KLEUR- EN KNIPPLAAT.
PAASCHEIEREN
„Ach, zuster klok, waarom handelden
;wij toch zoo eigenwijs?!"
Zoo tot elkander klagende, vlogen zij
weer verder, zoekende en dwalende over
al. Ze zochten zelfs nog, toen reeds de
andere klokken met hun Paasch-eieren
van uit Rome terugkeerden. Dit gebeurde
op Zaterdag. Twee dagen hadden de nieu
welingen reeds gezocht. Droef en zoekens-
moede maakten zij ook reeds plannen, om
zonder eieren terug te keeren, toen één
hunner plotseling, heel in de verte, de
oude klokken zag vliegen.
„O, kijk toch eens. daar vliegen die
oude, doffe klokken!" klonk haar moede
stem.
Doch druk als de oude klokken het had
den over de vele prachtige eieren, die zij
uit Rome hadden meegebracht, zagen zij
nog niet dadelijk de nieuwelingen.
't Was ook weer de heel oude klok, die
hen 't allereerste opmerkte.
„O, kijkt toch eens!" riep zij luid tot de
anderen. „Daar vliegen waarlijk de nieuwe
klokken uit den Eland's kerktoren!"
„Wij moeten die verwaande, eigenwijze
nieuwelingen maar liever niets meer vra
gen", stelde een andere oude klok voor.
Maar de goede, reeds zeer oude klok, die
al zoo héél veel vreugde en nog véél meer
droefheid in haar bestaan had bijge
woond, voelde medelijden met de nieuwe
klokken, die zij al maar zoekende, zag
rondvliegen. Zij vloog dan ook naar hen
toe en vroeg: „Zijt ge soms verdwaald?
Ach, ja, dat is wel te begrijpen op zoo'n
eerste reis naar Rome. En graag zou ik u
den weg daarheen wijzen. Maar daarvoor
is het reeds véél te laat, en gij zoudt ook
niet op tijd in den kerktoren terug kun
nen zijn om het groote, hielige feest dei-
Opstanding in te luiden
Toen de oude klok dit zoo vriendelijk tot
lien zeide, was het alsof de nieuwe klok
ken berouw kregen over hun eigenwijs op
treden. Want zij vroegen nu heel nederig:
„Wat moeten wij dan doen, grootmoe
der? Wij kunnen toch niet zonder Paasch-
eieren terugkomen? Wat zouden de kin
deren wel zeggen, als wij, die voor eerste
maal naar Rome gingen, geen eieren voor
hen meebrachten? Neen, wij mogen die
arme kinderen niet zoo teleurstellen. Er
zijn in onze buurt zooveel stumperdjes, die
ziek zijn of gebrekkig.... Neen, die moe
ten hun Paascheitje hebbenAch,
waren wij toch maar wat minder ver
waand en eigenwijs geweest!"
De klacht der nieuwelingen klonk zóó
berouwvol, dat nu alle oude klokken me
delijden met hen krege.n
„Ach, ja, wij doen allen wel eens iets,
dat later blijkt heel dom te zijn geweest,"
zeiden zij. „Tobt er dus niet langer over
en vliegt maar met ons naar de stad
terug
„Neen, wij durven zonder Paasch-eieren
niet in onzen toren terugkomen," her
haalden op droeven toon de nieuwe klok
ken.
„Dat behoeft ge ook niet", stelde de
oude klok hen gerust.
„Wij zullen er wel iets op vinden." Zóó
zacht, dat de nieuwe klokken het niet
hoorden, vroeg zij daarna aan de andere
klokken
„Wilt gij doen, zooals ik van plan ben?
Wilt. gij ieder een paar Paasch-eitjes af
staan? Dan kunnen ook zij daarmee de
kinderen blij maken? Want juist in de
buurt van hun kerk wonen zooveel arme
en zieke kinderen...."
„Wij doen zooals gij: wij volgen allen
uw voorbeeld," zeiden alle klokken. En zoo
deden zij.
Maar beschaamd en verlegen, als de
nieuwe klokken zich nu over hun eigen
wijs cn verwaand gedrag voelden, durfden
zij de hen zoo gulhartig aangeboden eieren
niet aannemen.
„Neen, wij zijn zóóveel vriendelijkheid
niet waard," bekenden zij, en héél droef
klonken thans hun schoone, jonge stem
men. „Neen, wij mogen dit alles niet aan
nemen!"
„Maar denkt dan toch aan de kinderen,
die zoo naar hun Paasch-eitje verlangen!
Denkt toch aan hun teleurstelling, als de
nieuwe klokken, die voor de eerste maal
naar Rome gingen, niets hadden meege
bracht!" sprak weer de oude klok. „Neemt
dus aan, wat wij u met liefde afstaan, en
brengt daardoor wat vreugde in die vaak
zoo droeve kinderhartjes! En dan., luidt
ge morgen, met uw jubelend gebeier, het
Paaschfeest in!"
„Hoe kunnen wij u danken, grootmoeder?
Hoe goed zijt gij en ook alle andere klok
ken," zeiden de nieuwelingen. „O, nooit
nooit zullen wij weer eigenwijs zijn!"
De andere klokken hoorden hen echter
niet meer. Die waren, nadat zij allen eenige
eieren hadden afgestaan, vlug naar hun
kerktoren teruggevlogen. Want 't was
reeds lang middernacht. Daarom vlogen
PA ASCH EITJES.
