nu glimt het toch prachtig,
De grond wordt heerlijk frisch!
En, poppen, niet meer morsen!
'tls alles nu weer fijn
Je moedertje kan heusch niet
Altijd zoo bezig zijn!
RO FRANKFORT.
maar die zette hem hardhandiger dan be
paald noodig was. de keuken uit.
Als Vader maar thuis geweest was, zou
hij zich niet verlaten gevoeld hebben, maar
Vader bleef meestal op zijn kantoor koffie
drinken vanwege den grooten afstand.
Wat zou hij doen?"
In huis hield hij 't niet uit!
Dan maar eens kijken, of Wdm Wolters
zijn vriend, thuis was!
Nadat Bob onnoodig hard aangebeld
had. vertelde mevrouw Wolters hem, dat
Wim met zijn Tante en zijn neefje naar de
stad was.
Hij dus ook al! Was dan iedereen van
middag naar de stad. iedereen be
halve hij?!
't Was om uit je vel te springen van
kwaadheid!
Boos liep Bob weer terug. Waai* zou hij
nu naar toe gaan? Als hij een paar dub
beltjes gehad had. zou hij ook met de tram
naar de stad zijn gegaan! Maar Moeder
had zijn spaarpot onder haar veilige hoede.
Als een kleine jongen een paar dubbeltjes
aan Mina vragendat deed hij niet!
Hij zou nog de kans loopendat zij 't hem
weigerde. Alles liep vandaag immers te
gen! En om naar de stad te loopen was
veel te ver!
Doelloos liep hij in de buurt van zijn
huis rond, toen.Oom Hans, de jongste
broer van Moeder, met wien Bob het altijd
uitstekend kon vinden, er plotseling aan
kwam.
„Hé Bob, wat voer jij hier op je ééntje
uit?" vroeg Oom Hans.
Verlegen keek de jongen om zich heen
en in een plotselinge behoefte zijn hart uit
te storten, riep hij uit: „Alles loopt me
vandaag tegen, Oom!"
Oom Hans nam hem eens van het hoofd
tot de voeten op, scheen iets te ontdekken
en vroeg op de man af:
„Ben jij vanmorgen soms met het ver
keerde been uit bed gestapt, baasje?"
Even keek Bob verwonderd. Die Oom
Hans scheen soms door je heen naar bin
nen te kunnen kijken! Hoe wist hij nu
weer wat Bob zichzelf maar nauwelijks be
kennen wilde?
Nu was de jongen, al had hij veel ge
breken, bij familie en vrienden bekend om
zijn eerlijkheid en dacht hij er dan ook
niet over Oom lians iets op de mouw te
spelden.
„Hoe hoe weet u dat?" vroeg hij.
Lachend wees Oom Hans op zijn kous,
die hij binnenstebuiten aangetrokken had,
zijn das, die als een touwtje om zijn hals
zat, zijn schoenen, die slordig dichtgeregen
waren en zei:
„Wie zich 's morgens zóó aankleedt, heeft
zich óf verslapen, óf is met het verkeerde
been uit bed gestapt! Biecht nu eens op,
mannetje, wat is bij jou het geval? Zal ik
het eens raden? Ik geloof, dat ik de plank
niet ver missla, als ik veronderstel, dat
je aan beide kwalen lijdt, die dan ook dik
wijls samen gaan. Is je wekker vanmorgen
soms niet afgeloopen?"
„Jawel. Oom, maar ik had geen zin 0111
dadelijk op te staan en sliep weer in".
„Om later met het verkeerde been uit
bed te stappen. Is 't niet?"
„Eigenlijk wel," bekende Bob.
„Daarvoor weet ik een goed middel", zei
Oom Hans. „Je gaat naar je slaapkamer,
maakt je toilet keurig in orde en neemt je
voor: nooit meer met het verkeerde been
uit bed te stappen. Daarna kom je weer
beneden en ga je met mij op stap. Ik heb
een en ander al tegen Mina gezegd en een
boodschap voor Moeder achtergelaten, voor
het geval ik je onderweg mocht oppikken,
zooals nu gebeurd is."
Het gezicht van Bob, dat den geheelen
nacht norsch had gestaan, helderde plotse
ling op. Met Oom Hans „opö stap gaan"
beteekende altijd een prettig uitgangetje.
Weldra stonden ze voor de deur van
Bobs huis en deed Mina open.
„Wacht u dan even beneden op me?"
vroeg de jongen en weg was hij om spoe
dig geheel gereed voor Oom te staan.
,,'k Geloof, dat je niets vergeten hebt,"
merkte Oom tevreden op, terwijl hij zijn
neefje monsterde. „Zelfs je Zondagsche ge
zicht niet!"
„Dat hoort er toch bij, als ik met u uit
ga, Oom," zei Bob lachend. Zijn stemming
was als bij too verslag omgekeerd.
Oom die leeraar aan 't lyceum was en
's Woensdagsmiddags vrij had, was op weg
geweest naar Bobs Moeder om te vragen, of
de jongen mee mocht, maar had niemand
aangetroffen dan Mina, die niet wist, waar
Bob uithing.
Bob ging nu met Oom Hans naar de stad
enkwam nog juist bijtijds in den bios
coop, waar dien middag een bijzonder
mooie film vertoond werd.
't Werd een heerlijk uitgangetje en toen
Bob afscheid van Oom Hans nam, beloofde
hij hem: nooit weer met zijn verkeerde
been uit bed te stappen 't Bracht maar
niets dan narigheid
En Bob heeft woord gehouden. Hij stond
voortaan vroeg genoeg op om er op te
kunnen letten, met wolk been hij uit bed
stapte. Natuurlijk zorgde hij er wel voor,
dat dit steeds met het goede was!
(Nadruk verboden).