OM HET KONINGSCHAP.
VOOR DIEREN VRIEND JE!
EN VRIENDINNETJES.
Wat Olie Bolle Droomde I
„Fijn, dat. we morgen pas naar school
moeten. Vandaag Driekoningen, Dan
kunnen we nog lekker pret maken."
prees Ko.
„Dat hadden jullie ook wel gekund,
als 't school was," vond moeder. „Want
't feest begint toch vanavond pas."
„Nou. ja, maar 'k vind 't toch leuker,
dat 't nog vacantie is."
,.U bakt toch een taart, hè moes?"
'vroeg Miek.
„Natuurlijk. En een echte Driekonin
gentaart ook, met een boon er in," be
loofde moeder.
„O, ik wou toch zoo graag, dat ik de.
boon nu eens vond," zuchtte Ans. „Ik
ben nog nooit koning geweest."
„Dat kan ook niet dommerd," be
weerde Ko „Een meisje koning, hu!"
„Dan ben ik koningin natuurlijk," zei
Ans verongelijkt. „Is 't niet, moes?"
„Natuurlijk! En weet je. wat je dan
doet? Dan kies je zelf een koning."
„Maar die heeft dan niets te zeggen,
hoor. Ik ben de baas."
Ja, dat was nu 't feest van den Drie
koningenavond. Wie de boon in zijn stuk
taart vond was dien avond koning en
mocht zeggen, wat er gebeuren zou. Nee,
is dat niet eventjes fijn, om één avond
lang bevelen te mogen geven, te mogen
eischen, dat de kinderen laat naar bed
gaan en nog veel meer!
„En ik ben ook nog nooit koning ge
weest," zei Ko, die de jongste en net ne
gen jaar was.
„Ja, Kootje, daar is nu eenmaal niets
aan te doen riep Edmond, die juist met
zijn oudsten broer Fons binnen kwam. „Je
treft de boon, of je treft 'm niet."
„Jij hebt mooi praten, jij bent al twee
keer achter elkaar koning geweest," zei
Ko, half huilend.
„En als ik vanavond koning word," zei
Fons heel ernstig. „Weet je wat ik dan
doe?"
„Nou?" vroegen allen tegelijk.
„Dan stuur ik jullie allemaal naar bed.
Vooral als jullie van die huilstemmen op
zetten."
Nu, ze hoopten maar, dat Fons dan de
boon niet zou vinden.
's Morgens bakte moeder de taart en
die viel prachtig uit. Ieder op z'n beurt
kwam eens kijken in de keuken en toen
deed Edmond een ontdekking. Want op
zij van de taart zag hij een heel klein
kuiltje zitten en daardoorheen schemerde
iets wits. Daar zat vast de boon! Als hij
vanavond mocht kiezen, zou hij beslist het
stuk met het kuiltje kiezen. En natuur
lijk zou hij niets van z'n ontdekking aan
de anderen vertellen.
's Avonds om zes uur, na het boterham
eten, kwam het gebak op tafel.
„Met z'n hoevelen zijn we?" vroeg va
der. „Ko, tel ze eens."
En Ko telde: „Moeder, Vader, Fons,
Ëdmond, Miek, Ans en ik, dat zijn er
zeven."
„We zijn toch met z'n zevenen," opper
de Fons.
„Ja, maar als je het Driekoningenfeest
naar ouden trant viert, moet je een deel
ervan overlaten voor de armen."
„En als daar dan net de boon inzit?"
riep Miek spijtig.
„Dan is er dezen avond geen koning en
maken we toch pret."
Aandachtig volgden zeven paar oogen
het mes, dat de taart in acht punten
sneed. Edmond zag z'n kuiltje nog altijd
zitten; 't zat midden in de punt, die naar
hem toegekeerd was.
„Zie zoo, dat 'skiaar," zei vader. Ed
mond, keer jij je maar eens om en zeg
dan telkens, voor wie het stuk zijn zal,
dat ik aanwijs."
Dat viel den jongen tegen. Want nu
kon hij z'n eigen koningstuk niet in het
oog houden.
Daar klonk vaders stem al.
„Voor wie is dit?"
Edmond bedacht zich. Om beter te kun
nen denken, keek hij omhoog en zag daar
op eens in den spiegel de taart op tafel
staan. En vader wees zijn stuk aan.
