EEN AARDIG IDEE. Op 't allerlaatste nippertje kwam Clara Hoogendoorn de zesde klasse binnenstui ven. Hijgend en blozend van het harde loopen viel ze op haar plaats neer. ..Kind kind," zei juffrouw Donkers, „is dat nu toch draven wat jij gedaan hebt? Hoe kom je zoo laat? Dat ben ik anders niet van je gewend. En. de oogenvan de juffrouw keken zoekend de klas rond, „waar is Gretha Kareisen? Jullie komt toch altijd samen?" „Ja, juffrouw," antwoordde Clara, tel kens nog even ophoudend om adem te halen, „ja juffrouw, maar Gretha is ziek. Daarom ben ik ookook zoo laat vanmorgen, 'k Heb een heele poosop haar staan wachtenen toen ze maar niet kwam ben ik naar haar huis gegaan. Gretha's moeder zei toenzei toen, dat ze ziek was en vroeg of ik het ook aan u wilde zeggen." „Zoo, is Gretha ziek?" herhaalde juffr. Donkers, „weet je ook wat ze scheelt?" „Nee, juffrouw, dat heeft mevrouw Ka reisen niet gezegd. Ik moest ook gauw weer weg. Maar vanmiddag om vier uur ga ik weer naar haar toe. „Best," zei de juffrouw vriendelijk, „best, doe haar gelijk mijn groeten maar." „Van mij ook, van mij ook," klonk het hier en daar in de klas. „En nu stilte, meisjes," gebood de juf frouw, „het is hoog tijd dat we gaan be ginnen" Al spoedig waren nu de leerlingen in hun werk verdiept. Maar toch dwaalden zoo nu en dan hun gedachten wel eens af naar het zieke klassegenootje. Wat zou haar schelen? Gretha Kareisen was een aardig, vriendelijk meisje. Altijd was ze bereid om iemand te helpen of een dienst te bewijzen. Zonder uitzondering hielden dan ook alle meisjes uit haar klas veel van haar. Niet het minste Clara Hoogen doorn die veel met haar omging. „Moeder," vroeg Clara, toen ze dien middag naar school ging, „moeder, mag ik om vier uur meteen doorgaan naar Gretha? 'k Wil toch zoo graag weten hoe het met haar is. „Zeker, kind, je moogt gerust even gaan kijken. Maar 't zou kunnen gebeuren, dat bezoek niet erg goed voor Gretha is. Denk er dus om, dat je vooral niet te lang blijft." Clara beloofde het. Nauwelijks was die middag de school geëindigd, of Clara spoedde zich naar haar ziek vriendinnetje. Ze had zich stellig voorgenomen, te doen. zooals moeder gezegd had en niet lang blijven. Maar dat viel tegen. Toen Clara bij de familie Kareisen had aangebeld, deed mevrouw zelf haar open. Maar op Clara's belangstellende vraag, hoe het met Gretha was, volgde geen uit- noodiging om binnen te komen. „Gretha is heel erg ziek, Clara," zei mevrouw Ik kan je ook niet binnen laten kind, want ze heeft roodvonk. Omdat er geen andere kinderen in huis zijn. be hoef ik haar gelukkig niet naar het zie kenhuis te brengen. Maar ik mag nie mand bij haar toelaten. Je zou er ook niets aan hebben, want ze heeft hooge koorts. De tranen sprongen Clara in de oogen. „Wat jammer, wat jammer, dat ik niet bij haar mag," zei ze toen. „Ja kind, 't is jammer," zei mevrouw Kareisen vriendelijk, „maar 't mag toch heusch niet. Weet je wat je wel moogt? Als je wilt. mag je iederen dag naar haar komen vragen. Dan blijf je toch op de hoogte, hé?" „Dat wil ik heel graag doen, mevrouw," antwoordde Clara. „En wilt u Gretha de groeten doen van de juffrouw, en van de klas en van mij?" Er trok een glimlach over het gelaat van mevrouw Kareisen. „Hebben ze je dat allemaal gevraagd?" informeerde ze. „Ja mevrouw, allemaal. We houden ook allemaal veel van Gretha." „Dat vind ik prettig, Clara, Maar nu moet ik weer naar binnen. Ik kan Gretha niet zoo lang alleen laten." Haastig nam Clara afscheid. Ze had er heel niet aangedacht, dat Gretha nu al leen lag. „Ben je daar al?" vroeg Clara's moeder toen het meisje ongewoon stil binnen kwam. „Ja, moeder. Gretha is zoo erg ziek Ze heeft roodvonk. Ik mocht niet bij haar. 'k Mag wel van mevrouw iederen dag ko men vragen hoe het haar gaat." „Dat moet je dan maar 's middags om vier uur doen. kind. Wel, heeft Gretha roodvonk! Misschien wordt het wel niet Achter half bevroren ruiten Zit klein Dientje, kijkt naar buiten, Ziet hoe allen vroolijk gaan Met hun win terspullen aan En hun schaatsen in de hand Even verder naar het land, Dat vóór enk'le dagen was Nog een groote, breede plas. d'IJsvorst blies in éénen nacht Met zijn adem, lang niet zacht, 't Water koud en heel'maal stijf, Ik geloof, dat ik hier blijf! Mompelde hij in zijn baard. 'k Heb wat koude opgespaard. 