LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 17 October 1931 Vierde Blad
72ste Jaargang
OUDE BOUWKUNST
1 RONDOM LEIDEN.
VARIA UIT DE VOGEL
WERELD.
De Inkomsten van den Staat
No. 21957
GENEESKUNDIGE BRIEVEN.
FEUILLET0N.
Het Kostbare Meesterstukje
NOORDWIJK-BINNEN.
II.
De geschiedenis van de kerk te Noord-
wijk is nauw verbonden aan de over
leveringen omtrent St. Jeroen.
We meenen daarom goed te doen. aan
deze overleveringen een artikel te wijden.
St. Jeroen zou uit Schotland geboortig
sijn uit een adellijk geslacht. Hij was
opgevoed in het Christelijk geloof en had
reeds in zijn jeugd de neiging tot gods
dienstige overpeinzingen. Zijn vader dacht
een eervolle wereldlijke loopbaan voor hem
weggelegd, doch Jeroen verkoos het gees
telijk habijt.
Na eenig tegenstribbelen van de zijde
eijner ouders, werd hem ten slotte toege
staan zich aan de studie voor geestelijke
te wijden. Na de wijding verliet hij Schot
land en begaf zich naar Utrecht, waar de
toenmalige bisschop, dien de kerk thans
vereert als de H. Huugerus, hem opdroeg
Northgo tot arbeidsveld te nemen. Weldra
werd hij daar en in de naaste omgeving
vereerd als een voorbeeldig priester.
In het midden der 9de eeuw, de kro
nieken noemen de jaren 856 en 857, deden
de Noormannen weer een van hun be
ruchte. invallen in Friesland, waartoe zij
te eerder werden aangelokt, doordat een
hunner opperhoofden Rorik, door Keizer
Lotharius beleend met Dorestad. een dub
belzinnige houding had aangenomen.
Langs het Vlie en de westelijke Rijn
monden drongen zij binnen, verwoestten
de Adalbert-skapel te Egmond en moordden
Utrecht uit.
In Augustus 857 plunderden zij de om
geving van Leiden en kwamen den 16den
re Northgo.
Heidenen als zij waren, keerde hun
woede zich vooral tegen den Christen-
priester. die trouw op zijn post bleef, om
zijn gemeente een voorbeeld te geven. De
kerk, die natuurlijk van hout was. werd
verbrand en Jeroen onder doodsbedreiging
meegevoerd naar het Norenkamp in de
nabijheid.
Den volgenden dag. den 17den Augustus,
werd hij voor den Noorschen aanvoerder
gebracht, die, onder belofte van lijfsbe
houd en vrijheid, van hem eischte, dat hij
het Christendom zou afzweren en aan de
heidensche goden zou offeren.
Toen Jeroen weigerde en ondanks vree-
selijke dreigementen blééf weigeren,
sleepte men hem langs een hollen weg.
die thans St. Jeroensweg heet, tot voor
een poortje, dat thans aan de achterzijde
toegang geeft tot het buiten Kalorama.
Daar werd hij gemarteld en gedood.
Toen de nacht zijn schaduw over het
tooneel van de misdaad had uitgespreid,
en de Noren ronkten in hun slaap, kwa
men in stilte eenige getrouwen en be
groeven het lichaam. Het hoofd, dat van
de romp was geslagen, werd op een andere
plaats verborgen.
De begraafplaats werd weldra geheel
vergeten, totdat Jeroen zelf de tijd van de
verheffing van zijn gebeente vond ge
komen. Dat was in 973, tijdens de regee
ring van Dirk II.
Er leefde toen te Northgo een boer, Not-
bodus of Nochbodo genoemd. Deze had in
zekeren nacht een droomverschijning,
waarbij Jeroen hem opdroeg zijn lichaam
op te graven en naar Egmond te voeren,
waar ook Adalbertus was bijgezet. Noch-
bcde dacht, dat een booze geest 'n loopje
met hem wou nemen en gehoorzaamde
dus niet. Een tweede aanmaning volgde,
maar opnieuw trok Nochbodo in twijfel
of zijn droomvisioen waarde had.