„Voor mij," zei Edmond gauw.
„Nou, je bent ook een mooie, om met
jezelf te beginnen," mopperde Miek. En
ook de anderen waren ontevreden.
„Houdt jullie je toch kalm," suste moe
der, „iedereen krijgt heusch een beurt".
En ja, nu ging 't vlug. Achtereen noem
de Edmond de namen van» alle huisge-
nooten. En toen ieder wat had, mocht hij
weer op zijn plaats komen zitten.
„Even wachten, kinderen," beval moe
der, „we beginnen tegelijk."
Want er werd gebeld en één van allen
moest gaan opendoen. Ans stond op. Toen
de voordeur openging, klonk er gezang:
't Was op een Driekoningenavond
Op een Driekoningendag.
Toen Maria Magdalena
Aan de voeten van Jezus lag (bis).
„Ze vragen wat", zei Ans, binnenko
mend.
„Geef ze het stuk koningstaart" raadde
moeder. En het achtste part werd aan de
arme kinderen geschonken.
Intusschen zaten allen vol ongeduld te
wachten om aan de traktatie te beginnen.
Alleen Edmond had een onprettig gevoel,
was heel niet in die feestelijke stemming
van het vorig jaar. Op eens was 't, alsof
hij de teleurgestelde stemmen van de
kleintjes hoorde: „Ik heb 'm niet."
En dan zou 't wezen: „Jij alweer Koning
voor de derde maal!"
Ja, voor de derde maal! Maar op een
leelijke manier. Gemeen was 't!
Ko zat naast 'm. Wat zat die vol spanL
ning te wachten! Hij had ?r een hoogrood
kleurtje van. Op eens nam Edmond zijn
bord op en ruilde dat vlug om »met het
bord van zijn broertje. Alleen Ko merkte 't
en wou wat zeggen. Maar vlug wees Ed-.
mond op het kuiltje in de taart en daar
zag Ko de boon ook op eens zitten
„!k heb 'm!" riep de jongen blij. „Ik
heb 'm!" riep de jongen blij. „Ik ben de
koning."
„En je mocht nog niet beginnen", zei
Miek.
„Ik ben ook nog niet begonnen. Maar ik
zie 'm zitten, hier!"
Ans zat nu ook weer op haar plaats. En
ieder begon te zoeken.
Ko kon zich best vergist hebben. Maar
Ko had dadelijk 't kuiltje onderzocht en
de boon eruit gewipt. Triomfantelijk hield
hij zijn koningsboon omhoog. En toen rie
pen ze allen tezamen „Leve de Koning".
Fons bracht de kroon en wou die Ko op
zetten. Maar de kleine jongen hield Fons
terug.
.Wat is er nu aan de hand?" vroeg Fons
verwonderd.
„Eigenlijk is 't niet eerlijk," zei Ko.
„En waarom niet?"
„Edmond heeft z'n stuk met 't mijne
omgeruild, dus eigenlijk is hij de koning."
..Is dat zoo?" vroeg vader.
Ja, 't was zoo.
„Maar dat mag niet." beweerde Fons.
„Ieder moet houden, wat hem toegewezen
wordt. Dus dan is Edmond de koning!"
Maar Edmond wou evenmin de kroon op
hebben.
„Niemand schijnt hier koning te willen
zijn", meende moeder, „wat doen jullie
toch mal
Toen vertelde Edmond op welk een on
rechtmatige wijze hij zijn koningschap
verkregen had. Vader keek wel verdrietig,
toen hij 't hoorde, maar was niettemin
blij,dat de jongen voor zijn oneerlijkheid
uitkwam en probeeren wilde het weer goed
te maken.
Dus kreeg Ko de kroon op.
„Maar dan hadden Ans of ik ook best de
boon kunnen treffen", opperde Miek.
„Neen. 't moet eigenlijk over."
Maar dat kon slecht. Iedereen was al
aan zijn taart begonnen te eten, of had
het stuk uit elkaar geplukt om gauw te
zien. of de boon erin zat.
„Weet je wat," stelde vader voor. „De
Koning kiest een Koningin."
„Neen", zei Koning Ko. „twee Koningin
nen. Miek en Ans".
„Dat kan niet," vond Fons.
Maai- vader besliste, dat 't wél kon. In
den tijd. dat de Drie Koningen de ster
volgden, hadden de vorsten dikwijls meer
dan één koningin.
