(EEN DIERENSPROOKJE).
Heel wat kouder dan Is ons land, was
het dezen winter in Dieren-land. Alles
lag onder de sneeuw en het vroor er sinds
eenige dagen zóó hard. dat in alle wo
ningen, die niet diep genoeg onder den
grond lagen, het water bevroren was.
In het hol der familie Egel was zelfs
het water in de waschkom met zulk een
dikke ijslaag bedekt, dat kleine Egelien-
tje vroolijk uitriep: „O, wat fijn! Nu wor
den we vandaag lekker niet gewasschen".
„Ja, dat kun je denken, vuilpoetsje!"
lachte moeder Egel. Daarna riep zij tot
vader Egel: „Toe, man. help me eens met
het ijs in de waschkom stuk te stampen!
Breng de jongens maar mee; die kunnen
óók wel helpen!' Weldra stonden toen
vader en moeder Egel. met hun zoontjes
Stekel en Pen. op de ijslaag. Ze stamp
ten daarop zóó hard, dat het ijs „krak"
zei envader Egel in 't koude water
viel!
„Brrr't is erg koud, en 't is zoo
nat!" gromde hij.
„Dat is het, man," stemde moeder Egel
toe. Ze wreef toen vlug zijn stekels droog
en waschte daarna Egelientje en haar
broertjes.
„Als jullie zoo te keer gaat, dompel ik
jullie alle drie heelemaal onder water,'
waarschuwde zij, toen het drietal luid
klaagde, dat het water zoo koud was. Dat
hielp, want op eens waren de Egeltjes
doodstil. Ook in het Vossenhol was het
water bevroren. En omdat vader en moe
der Vos dien morgen nog niet terug wa
ren gekomen van een nachtelijk bezoek
aan de kippen op een boeren-erf, riepen,
al kijkende naar de ijslaag, de jonge vos
jes: „Fijn. geen gewasch vandaag!"
Ditzelfde riepen dien morgen veel dle-
renkinderen. Doch Bruin en Ted, de twee
kinderen van de familie Beer. hadden in
hun warme woning geen last van de
koude. En omdat het water in hun wasch
kom geen ijs was geworden, lieten zij zich
zoet door beren-moedertje baden. Daarna
gingen zij ontbijten.
Als keurig opgevoede beertjes, liepen
dan ook Brum en Ted naar de ontbijt
kamer. waar vader Beer het Stedelijk Die-
renblad zat te lezen, en heel zacht zei
toen Bruin:
„Goeden morgen, paatje!"
„Morgen, vader, goed geslapen?" vroeg
de wat grootere Ted.
„En staat er veel nieuws in het Och
tendblad?"
„Nieuws, waar jij héél blij over zult zijn,
Ted zei vader Beer, en hij likte van den
honing, die op tafel stond.
„En raad jij nu eens, wat ik daar las,
jongen?"
„Dat jij niet zoo onbehoorlijk van den
honing moogt likken, man!" viel moeder
Beer in. „Foei, is dat nu een goed voor
beeld voor onze jongens"
„Ach, vrouw, ik deed het in gedach
ten!" verontschuldigde zich vader Beer.
.Blaar luister nu eerst even, wat er in het
Ochtendblad staat: „De burgemeester van
Dieren-stad maakt bekend, dat er vanaf
heden op alle meren en plassen kan gere
den worden. Ook geeft hii aan alle kin
deren ijs-vacantie, zoodat zij zich zoolang
de vorst aanhoudt, met schaatsenrijden
kunnen vermaken.
„O, wat fijn, vader!" riep Ted. „Ik ga
vlug mijn schaatsen halen!"
„Heerlijk, paatje!" juichte Bruin. „Ik
ga met Ted mee!"
„Neen, kinderen, eerst rustig ontbijten",
zei moeder Beer. „En jij, Ted, lik niet, zoo
als gisteren, den honing van je brood, an
ders komt er van schaatsenrijden niets,
hoor!"
„Ik zal keurig netjes eten, moeder," be
loofde Ted. Hij at dan ook zóó keurig, als
hij nog nooit had gegeten, zoodat toen
moeders huiswerk was afgeloopen en va
der het Ochtendblad had uitgelezen, Ted
en Bruin hun schaatsen mochten halen.
Ook vaders schaatsen brachten ze mee.
En vader leende een slede. Daüarin ging
moeder Beer, die niet rijden kon, en Bruin
op zijn schaatsen, duwde haar in de slee
voort. Wat ging dat heerlijk en vlug!
Vader Beer, die met Ted een flinken
tocht over het Bevermeer naar Vossen-
dorp wilde maken, keek Bruin, achter de
slee, lachende na en zei daarna: „Kom,
Ted. wij beginnen nu ook vlug onzen
tocht!"