Toen hij In den morgen opstond, ontdekte
hij, dat drie hengsten uit zijn stal waren
verdwenen. Overal zocht men, maar ner
gens waren ze te vinden. Vermoeid legde
men zich in het bosch een poos ter ruste
en opnieuw verscheen Jeroen een der
mannen in den slaap.
.,Zeg aan Nochbodo, dat hij mijn graf
zoeke en mijn reliquieën verheffe. Ter
verdrijving van zijn ongeloof zult gij oost
waarts de hengsten vinden aan een boom
gebonden." Nochbodo was nu overtuigd.
Hij vond de hengsten en het graf. Onmid
dellijk wendde hij zich nu tot Dirk II, die
op zijn beurt den Utrechtschen kerkvorst,
bisschop Balderik, op de hoogte stelde. In
beider tegenwoordigheid werd het graf
geopend en het gebeente werd solemneel
naar Egmond gevoerd. Het hoofd van den
martelaar was echter niet gevonden.
Op de plaats van het graf werd een
kerkje gebouwd, waarschijnlijk van hout,
misschien op steenen fondamenten. Voor
y geestelijke bediening werd zorg ge-
oragen door den abt van Egmond, die
een zijner geestelijken heenzond.
Het oude St. Maartenskerk je aan de
duinwetering was nu overbodig geworden
en werd afgebroken. Dirk II had dit eigen
machtig aan het Sticht ontnomen en
Northgo tegen den wil van den leenheer,
den Duitschen keizer, afhankelijk gemaakt
van Egmond en daarmee van het Holland-
sche Huis.
Noordwijk werd weldra een belangrijke
bedevaartsplaats voor de omwonenden,
zoodat de oude kerk uit het laatst der 10de
eeuw voor en na vergroot werd.
Dit geschiedde o.a. ook in het begin der
14de eeuw. Bij het graafwerk voor de fun
deering van het nieuwe altaar in de na
bijheid van dat van St. Jeroen, dat op
diens graf was geplaatst vond men een
schedel, dien men aan den martelaar
meende te moeten toeschrijven, temeer
omdat volgens de legende, een krankzin
nige bij de aanraking van dit hoofd' plot
seling genas.
Dit hoofd bleef als reliquie in de kerk
bewaard en het aanzien van Noordwijk
als bedevaartsplaats kon er slechts door
stijgen, temeer toen in 1429 bisschop
Sweder plechtig vaststelde en voorschreef,
wat door de geloovigen reeds sinds een
paar eeuwen was gedaan en de viering van
den 17den Augustus als naamdag gelastte.
In hoeverre de overgeleverde geschie
denis van St. Jeroen en diens gebeente een
kern van historische waarheid kan be
vatten, kan men gedocumenteerd lezen in
een onderzoek van wijlen prof. P. J. Blok
in „Nijhoffs Bijdragen" 4de serie. Dl. III;
een verhandeling, welke in eenigszins po
pulairder vorm is overgenomen in het
„Leidsch Jaarboekje" van 1911.
Wij kunnen dit dus verder laten rusten,
evenals de verdere lotgevallen der reli
quieën. die bij de troebelen der 16de eeuw
naar Keulen werden vervoerd, behalve het
hoofd dat te Noordwijk bewaard werd en
daar omstreeks 1571 verdween.
Bij het herstel der Bisschoppelijke
hiërarchie in 1853 werden de relieken
weer naar Haarlem gebracht, vanwaar ze
in 1892 solemneel weer werden gevoerd
naar de Katholieke Kerk te Noordwijk,
zoodat Noordwijk thans weer voor de
Katholieken een bedevaartplaats is als in
de Middeleeuwen.
Ik heb de overleveringen omtrent Sint
Jeroen hier even in kort bestek in herin
nering gebracht, omdat, zooals wij zullen
zien, de oude Middeleeuwsche kerk van
Noordwijk juist aan hem haar plaats,
haar grootte en samenstelling heeft te
danken.
In de kerkelijke bouwkunst der Middel
eeuwen was het altijd de idee, die voorop
ging. Daarnaar richtte zich de materieele
manifestatie.