En zoo kwam op dien avond de koning
met twee koninginnen op den troon te
zitten. Ende vorstinnen zaten er niet
voor niets. Want telkens had de Koning
haar raad noodig. En menig aardig spelle
tje dat één van de hooggeplaatste, dames
voorstelde, werd door den Koning goedge
keurd en door 't heele gezelschap gespeeld.
Pas laat gingen ze naar bed. En ze hadden
veel pret gehad. Edmond vond, dat 't zelfs
heel wat aardiger geweest was, dan toen
hi.i zelf het vorig jaar op den troon ge
zeten had.
J. BRINKGREVE—
ENTROP.
(Nadruk verboden).
Aan den rand van den Haag, vlak I
Wassenaar, is een heel mooi park, I
Marlot, heet. Vroeger was daar een grjja
buiten, maar nu is een gedeelte in str<H
en buizen herschapen. Gelukkig echtejM
een groot gedeelte van het natuursd^
behouden gebleven. Er zijn daar nog* ij
mooie vijver en een groot weiland, w 3
achter het fraa'e bosch zich uitstrekt I
Dit bosch wordt aan twee kanten ;.-l
een drukken verkeersweg begrensd, waj |1
bijna voortdurend auto-getoeter gel> <1
wordt. Toch zijn de vogeltjes er heel -
en dezer dagen zag ik zelfs zóó'n ar I
staaltje uit de eekhoorntjes-wereld, dai J
dadelijk dacht:
„Daarover moet ik eens in ons kinderJH
schrijven
Van nature zijn deze mooie dierpB
schuw, maar op Marlot schijnen ze rcl
schuwheid afgelegd te hebben.
Niet alleen laten ze zich graag onthS
op apennootjes, die ze uit de hand i a
nemen, maar. ik zag, hoe een Pluimstl I
in den mantel van een dame bij wijze I
een boom opklom om een lekker h.
van haar aan te nemen.
Was dat nrt verbazend aardig?
Ik weet niet, of ik 't wel gelo^ven I
als ik 't op mijn '"indeling niet met eifl
oogen aanschouwd had. |j
Eén voorwaarde stelt de familie Pluj I
staart echter en die is: de eekhoorntjes I
len de apennootjes graag ongepeld
nemen. Blijkbaar vinden zij 't pellen £9
veel te nr ttig werkje om dit door -jJ
ander te «laten doen! Zij nemen ze H
minste niet aa", als ze reeds gepeld
C. E d. L
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD
Olie Bolle was een bakker,
Olie Bolle bakte brood.
Olie Bolle had van 't bakken
Steeds dé beide wangen rood.
Op een keer wou Olie Bolle
Eens niet langer bakker zijn.
In zijn droomen kreeg ons baasje
Dacht hij van het bakken pijrj
Olie Bolle koos wat anders,
Werd daarom tramconducteur
Maar altijd die kaartjes geven J
Vond hij op den duur gezeur.
Olie Bolle wou verand'ren, t
Liever straatmaker zijn.
Maar toen Olie Bolle werkte.
Vond hij dèt toch ook niet fijn.
Kleermaker werd Olie Bolle,
Klik, klik, zei de groots schaar 1
Olie Bolle zuchtte daarbij:
Hoe kom 'k met mijn werk ooit klaai I
Olie Bolle ging toen timm'ren;
Hamerde den heelen dag.
Maar was blij, als 's avonds doodmoe
Hij weer in zijn bedje lag!
Olie Bolle werd nu tuinman.
Dat leek Olie Bolle best!
Maar heel gauw kreeg hij genoeg 1W
Spitten, wieden en de rest!
Olie Bolle wou chauffeeren,
Olie Bolle was te lui
En deed liever maar een dutje,
Had een slaperige bui.
Olie Bolle droomde steeds weer
Van het één of and're vak,
Tot hij in zijn slaap zelfs uitriep:
O, dat kan ik met gemak!
Eind'lijk werd die Olie Bolle
Uit zijn droomen Wakker en --
Daad'lijk riep hij: Nu weet 'k zeker,
Dat ik 't liefste bakker ben! -*
Olie Bolle was weer bakker.
Olie Bolle bakte brood.
Olie Bolle had van 't bakken
Weer de beide wangen rood.
(Nadruk verboden).
~Q