KLEUR- EN KNIPPLAAT.
EIND GOED, AL GOED.
NIEUWJAAR
door
C. E. DE LILLE HOGER WAARD.
Een sneeuwpop stond met Nieuwejaar
Heel deftig en parmant
In 't hoekje van den grooten tuin.
De sneeuw lag nog op 't land.
Heer Zwartrok zag den witten baas
En kraste 'n vroolijk lied:
Geluk in 't Nieuwejaar, terwijl
Ik je mijn wenschen bied!
als je het hoort. Probeer het óók te zien,
aan zul je een echt prettig Nieuwjaar heb
ben en geen treurige gedachten zullen je
op dezen OuJejaarsavond kwellen. Ik zal
het maar dadelijk vertellen.
Vlak tegenover je wco.it een klein jonge
tje, dat ziek is; hij ligt altijd in zijn bedje
en, opdat hij toch genoeg licht en luc.it zal
kriige in de groote stad, is hij heel boven
in he» huis gebracht, waar zie 1 een groot i
plattorn. bevindt, «!at zoo vanuit het ven- j
ster te betreden is. Daar ligt het jongetje i
altijd, als het mooi weer is en als het
regent of liet te koud is, da.i ligt hij voor I
het groote venster. Hij houdt erg veel van
planten en bloemen en het platform lijkt
dan ook net een prachtige tuin, waar
allerlei bloemen bloeien. Ook heeft het
jongetje de lucht leeren liefhebben hij
houdt van de wolken, die langs den hemel
drijven, en verzint dan allerlei verhalen,
waarvar jij het middelpunt bent".
,.!k?' vroeg de groot? klok verwonderd.
,,Ja jouw toren is de hoogste en het
jongetje denkt soms, dat je je verschuilt
tusschen de wolken. Je moest eens weten,
wat een wonderlijke verhalen hij om je
heen spint i.t g loot, dat j wel Cé i ai
zijn beste vrienden bent en toen je zoo
prachtig verlicht werd, mocht hij dien eer
sten avond heel laat opblijven 0111 naar
je te kijken en je leek in zijn oogen een
groot wonder, dat zoo uit zijn sprookjes-
verhalen was te voorschijn gekomen".
,.0h wat Jieerlijk!", zuchtte de groote
klok. ,.Ik heb dus óók een doel in mijn
leven! Wat denk je. zou het jongetje van
avond laat nog wakker zijn?"
,Ja hij wacht op je klokkenspel om
twaali uur, eerder wil hij niet gaan
slapen.Maar let op, zoo dadelijk is het
Oude Jaar ten einde.
,,Het volgende oogenblik begonnen de
drie klokken te luiden.
,,Weest gehoorzaam" riep zij, die beschei
den achteraf stond.
..Vrede.Vrede.zong haar buur
vrouw.
En de groote, verPcite klok jubelde:
.Beterschap .beterschap voor mijn
kleine vriendje", En voor allen die naar
mij luisteren:
„Veel geluk en voorspoed in het
Nieuwe Jaar."
(Nadruk verboden).
O
De geheele zwart-en-witte plaat
Kan netjes opgezet.
Je kent dit werkje stellig wel.
Begin dus! Opgelet!
En onze wensch aan allen, die
Dit lezen, groot en klein,
Luidt: Dat je in bet Nieuwejaar
Gelukkig steeds moogt zijn!
(Nadruk verboden).
door FRANCINA.
„Zou je wel gaan, man, 't zal nu nog
minder gelukken dan anders. En hoor
eens. de regen valt bij stroomen neer."
„Zeker, vrouw, ga ik. De regen zal straks
misschien wel ophouden en anders
smelten doe ik niet. Ik kan toch geen
enkele kans voorbij laten gaan en het is
mij voor stellige waarheid verteld, dat bij
Bruna timmerlieden worden aangeno
men."
„Kom je dan gauw terug?"
„Zoo gauw ik kan, vrouw. En mocht ik
nu toch eens met goede tijding naar huis
komen. De tegenspoed begint mij steeds
zwaarder te vallen."
„Toe man, laten we moed houden. Eens
zal God uitkomst geven."
Een diepe zucht was het antwoord. Even
later slaat de huisdeur toe. Jansen is
heengegaan.
Juffrouw Jansen kijkt haar man na, tot
hij het kleine steegje waar ze wonen, uit
is. Dan zet ze zich in haar stoel en met
den arm onder het hoofd, laat ze aan
haar gedachten den vrijen loop.
't Is Oudejaarsdag vandaag en als van
zelf worden haar gedachten heen getrok
ken naar den vorigen Oudejaarsavond.
Och, wat was alles toen toch heel anders
geweest. Verleden jaar woonden ze nog
in het aardige huisje in de nieuwe stads
wijken. Maar toen had haar man ook nog
een goede betrekking gehad. Jansen was
timmerman. Van vóór zijn huwelijk af tot
verleden jaar toe, was hij steeds bij den
zelfden patroon in dienst geweest, 't Was
een goede patroon die hij gediend had.
Telkens was in den loop der jaren, zon
der dat hij het behoefde te vragen, zijn
loon verhoogd geworden. Hadden zij al
geen weelde, Jansen verdiende toch ruim
zooveel, als hij voor' zich en zijn klein ge
zin behoefde. Maar langzamerhand was er
verandering gekomen. De zaak was stiller,
al maar stiller geworden. De eene knecht
voor. de andere na, was ontslagen. Ten
laatste was ook Jansen op het kantoor
geroepen.
,,'t Spijt me meer dan ik je zeggen kan,
Jansen" had mijnheer Geijer gezegd, maar
't kan zoo niet langer. Ik sluit mijn zaak."