Hoe gedragen de Zilvermeeuw
en de Groote Zeezwaluw zich
ten opzichte van hun eieren
en jongen?
Waarnemingen en experimenten betref
fende bovenbedoeld probleem, door G.
Steinbacher, een Duitsch ornitholoog, op
het vogeleiland Mellum verricht, leidden
tot de volgende resultaten.
Wanneer men bij Zilvermeeuwen het volle
legsel op één ei na wegnam en naast
het nest legde, dan broedden ze op het
in het nest overgebleven ei verder. Op
de buiten het nest liggende eieren werd
geen acht geslagen en werden die later
opgegeten. Verwijderde men alle eieren uit
het nest en verspreidde die in een kring
met een straal van hoogstens een meter
lengte om het nest heen, dan broedden
ze in den regel op één dier eieren verder,
en bouwden een nieuw nest daaromheen.
De keuze van het ei is van te veel factoren
afhankelijk, zegt waarnemer, om er een
juist inzicht in te krijgen. Heel zelden werd
een der andere eieren in het nest gerold.
Zoolang er dus één ei in het nest ligt,
herkennen! ze hun daarnaast liggende
eieren niet en eten die op. Eerst als er
geen ei meer in het nest lag, namen ze een
der dicht nabij liggende aan; meer dan
een meter mag de afstand niet bedragen.
Verwijderde men het volle legsel uit het
nest en legde men dat bij elkaar op een
zekeren afstand neer, dan werd het mits
die afstand niet meer dan één meter be
droeg. aangenomen en een nest er om
heen gebouwd. Daarbij treden echter be
duidende individueele verschillen op; de
eene Zilvermeeuw verlaat haar legsel reeds
bij verwijdering op 0.5 M.; een andere
eerst op 1.5 M. afstand. In liet nest terug
gerold werden de eieren slechts dan, wan
neer men ze op den nestrand legde.
Op vermeerdering van het aantal eieren
werd door de Zilvermeeuwen niet gelet»
Zelfs tot 15 toe kon men het aantal ver-
hoogen zonder dat het legsel verlaten
werd; het nest werd dan echter belangrijk
uit- en 3—4 eieren weer ingebouwd, niet
zooals S. meent, omdat zo hoogstens 3—4
eieren willen hebben 1), maar omdat de
nest-kuil slechts voor 3—4 eieren plaats
biedt. Werden er nu nogmaals 12 eieren
bijgelegd, dan herhaalde zich de zoo juist
vermelde wijze van doen. Tenslotte broedde
de Zilvermeeuw op 3 eieren, terwijl ze
er 24 binnen den nestkring gebracht had.
Op een mat-zwarte of hel-roode, kunst
matige kleuring der eieren sloegen de
Zilvermeeuwen in den regel geen acht.
Blijkbaar geeft voor het onderkennen der
eigen eieren tegenover die van andere
vogelsoorten de ei-vorm den doorslag, 2),
terwijl de ouder-vogels hun eigen eieren
alléén door de standplaats van het nest
schijnen te herkennen. De jongen worden
ecliter, volgens S's meening, door de ouders
aan hun kleur herkend.
In tegenstelling met de waarnemingen van
een Amerikaansch en in overeenstemming
met die van een Duitsch ornitholoog, vindt
volgens de ervaring van S. de Groote
Zeezwaluw, evenals alle andere Meeuwen
en Zeezwaluwen, haar eigen eieren enkel
en alleen terug door de standplaats van het
nest. en nimmer door de kleur of teekening
der eischalen.