't Werd steeds drukker op het groote
meer. Moeder Beer zag er al haar kennis
sen. En ze zat in de slee zóó prettig en
zóó warm, als in haar eigen woning.
O, ze had het véél prettiger, dan moe-
der Haas, die zelf de slee duwde, waarin
haar vier Hazenkindertjes zaten. Naast
dit kleine sleetje reed vader Hamster op
zijn nieuwe schaatsen, en achter hem
kwam de familie Eekhoorn en daarna de
familie Muis. Ja, zelfs de groote Vossen-
families reden met elkander. Dat ontdekte
al spoedig mijnheer Haan, die, met zijn
zes kippen, even naar de ijs-pret kwam
kijken
„Neen, wij doen veel verstandiger met
naar huis terug te keeren", sprak hij tot
de kippen. „Voor de familie Vos zijn we
hier. op den oever, zelfs niet veilig."
„Tok-tok-tok, Ja, laat ons heengaan!"
kakelden de kippen. „Wij worden liever
uitgelachen, omdat wij ons niet op het
ijs wagen, dan opgepeuzeld."
Hanen noch kippen, waren er daarom
op het ijs te zien.
Doch men zeg er des te meer beren.
(Want de beren en de Neushoorns be
hoorden tot de voornaamste inwoners van
Dieren-stad). Benrrie Beer, een neef van
Ted en Bruin, was er zelfs met zijn ijs
boot, en daarmee zeilde hij zóó woest over
het ijs, dat hij Mieltje Muis, die bezig was,
met zijn schaatsen, cirkels in het
krassen, ondersteboven wierp.
Doch het aller-vreeselijkst- gebeurd!
een oogenblik, toen Bennie Beer's vi
met een nóg veel grooteren ijsboot ova
Bevermeer kwam aanzeilen, en wel n
op moeder Haas en haar vier Hazen-i
dertjes aan. Bovendien trof het ook
ongelukkig, dat er vlak bij de plek,
juist moeder Haas het sleetje voortdm
een bijt was gehakt, die Bennie Bf
vader, van uit zijn ijs-boot nog niet I
opgemerkt. Doch wél zag hij moeder r
en riep haai' ook luid toe: „Uit den
Vlug, uit den weg!"
Zijn geroep kwam echter te laat!
reeds wierp het voorste gedeelte der
boot het arme Hazenmoedertje met slet
kindertjes omver zoodat ze met een vi
over het gladde ijs voortgleden tot aai
bijt, en ,toen was moeder Haas mei
slee en haar vier kleine haasjes op
verdwenen!
Radeloos waren alle dieren, die het
geluk hadden bijgewoond. Want diep i
het meer en het ijs was heel dik en
sterk.
„Een pot vol honing geef ik aan hem,
de haasjes kan redden!" riep dan ook
delijk Bennie Beer's vader alle dieren
Daar kwam juist de familie Watt
aan. Zij werden door de beren niet erg
teld. Doch nü waren de beren heel vii
delijk tegen de grijze langstaarten,
heel minzaam vroeg hun Bennie Be
vader: „Ziet gij kans, de hazen te red(
Twee potten vol honing krijgt ge als gij
allen boven brengt!"
„Wij zullen daartoe ons best doen!"
loofde één der ratten. „Maar eet je hons
zelf maar op, jij onvoorzichtige mijnlï
Beer; jij met je ijs-boot!" "Daarna do
hij, met de andere ratten in de bijt.
Sprakeloos stonden alle dieren
terugkomst af te wachten. Uit was de p
van het schaatsenrijden!
Daar verscheen de eerste waterrat i
in zijn bek één der jonge haasjes. Gel®
kig, het diertje leefde nog. Dat zag da®
Ujk moeder Beer. „Kom vlug hier en g»
mij je pluimstaart!" riep ze tot een e*
hoorn. ,Ik moet het haasje wrijven
iets. dat zacht en warm is"
,,'t Is best," zei de eekhoorn, en hij 1*
gewillig toe, dat Beren-moedertje, op JJ
hardhandige manier, zijn mooien pin™
staart greep en daarmee het haasje we»
springlevend wreef.
Weldra hadden de waterratten ook t
andere haasjes gered. Doch moeder Has
konden zij niet vinden. Neen, nooit mee
zou Hazen-moedertje bij haar kindertp
terugkomen, en daarover waren de haasje
erg bedroefd.
„Ge moet niet zoo schreien, kleintjes
begon toen vriendelijk moeder Beer. ,,u
gaat straks met ons mee naar huis. u
kunt daar spelen met Bruin en Ted,
krijgt heerlijken honing"....