'k Heb toch geen zoon die me later op
zou kunnen volgen en je ziet het zelf, de
zaak wordt van maand tot maand minder,
'k Zal je aanbevelen waar ik kan en hoop
dat je er spoedig in zult slagen een an
deren patroon te vinden."
Zoo was Jansen, juist een paar dagen
ka het nieuwe jaar, zonder werk geraakt.
Eerst was hij mc«dig geweest, mj had
immers beste aanbevelingen. Heusch, hij
zou wel spoedig werk krijgen. Maar de
werkloosheid in de stad was reeds zoo
groot. Week op week, maand op maand
verliepen, maar Jansen's pogingen om
werk te krijgen, bleven alle vruchteloos.
Toen moesten ze goedkooper gaan wonen.
De spaarpenningen die juffrouw Jansen
in de goede dagen had bijeen verzameld,
waren reeds geheel verdwenen. En nog
steeds kwam er geen uitkomst. Nu leefden
ze van 't geen moeder met naaien kon
verdienen. Maar och, hoe weinig was dat!
De meeste zorg had moeder nog over
Emmy, hun eenig kind. Emmy was altijd
een teer kind geweest. Nu was ze twaalf
jaar en groeide te hard. Van hoeveel be
lang was het nu, haar flink te kunnen
voeden. Flink voeden? Daarvan kon nu
immers in het geheel geen sprake zijn?
Moeder was al blij dat ze het hoog noo-
dige kreeg. Juist toen juffrouw Jansen
hierover dacht, ging de deur open en
kwam Emmy binnen.
„Dag moes," zei ze.
„Dag kind," antwoordde juffrouw Jan
sen. „Wat ben je lang weggebleven. Heb
je zóóveel boodschappen moeten doen voor
juffrouw Smit."
„Welnee, Moe," antwoordde Emmy. „Ik
ken allang klaar. Maar juist toen ik naar
huis wou gaan, begon het zoo hard te re
genen. Toen moest ik wachten tot de bui
over was. Kijk u eens, dit heb ik verdiend
en dit heeft juffrouw Smit voor u mee
gegeven." Naast een zak oliebollen werd
een gulden neergelegd.
..Juffrouw Smit heeft ze zelf gebakken,
j moe," babbelde Emmy voort. ,.Ik heb er
al een geproefd. O, ze zijn zoo lekker."
i Ondanks haar verdrietige gedachten
moest moeder toch glimlachen.
Gelukkig, dat Emmy nog zoo weinig
zorgen kende.
Maar Emmy was niet zoo onbezorgd als
moeder meende. Ze had al zoo vaak ge
merkt hoe moeilijk vader en moeder het
den laats'cen tijd hadden. Daarom was ze
o, zoo blij, als ze met boodschappen doen
iets kon verdienen. En niet minder blij
was ze, als ze met haar gepraat, zooals
nu, bij moeder een glimlach te voorschijn
kon roepen.
„Hoe laat is het toch al, Emmy?" vroeg
moeder, 't Is al heelemaal donker, 'k Zal
het licht maar op gaan steken, want als
vader straks thuiskomt, is het zoo onge
zellig als het hier nog donker is."
j ,,'t Is ook al half zes, moeder," ant-
woordde Emmy
j „Al zoo laat? Dan zal vader zeker wel
dadelijk komen."
Even later wierp het licht een gezellig
schijnsel in het wel kleine, maar nette
vertrek. Aan alles kon men zien, dat de
armoede van thans niet altijd geheerscht
had, maar men vroeger betere dagen had
gekend. Betere dagen, ach, zouden die
wel ooit weerkeeren?
Plotseling sprong Emmy op.
„Ik hoor vader," zei ze.
Ze had gelijk. Even later ging de deur
open en kwam vader binnen.
Met één oogopslag zag moeder dat hij
een vergeefsche reis had gedaan. Daarom
vroeg ze niets, maar trachtte hem opge
wekt te begroeten. Ze pookte de kachel
wat op en schoof er zijn stoel naast.
„Ziezoo, man," zei ze, „ga hier nu maar
zitten, dan zal ik je een kopje thee in
schenken Daar zal je wel trek in heb
ben, denk ik."
Geen antwoord volgde.
Moeder zette de thee voor vader neer,
maar hij liet ze koud worden. Met beide
handen steunde hij zijn hoofd en slaakte
af en toe een diepen zucht.
Angstig keek Emmy van vader naar
moeder. Wat was er toch?
Bezorgd boog moeder zich over hem.
„Man," zei ze, terwijl ze haar hand op
zijn schouder legde „man, kom, spreek je
eens uit. Ben je zóó terneergeslagen?"
„Ik kan het niet langer verdragen." riep
vader,' terwijl hij zich plotseling oprichtte,
,.ik kan niet. O. vrouw, vrouw, moeten
toch al mijn pogen vruchteloos blijven?
Ik vraag toch alleen maar werk, opdat ik
voor jullie kan zorgen? Zoo velen krijgen
werk en ik, ik loop altijd maar zonder."
Moeders stem beefde, toen ze vader ant
woordde. Zóó had ze haar man nog nooit
gezien.
„Toe man," zei ze, „laten we toch moed
houden. Als je zóó spreekt, worden onze
zorgen hoe langer hoe zwaarder. Er zal
uitkomst komen, je zult het zien."
Vader begon hardop te lachen.
Wat klonk dat akelig!
„Uitkomst," zei hij „uitkomst. Al een
jaar wachten v/e er op. Zie jij vanwaar die
uitkomst komen zal? Uitkomst.ha.
haha
Moeder legde het hoofd op de tafel en
snikte het uit. In al haar leed en zorgen