Wat de verhouding tjusschen ouders en
jongen bij dè Groote Zeezwaluwen aangaat,
in het bijzonder wat do vraag betreft
of de ouders alléén hun eigen of tevens
andere jongen voeren, zegt S. o.a. het
volgende. De jongen (meestal zijn er 2)
beginnen, als ze eenige dagen oud zijn,
rond te loopen; zo worden dan door de
moeder goed bewaakt en verzorgd. Daar
dc begeleidende ouder aldus S. niet
beide jongen volgen kan (S. zal wel bedoeld
hebben: kan blijven volgen), verdwijnt na
korten tijd steeds een van beiden. Op grond
van deze en andere observaties verklaart
waarnemer tot de overtuiging te zijn ge
komen dat alle Groote Zeezwaluwen al
léén hun eigen jong grootbrengen (in den
gedachtengang van S. wil dat dus zeggen:
slechts één der twee eigen jongen). Ver
liezen ze dit echter zoo zegt S. dan
voeren ze stellig in de eerste plaats elk
jong dat op het hunne gelijkt. Hij neemt
daarbij aan dat de Groote Zeezwaluwen
hun jongen aan de sterk varieë rende af-
teekening van het vederkleed en wellicht
ook aan de zéér afwisselende kleur van
het verhemelte herkennen.
Arnhem, October 1931.
A. A. VAN PELT LECHNER.
1) Ik verwoed dat S. hiermede bedoelt zich op
han manier daarvan willen meester maken (als
buit). v. P. L.
2) Dit ls bij onderscheidene soorten, óók l^nfrs
experimcnteelen wc?, gebleken niet het geval
te zijn. v. P. L.
NAAR AANLEIDING
VAN DE BEGROOTING VOOR 1932.
In een vorig artikel hebben we een
overzicht gegeven van de uitgaven, welke
ten laste van den Staat der Nederlanden
komen. Tegenover deze uitgaven nu moeten
(als in iedere huishouding) inkomsten
komen te staan. We gaan nu de belofte
om over die inkomsten een en ander te
vertellen inlossen.
We herinneren eraan, dat de begrooting
sluit met een geraamd tekort van f. 49.387.987
Bij een uitgave van f. 593.656.079 en een
ontvangst van f. 544.268.092. Ook over het
jaar 1931 zal met een tekort gerekend
moeten worden, dat naar de huidige ge
gevens geschat is op rond 21 millioen
gulden. De opbrengst der middelen toch
is over de eerste zeven maanden van dat
jaar 12.6 millioen achter gebleven bij de
raming. Het valt te betwijfelen of in het
kemende jaar niet van een nog sterker
achterblijven van de inkomsten bij de
raming zal moeten gesproken worden, ge
zien het feit der nog sterker opgetreden
crisis, sedert de begrooting werd opgemaakt
Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk
heid valt te profeteeren, dat de crisis en
de daarin geleden verliezen zich zal
manifesteeren in de mindere opbrengst der
verschillende belastingen en heffingen. En
daannede zijn we gekomen aan de inkom
sten gelijk die voor 1932 werden geraamd.
Het grootste aandeel daarin hebben na
tuurlijk de belastingen, welke up een drietal
na alle lager geraamu zijn uan voor 't ïoo-
pende jaar. Dit drietal is; de Grondbelas
ting; het Accijns op het Gedistilleerd en de
Tabaksbelasting. De cijiers zijn de volgende.
Grondbelasting in 1932 f.3.815.000; vorig
jaar f. 5.800.000, zoodat meer verwaait
wordt f. 15.000, Accijns op het gedistilleerd
f. 40.000.000; vorig jaar f. 37.000.000; zoodat
meer verwaent wordt i. 3.000.0oO, Tabaks
belasting geraamd op f. 30.60j.0.0; veneden
jaar op 29.000.000, meer aldus f. 1.600.000,
Maar daarmede zijn we dan ook aan nei
einde van het meer.
Minder worden alle andere belastingen.
De Personeele Belasting is pro memorie
uitgetrokken in verband met haar andere
bestemming. Ten vorigen jare prijkte ze
nog op de begrooting met een bedrag van
f. 4.200.000. De Rijks-Inkomstenbelasting
daalde met 10 millioen gulden van vijf
en tachtig op vijf en zeventig millioen.
Rekening houdende met wat de kohieren
en andere gegevens leeren is men daartoe
gekomen. Rooskleurig is dat dus met.
Dc Vermogensbelasting daarlde van
f. 14.500.000 op 14 millioen. Waarschijnlijk
zal dit cijfer na de inmiddels geleden ver
liezen nog te hoog blijken. Eveneens zal
do opbrengst van de Dividend- en Tan
tième belasting een veer moeten laten; ze
daalde van f. 19.500.000 op f. 15.000.000 dus
met f4.500.000.
