VAN EEN EIGENWIJS
EGELTJE
REBUS.
ANECDOTES.
door
1 C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Stekeltje leek r.iets anders aan een ronde
bal met stekels, wanneer iemand hem van
dichtbij wilde bekijken. Hij voelde er hee-
lemaal niets voor te laten zien, wie hij
werkelijk was, n.l. een egel met een kopje,
vier pooten en een heel klein staartje. Dat
hoefde immers niemand te weten! Door
allen mepschen en dieren moest hij
maar als een bal beschouwd worden, een
bal met scherpe stekels, die leelijk konden
prikken, zoodat niemand het waagde hem
aan te raken.
De menschen waren wel heel slim, maar
Stekeltje dacht, dat hij hun toch te slim
af was. Hij vond zelfs, dat er geen slim
mer dieren bestonden dan egels. Een vos
had nu wel eenmaal den naam van slim
te zijn, maar 't zat 'm niet in den naam!
't Kwam immers op de daad aan! En een
slimme vos, die zich als een egeltje in
elkaar kon rollen en dreigend zijn stekels
opzetten! O zoo!
Stekeltje moest eigenlijk lachem om het
idee: een vos, die zich oprolde! En waar
bleef hij dan met zijn staart? Die zou
hem maar eventjes leelijk verraden! Neen,
vossen en eekhoorns, al die roode Pluim
staarten, moesten het tegen de egels af
leggen en leelijk ook!
Zoolang Stekeltje zich herinneren kon.
had hij die heerlijke stekels gehad, waarop
geen ander dier dan hij en zijn familie
zich beroemen kon. Moeder Stekel, naar
wie hij genoemd was, had ook al zulke
scherpe stekels en zij leerde haar kinde
ren: Prikkie en Stekeltje, al heel vroeg
zich bij naderend gevaar op te rollen.
Geen wonder ook, want dit was voor hen
gewichtiger dan loopen.
Ze woonden wel gezellig aan den rand
van het bosch. Alleen kreeg Stekeltje op
een goeden eigenlijk: een kwaden!
dag de reiskoorts in zijn stekels. Hij vond,
dat hij toch niet altijd bij zijn vader en
moeder en zijn zusje blijven kon en wilde
van huis. Verre -eizen maken en wat van
de wereld zien, was immers juist iets, dat
Stekeltje aantrok!
Toen hij er voor het eerst tegen Moeder
over begon, rolde deze zich van schrik in
elkander voor het dreigend gevaar. Spoe
dig begreep zij echter, dat ze op die ma
nier geen verstandig woord met haar zoon
spreken kon en langzaam ontrolde zij
zich weer.
Haar kleine kraaloogjes stonden heel
bedroefd.
„Ach Stekeltje," begon zij. „Waarom wil
jij de wereld in, waar hel gevaar van alle
kanten op je loert? Heb je 't dan niet
goed bij Vader, Moeder en Prikkie, in ons
veilige hol, waar geen gevaar je bedreigt?"
„Ik wil de wereld zien, Moeder!" hield
Stekeltje vol.
„En waar wil je dan naar toe?" vroeg
Moeder verschrikt.
„Ik begin met een reis door het bosch
te maken. Moeder. Dat is toch zeker niet
gevaarlijk?!"
„Een reis door het bosch niet gevaar
lijk?!" klonk het nu geheel ontdaan. „Je
praat, als een dier, dat niet het minste
verstand heeft!"
„En u woont zelf aan den rand van het
bosch!" verdedigde Stekeltje zich.
„Juist: aan den rand en niet er in!"
riep Moeder uit. „Van mij kun je niet zeg
gen, dat ik me diep in het bosch waag,
zooals jij van plan bent te doen."
„Maar ik kan mij toch oprollen. Moe
der!" zei Stekeltje weer, die 't nog zoo
gauw niet ^gaf
„Ja, je kunt je -oprollen, maar of je
dat onder alle omstandigheden ook zult
doen?
„Ik zal het doen, Moeder!" zei het eigen
wijze ding. Stekeltje meende, dat hij de
zaak reeds half gewonnen had en wilde
Moeder nog verder overhalen. Daarom
zei hij:
„En ik breng lekkere slakken voor u
van de reis mee, Moeder."
„Och, Stekeltje," zei Moeder toen. „Blijf
liever thuis en ga geen lekkere slakken
zoeken. We hebben hier immers genoeg te
eten
Maar Stekeltje wilde en zou 't bosch in.
Met zijn Vader durfde hi, er heelemaal
niet over praten Hij had gehoopt, dat
Moeder een goed woordje voor hem bij
Vader zou willen doen, maar nu zij er zóó
over dachtnu was het verstandi
ger Vader niets van zijn plannen mede
te deelen.
(Nadruk verbodeni.
Zoo dacht het domme, eigenwijze Ste
keltje.
Hoe Moeder hem ook smeekte bij haar
te blijven en hoe zij ook bromde en boos
werd. 't mocht alles niet baten en op een
morgen, toen het zonnetje lekker scheen
en hij vroeg wakker werd, ging hij alleen
op stap. Vader en Moeder sliepen nog en
hij zorgde er wel voor, hen niet wakker te
maken. Prikkie lag ook nog opgerold te
dutten en kon hem dus niet verraden.
Zoo trok het eigenwijze Stekeltje alleen
het groote bosch in.
In het begin kwam hij geen andere
dieren tegen dan een massa mieren,
die het echter veel te druk hadden om op
hem te letten. Verder een paar veldmuis-
pes, die haastig een anderen kant uitlie
pen, toen ze Stekeltje zagen en eenige
boschduiven, die het bij het naderen van
ons egeltje in de lucht veiliger vonden dan
op den grond. Een eekhoorntje scheen er
al precies zoo over te denken.
