73lte Jaargang Donderdag 31 Maart 1932 No. 14 DE NIEUWE BUREN Wat de Manestralen zien HOE DE KAT WERD GESTRAFT. siaroi&S door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk VIII. 8) Er hangt iets geheimzinnigs in de lucht! Een week na de eerst zoo geheimzinnige geschiedenis met de verscheurde teeke- ning, welke echter zooals wij weten geheel opgelost werd, .vierde Wout zijn twaalfden verjaardag. Natuurlijk waren er in den huize Bosch- It.st allerlei voorbereidingen getroffen om dit feest be doen slagen, terwijl de jeug dige „Uilen"' ook niet stil gezeten, maar zich integendeel uitgesloofd hadden in het bedenken van allerlei verrassingen ten einde het hunne tot de feestvreugde bij te brengen. Het werd dan ook een onvergetelijke dag voor alle kinderen, niet het minst voor Wout zelf, die den vorigen dag van den dokter toestemming gekregen had een uurtie op te zitten. Dat deze permissie iuist nu gegeven werd, maakte wouts twaalf den verjaardag tot een feest voor Jong en Oud. ,,'k Wou. dat we allemaal ïn de vacantia jarig waren", zei Bep, die met schrik uit gerekend had, dat zïi op-een Dinsdag ach ter in September negen jaar zou worden. „Ik nietriep Wout dadelijk uit. ,.Want nu 't nog een poosje duurt, denk ik vast, dat ik na schooltijd loopendo naar je toe kom. om je te feliciteeren!" „Dat zou eenig zijn!" zei Bep en haar eigen teleurstelling vloeide weg bij de ge dachte, hoe heerlijk dit voor Wout moest wezen. Zoo ging de vacantie onder allerlei pret tig samenkomen der buurkinderen voorbij, tot er in de laatste week iets gebeurde, dat do goede verstandhouding tusschen de jeugdige bewoners van „het Uilennest" en die van „Boschlust" dreigde te verstoren. Op een morgen kwam Elly met tranen in de oogen bij Wout en vertelde onder horten en stooten, dat ze niets meer van die „akelige buurkinderen" wilde weten, want dat ze een geheim voor haar hadden. Ze waren met hun vieren in den tuin van Boschlust en hadden met geheimzinnige gezichten bij den krommen berk gestaan zonder haar, Elly, te willen zeggen, wat ze daar uitvoerden. Was dat niet vreeselijk onaardig? 't Was toch hun gebied en de buurkinderen konden dus wel zeggen, wat zij in hun schild voerden! „En als ze dat niet doen, moeten ze maar in hun eigen tuin blijven!" voegde Elly er boos aan toe. Wout streek de verwarde krullen uit het gloeiende gezichtje van zijn verontwaar digd zusje en zei kalmeerend: „Maar als er nu eens heelemaal niets was en ze dus ook niets verzwegen hebben!" „O. maar dat is 't juist!" riep Elly uit. „Toen ik er aan kwam, hielden ze op eens op met praten. Ik hoorden nog juist dat ze 't over een brief hadden, al snap ik niet, wat dat met dien krommen berk te maken heeft". Misschien vertellen zij 't je wel!" tracht te Wout te sussen. „Jij bent altijd zoon juffertje Ongeduld, Elly! 'k Zou maar eens kalm afwachten en probeeren, niet al te nieuwsgierig te zijn. Was Bob bij je, toen ie die ontdekking deedt?" „Ja. dat wel! Maar hij heeft niets ge- merk*. Hii is ook nog zoo klein!" Dit laatste kon Wout natuurlijk niet ont kennen en" hij nam zich voor, niets te vragen, maar dubbel goed op te letten, of er in de houding der buurkinderen ook iets veranderd was. Toen de jeugdige bewoners van „het Uilennest" dien middag op Boschlust kwa men, was er iets in hun optreden, dat Wout niet ontging. Zij keken elkaar nu en dan veelbeteekenend aan en schenen een geheim te hebben. Dat dit verband hield met hetgeen Elly dien morgen verteld had, stond vast bij hem. Maar wat kon hei- zijn? Jaap, Hans en hun zusje waren altijd prettig met hen omgegaan en hadden hen deelgenoot gemaakt van al hun lief en leed. Vanwaar nu die plotselinge geheim zinnigheid? Wout wilde er niets onaardigs van den ken, maar toch kon hij in zijn hart Elly geen ongelijk geven. Als 't niet beter werd, zou hii hen eens opmerkzaam maken op het reglement, dat immers alle geheimen voor elkaar verbood! Hij ook snapte niet, wat zij in hun schild voerden. Als hij maar loopen kon, zou hij zich eens verdekt op stellen bij den krommen berk. Maar dat wisten ze juist, dat hij niet kon en. daarvan maakten zij misbruik, 't Viel hem geweldig van „de Uilen" tegen, want zoo iets zou hii