'k Doe den kind'ren vast plezier, Als ik nog wat wil blijven hier! En nu schaatsen Jong en Oud. Vinden 't buiten „lekker koud!" Vroolijk zwieren langs de baan Dienlje's broertjes: Piet en Daan. En de kleuter achter 't glas Denkt. Ik wou. dat 'k zóóver «i Nog één jaartje heel misschien. En dan rijdt ook kleine Dien. Vroolijk wuift ze d'and'ren toe, Als die eind'lijk, wel wat moe Huiswaarts keeren van de baan. Kijk, de lichten gaan al aan! Dientje drukt haar neusje plat. Och, wat is ze toch een schat! Weet je, wat de broertjes doen? Geven haar een dikken zoen. Bij hun thuiskomst. Lieve Dien, 'k Heb je al heel lang gezien! - Zeggen zij. Het volgend jaar Rijden w' allen met elkaar! Ha! Hoera! dat is een feest! Nooit is Dien zóó blij geweest En het drietal, straks in bed. Droomt heel stellig van de pret! (Nadruk verbodet zoo heel erg," troostte moeder, toen ze zag hoe bedrukt haar blondje keek. En gelukkig, moeder kreeg gelijk. Wel scheen het de eerste dagen of de ziekte hevig zou worden Voortdurend had Gretha maar hooge koorts. En 't ge zicht van mevrouw Kareisen stond iede ren dag even ernstig Maar op den vijfden dag, toen Clara met een paar vriendin netjes weer kwam vragen, hoe het met Gretha was. keek mevrouw Kareisen heel opgewekt. ,,'t Gevaar is voorbij, meisjes," zei ze vroolijk. „Dokter heeft gezegd, dat we het ergste gehad hebben." „Komt Gretha dan weer gauw op school?" vroeg er een uit het clubje. „Nee, dat niet," Iache mevrouw Karei sen, „zoo gauw gaat dat niet. Ze zal min stens nog vier of vijf weken binnen moe ten blijven. Maar 't is toch zoo heerlijk, dat er nu geen gevaar meer is, niet waar?" Ja, dat begrepen de meisjes wel. „En mogen wij toch al dien tijd niet bij haar?" waagde er nog een. „Nee, meisjes, dat mag niet. Want al is er nu voor Gretha geen gevaar meer, dan is er toch nog wel gevaar voor jullie. Stel je voor dat jullie ook een van allen rood vonk kreeg. Dat zou toch niemand graag willen, denk ik. Maar kom, ik moet naar binnen, 'k Zal jullie groeten aan mijn meisje overbrengen. Ze vindt het erg aardig, dat jullie zoo trouw naar haar komen vragen." Met een vriendelijk knikje sloot me vrouw Kareisen de deur. De meisjes gingen verschillende kanten uit. Ze moesten naar huis. Den volgenden dag, na schooltijd, leek er wel een vergadering te worden gehou den op het schoolplein. De geheele zesde klasse groepte bijeen. „Allemaal wachten om vier uur, kin- ders," had Heieen van Grieken gezegd, Clara Hoogendoorn heeft een plan. Nu stonden ze allen bij elkaar. „Laat hooren, Clara, wat heb je te ver tellen?" riepen er een paar. Even aarzelde Clara nog. „Jullie weet wel." begon ze toen, „dat we iederen dag bij Gretha gaan hooren, hoe het haar gaat. Nu heeft haar m« der gisteren gezegd, dat het gevaar weken is, maar dat ze toch nog een te len tijd binnen moet blijven." Hier wachtte Clara even en keek de kring rond. „Ja, ja, dat weten we. Ga verder Clan werd er geroepen. „Sinds gisteren," ging Clara voort, „bi ik er voortdurend aan gedacht, hoe va velend dat voor Gretha moet zijn. I heeft geen broertjes of zusjes en bezce! mag ze niet hebben, dus moet ze ziel wel erg vervelen." Ik heb er over gedacht of wij niets TO haar doen kunnen en nu geloof ik dat er wat op heb gevonden." „Wat dan? Wat dan? Vooruit Cla laat hooren je plan." „Wel," begon Clara weer, „ik had p dacht, als we nu allemaal om de betf- eens aan Gretha een brief schreven. zitten met ons veertigen in de klas, dJ als er iederen dag één van ons een brie' schrijft, krijgt ze bijna zes weken la® dagelijks bericht. Wat denken jullie 8 van?" „Een fijn plan, Clara! Reusachtig! li ja, dat moeten we doen! Wat zal het ge zellig voor Gretha zijn iederen dag ee» bhief te krijgen." Dat waren de uitroepen, waarmee Cis ra's plan begroet werd. „Nog even bleven de meisjes naprats» om af te spreken in welke volgorde d< klas schrijven zou. 't Slot van de besprekingen was, dat Clara zou beginnen en in dien brief met een zou vertellen welk plan de klas ge maakt had. Nog dienzelfden avond schreef Clara haar brief, 't Werd een lange, waarin tt Gretha van alles vertelde over school en thuis. Natuurlijk was het slot een wenscb voor spoedige beterschap. Den volgenden morgen toen mevrou» Kareisen den groentenboer open deed, vond ze Clara's brief in de bus. Nadat dengroentenboer geholpen had, ging er mee naar boven. „Kijk eens Gretha, hier is een brie' van Clara. Wat aardig van haar? Nu niet bij je mag komen, heeft ze je zeke' eens met een brief willen verrassen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 12