Stekeltje had er pret om. „Zie je wel!"
dacht hij. „Ze zijn allemaal bang voor me.
Voor hen is het bosch natuurlijk gevaar
lijk, maar niet voor mij!"
Plotseling kwam er een groot, rood
beest aan. dat Stekeltje nog nooit gezien
had. 't Was geen eekhoorn, al was het ook
roodbruin en had het een langen staart.
Ook was 't geen hond, al had het daar den
vorm van. Maar wat was het dan wel?
Stekeltje kende geen andere viervoetige
dieren. Zou dit misschien een vos zijn,
waarvan Moeder wel eens verteld had?
„Als je verre reizen maakt, zie je vreem
de dingen", dacht hij.
Eigenlijk wilde hij zichzelf niet beken
nen dat hij bang, nee, hoe bang hij wel
was! Hij hoopte, dat het roode monster
hem niet gezien had, maarhij begreep
al spoedig dat dit wèl het geval was. want,
o schrik! het kwam regelrecht op hem af.
Aan zijn sluipenden gang zag hij onmid-
lijk, dat het iets in zijn schild voerde en
dat dit niet veel goeds zou zijn, begreep
hij ook.
Haastig rolde Stekeltje zich in elkaar.
O, o! was was hij nu bang! Wel behoefde
hij niets te vreezen, zoolang hij in elkaar
gerold was, maar hij kon toch niet a 11 ij d
in elkaar gerold blijven!
En Roodstaart, zooals hij in gedachten
den vos noemde, scheen den tijd te heb
ben. Hij bleef ten minste een heele poos
naar hem staan kijken en scheen niet over
weggaan te denken. Plotseling kwam de
vos nog dichter naar hem toe.
Stekeltje lag aan den kant van een
beek. Dat wist hij wel, maar hij vond het
niets erg, omdat hij niet van plan was
zich te ontrollen, vóór Roodstaart verdwe
nen was. Hij zou dus maar onbeweeglijk
blijven liggen en liep daarbij geen kans in
het water te vallen.
,,'t Zal Roodstaart eindelijk wel verve
len", dacht hij juist, toenhij een
schop kreeg en in de beek tui
melde. Van schrik ontrolde hij zich! Rood
staart hapte naar hem, maarjuist
op dit oogenblik had Stekeltje, die op een
steen in de beek was terecht gekomen,
zich weer in elkaar gerold en stak met één
van zijn pennen Roodstaart zóó pijnlijk in
zijn snuit, dat~de vos zijn prooi verschrikt
losliet en kermend van pijn naar zijn hol
liep.
Nu was er maar heel weinig water in de
beek en zoo kwam het, dat de steen,
waarop Stekeltje lag, niet eens geheel
onder water was en het egeltje maar wei
nig nat werd!
Toch duurde het heel lang, vóór hij zich
opnieuw ontrolde. De schrik zat hem na
tuurlijk nog in de stekels.
Eindelijk vatte hij echter moed, keek be
hoedzaam om zich heen en bereikte over
een paar groote steenen den oever. Hij
rilde over zijn heele lichaam en was nog
heelemaal van streek. Aan voortzetten van
de reis dacht hij niet meer, want hij had
nu al meer dan genoeg van de wereld ge
zien en zou blij zijn, als hij zonder onge
lukken weer bij Vader en Moeder thuis
kwam.
Gelukkig ontmoette hij geen Roodstaar
ten meer en bereikte hij eindelijk zijn vei
lige hol. Moeder stond al met Prikkie naar
hem uit te kijken en Vader was hem zelfs
een eindje tegemoet gegaan.
Stekeltje zei niet veel, toen hij eindelijk
thuis kwam. Vader en Moeder begrepen
wel dat hij niet veel goeds te vertellen had.
Maar Prikkie die wat nieuwsgierig uitge
vallen was, vroeg haar broertje:
„Heb je veel moois op je reis gezien,
Stekeltje?"
„Och, wel nee, kind!" klonk het onvrien
delijk.
„Hè toe, mag ik een anderen keer eens
mee?" vleide het kleine ding.
Nooit ga ik meer het bosch in!" zei Ste
keltje nu en toen hij een poos in het zon
netje gelegen had en wat van den schrik
bekomen was, vertelde hij zijn avontuur.
Vader en Moeder waren blij, dat het nog
zoo goed afgeloopen was en zeiden, dat het
werkelijk een wonder was.
,.'t Is alleen jammer, dat ik geen lekkere
slakken voor u heb kunnen meebrengen,
Moeder!" vond Stekeltje.
„Ik ben al dankbaar, dat je ongedeerd
teruggekomen bent", zei Moeder nu.
Vader en Prikkie waren het hiermede
geheel eens en Stekeltje heeft woord ge
houden: van zijn reislust was hij heele
maal genezen!
(Nadruk verboden).
Ingezonden door Aaltje Nieuwenbuis.
Mevrouw (tegen jong onervaren dienst
meisje): „Mietje gooi even een bak met
kolen op de haard".
Mietje: „Ja mevrouw, rooie kool? of
witte kool?"
Ingezonden door Lottie de Haas.
Hansje is voor 't eerst naar Artis ge
weest. „Wel Hans", zegt vader, „en heb
je den tijger ook gezien?"
Hans begint opeens te huilen: „Ja, maar
maar ik heb hem niet eens mogen aaien,1
ik mag ook nooit iets".
Ingezonden door Annie Demmenie.
Marietje: „Kijk Jansje, van die witte
koe daar, krijgen we melk."
Jansje: „O. en krijgen we dan van die
bruine koe de chocolademelk?