Kip Kakel zag een ouden hoed
En dacht: Die is met Paschen goed!
Tok tok! 'k Leg daar mijn eitjes in.
Zoo'n hoed is juist iets naar mijn zin!
Maar Kakelt je bemerkte niet,
Wat jullie wèl op 't plaatje ziet:
Een gat zat onder in den hoed.
't IS, of het juist zoo wezen moet!
De eitjes rolden er doorheen
En Langoor, 't haasje, vlug ter been.
Had d' eitjes voor het grijpen maar.
Hii dacht: Wat ben ik nu gauw klaar!
'k Maak vast de kindertjes heel blij.
Tok-tok! Tok-tok! Alweer een ei!
Ik dank je, Kakel, uit hun naam
En leg z' in tuin of vóór het raam!
Zoo kwam 't, dat in den stillen nacht
Vriend Langoor heel wat eitjes bracht
Aan kindertjes, die nog in bed!
Al droomden strakjes van de pret.
En jullie zet het plaatje op,
Maar Langoortje niet op zijn kop!
Zorg, dat hij goed en stevig staat,
'k Denk, dat het wel gemakk'lijk gaat!
En „Vroolijk Paschen!" klink' 't steeds weer.
Niet één, maar zeker duizend keer.
'k Wensch jullie allen veel plezier.
Ook met het aardig plaatje hier!
(Nadruk verboden).
ook de nieuwe klokken naar hun kerktoren
terug. Maar ach, een paar wijze uilen, die
i in den toren woonden, schenen reeds te
weten, dat de nieuwe klokken niet zelf de
Paasch-eieren uit Rome hadden gehaald.
„Oe.oehoe daar heb je die eigen
wijze nieuwe klokken!" riepen zij, zoodra
de nieuwelingen den toren binnenvlogen.
Dit uilengeroep maakte de klokken toen
nog meer verlegen. Ja, zij schaamden zich
zóó. dat zij de Paascheieren lieten vallen.
Gelukkig, geen enkel eitje was gebroken!
Heel zacht waren de suiker en chocolade
eieren en de prachtig-gekleurde, echte eie
ren neergekomen op een koolveld, vlak bij
de stad Daar zat toevallig op dit oogenblik
een Paaschhaasje, die zijn voorraad eieren
reeds had weggebracht, van de kool te
smullen. „Hè, wat is dat nu?!" riep hij
„Daar komen warempeltjes nog meer eie
ren aan! En die komen zoo maar uit de
lucht vallen! Neen, nog nooit in mijn leven
heb ik zoo iets vreemds beleefd! Maar ze
komen juist van pas! En wat een mooie
zijn er bij! Die breng ik aan
„Oehoe.. oehoebreng ze in het
Molensteegje, haasje! Oehoe, breng ze daar
aan de kinderen! Er wonen daar zooveel
stumperdjes die ziek zijn! En het zijn
de eieren, die de klokken't Was waar-
hik één der uilen uit den kerktoren, die dit
riep. Doch 't Paaschhaasje wist dit niet.
Toch wilde het doen. wat hem werd toege
roepen. Zoodra hij genoeg van de kool had
gesnoept, bracht het Paaschhaasje alle eie
ren naar het nauwe steegje, 't Kwam het
allereerste bij Wimmie's huisje en sloop
heel brutaal binnen. Op een ouden stoel,
dicht bij Wimmie's bedje, legde hij één.
chocolade ei en twee echte, prachtig ge
kleurde eieren.
Wimmie scheen juist wakker te zijn en
dus ook het Paaschhaasje te zien. Hij lluis-
terde ten minste met een slaperig stem
metje:
„O. 't is 'n Paasch-haasje, dat de eieren
brengt! Ach ja, de nieuwe klokken wisten
ook nog niet zoo goed den wegnaar Rome!"
TANTE JOH.
„In Zuid-Limburg en België halen de
kerkklokken de Paasch-eieren uit Rome",
zeggen de kinderen uit die streek.
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
't Is Paschen! O, 't is Paschen!
Kom vlug naar buiten, Piet!
De haasjes brachten ei'ren.
Zeg, wist je dat nog niet?
Als 't nacht is en heel donker,
Dan komen haasjes vlug.
Elk heeft een mandje bij zich
Draagt 't handig op zijn rug.
Daarin brengt hij ons ei'ren
Die hij zelf heeft gezocht.
We gaan dus vlug naar buiten,
Moes zei al. dat het mocht!
Het tweetal gluurt behoedzaam,
Zoekt achter struik en heg.
Ze vinden massa's ei'ren,
Maar 't Paaschhaasje is weg!
Piet vraagt wel wat bedremmeld:
Waar is het haasje dan?
Of vindt je zelf van niet?
Ik weet er alles van!
't Wil niet, dat wij het storen
En ging er fluks van door.
'k Zal wel een briefje schrijven
En hem bedanken, hoor!
Loes gaat np ijv'rig pennen:
Het wordt een echte brief
Op rijm. Dat 's niet gemak'lijk!
't Begint met: Haasje-lief,
WH willen je bedanken
Voor d' ei'ren ons gebracht,
Die jij zoo trouw gezocht hebt
In 't bosch, bij donk'ren nacht.
We leggen dus dit briefje
Vlak bij de groene heg.
Als jij het hebt gevonden,
Dan is het morgen weg!
Je hebt ons heusch verwend, hoor!
Of vindt je zelf van niet?
Een pootje en een zoentje
Van Loesje en van Piet.