allerminst van hen verwacht hebben. Dat er iets was, voelde hij echter duidelijk. Als hij maar wist, wat 't kon zijn! (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden), door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Manestralen zijn nieuwsgierig, Glijden met een vaart omlaag. Want wat er gebeurt beneden, Zien de manestralen graag. Hier zien zij een kleuter slapen, Met zijn beertje in den arm, Toegedekt door 'n lieve Moeder, Rustig, zoet en lekker warm. Daar zien zij een kleinen bengel, Die zich boos in d'oogen wrijft En door huilen, mopp'ren, zeuren Steeds maar helder wakker blijft. Als de manestralen eind'lijk Weer teruggaan naar de Maan, Zeggen zij: Zou Mopper weten, Dat zijn kuren leelijk staan? Zachtjes gaan zij weer naar d'aarde, Krieb'len Mopper langs zijn neus, Die dan inslaapt, want de bengel Heeft nu toch geen and're keus. Manetralen gluren ov*ral. Komen ook bij jullie bed. En al zij tevreden kijken, Heeft de maan vanzelf ook pret. Zag je 't maantje wel een lachen? Ja? Dan weet je nu: waarom. Stellig vindt het helder maantje Stoute kinders vrees'lijk dom! (Nadruk verboden). o In den ouden sprookjestijd bestond er een land, dat door de feetjes, die in de kelken der groote, geurige lelies woonden „De Droomvallei" werd genoemd, 't Was dan ook een land, schoon als de schoonste droom. Menschen kwamen er niet. Het werd alléén bewoond door bloemen, plan ten, feetjes en heel veel aardige dieren. Een oude elf regeerde, als 'n goede, wijze vorstin, over heel de Droom-vallei. En de eerste minister, een aardig, vriendelijk hondje, behartigde alle staatszaken en bewaakte bovendien, met voorbeeldige trouw, de goede vorstin. Een ijverige honingbij was de hofmees ter der vorstin, die zich, zooals alle elfjes en feetjes, alléén met honing en dauw druppels voedde. lederen morgen vloog de ijverige bij met een zwerm koks en koks jongens, alle bijen, naar de plek, waar de geurigste bloemen groeiden. Met den fijnsten honing beladen, kwamen zij daar na bij de vorstin terug. Ook de vogels zorgden voor haar wel zijn, want zij vingen de dauwdruppels op in afgevallen bloemkelken, en brachten haar den frlsschen morgendrank. De koningin, die als elfje ook vliegen kon, beschouwde dan ook alle vogels als behoorende tot de Koninklijke familie, en zoo werden dus de vogels prinsen en prin sessen genoemd. Heel den dag gaven de prinsen de prachtigste concerten, die pas eindigden, wanneer de duisternis inviel. Doch zoodra de vogels zwegen, verlieten de sierlijke feetjes hun verblijf en vermaakten, met hun vlugge, gratievolle dansen, de vorstin. En onvermoeid dansten en zweefden de feetjes, totdat de ochtendschemering hun aankondigde, dat het tijd werd naar de leliekelken terug te gaan. Want bang, dat Kawoufwaf, zoo hette de kleine hond, in zijn speelschheid de ragfijne sluiers der feetjes zou scheuren, mochten deze alleen uit de kelken komen, als Kawoufwaf, die heel den dag waakte, sliep. Zoo neerschte er dan ook altijd rust, vreugde en vrede in de Droomvallei. Maar op een dag vertoonde zich héél onverwachts een vreemde. 'tWas een kat, die zeer brutaal het verblijf der vorstin binnenkwam en haar verzocht in 't land, waar alles zóó mooi en zoo vredig was, te mogen blijven. De goede vorstin, nog niet begrijpend, dat een dier met zulke lieve, aanhalige maniertjes, zoo vreeselijk wreed kon zijn, keek de zeer mooie poes, die een prachtigen, langen staart had, heel vrien delijk aan en sprak daarna tot Kawouf waf: „Ik geloof, dat die vreemdelinge wel zeer lief en zacht is. Wij willen haar daarom niet van hier zenden; zij kan blijven, zoo lang zij wil En Kawoufwaf, die valschheid, noch ijverzucht kende, boog voor de vorstin en antwoordde: „Ik zal de vreemdelinge als mijn zuster beschouwen, Uwe Majesteeit." Zoo bleef toen Miauw-miauw dien naam had de vorstin aan de kat gegeven in het prachtige land. Ze gedroeg zich toen eenige dagen zóó voorbeeldig en wist zich, door haar aardige maniertjes, zoo in de gunst der vorstin te dringen, dat deze dacht, nimmer zulk een lief dier te heb ben ontmoet. Doch na eenige dagen kwam een der beste zangvogels zich bij de vorstin er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 13