De Rechten op den Invoer liepen met
f. 9.300.000 terug van 70.000.000 gulden op
f. 60.700.000. In dit verband mogen we
wel herinneren aan de plannen van den
minister om over te gaan tot een tariefs-
verhooging op de invoerrechten met twee
percent, dus van acht tot tien.
Het Statistiekrecht is ook veel lager
geraamd, het kwam van 4.300.000 gulden
op f. 3.000.000. Het Accijns op het Zout
werd gebracht van f. 2.300.000 op
f. 2.000.000 en het Accijns op den Wijn
van f. 2.600.000 op f. 2.000.000. Hoog'er
werd geraamd, gelijk we reeds opmerk
ten, het accijns op het gedistilleerd, maar
lager daarentegen het Accijns op het Bier,
dat met f. 2.600.000 terug gebracht werd
van f. 16.400.000 op f. 13.800 000. Dit be
vreemdt, omdat het als vaststaand mag
aangenomen worden, dat het bierverbruik
in den laatsten tijd weer Stijgende is.
Ook de Suikeraccijns doet aan de alge-
meene daling mee; die werd gebracht op
f. 52.700.000, vorig jaar f. 53.400.000. De
Belasting op Gouden en Zilveren voor
werpen daalde in de begrooting van
f. 1.100.000 op f. 900.000. De Rechten en
Boeten van Zegel werden f. 2.300.000 lager
geschat en pareeren nu op de begrooting
met f. 24.700.000.
Zeer veel lager werden begroot de
Rechten en Boeten der Registratie. Deze
werden liefst f. 11.600.000 lager geraamd;
zij worden geschat op f. 15.000.000, terwijl
de Rechten enz. op de Successie enz. ge
bracht werden op f. 45.000.000; vorig jaar
f. 48.000.000. Het is niet roekeloos te voor
spellen, dat ook deze rechten door de
algemeene waardevenn in dering van vaste
goederen en geldswaardige papieren sterk
zullen lijden.
Voegen we hier nog aan toe, dat de
overige ontvangsten van Financiën be
groot worden op f. 15.078.043 (vorig jaar
f. 22.647.713).
Uit deze cijfers blijkt, dat de opbrengst
der belastingen over de geheele linie ge
raamd wordt op f. 409.015.000; met de
genoemde overige ontvangsten samen
f. 424.093.000. Uit dit bedrag volgt, dat de
bevolking van Nederland, gerekend van
de wieg tot het graf op acht millioen
zielen, per hoofd zal moeten opbrengen
aan directe en indirecte belastingen f.53.
Maar de Staat heeft nog andere inkom
sten, die we nu zullen geven naar het
departement, waaronder ze gerangschikt
zijn: Hooge Colleges van Staat enz.
f. 59.300; Buitenlandsche Zeiken f. 371.655:
Justitie f. 5.930 595: Binnenlandsche Zaken
en Landbouw f. 3.945.433; Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen f. 14.135.000: Na
tionale Schuld f. 45.716.534; Defensie
f. 13 086.045; Waterstaat, Handel en Nij
verheid f. 29.123.782; Arbeid, Handel en
Nijverheid f. 6.760.081 en Koloniën
f. 1.046.594.
In ronde cijfers zijn dus de inkomsten:
belastingen f. 409.000.000; andere ontvang
sten van Financiën f. 15.000.000; ontvang
sten door de andere hoofdstukken der bè-
grooting f. 120.000.000; samen f. 544.000.000
De uitgaven volgens de begrooting zijn
rond f, 593.000.000; vandaar het tekort van
f. 49.387.987.
LICHAMELIJK GEBREKKIGEN (II).
Het loont de moeite, wat langer stil te
staan bij een der op het congres genomen
resoluties, onder den titel ,,The crippled
children's charter". Zij ls te beschouwen
als een bevestiging van een dergelijk, in
Amerika genomen besluit, toen genoemd
„The crippled child's bill of rights".
Uit deze benamingen zien wij reeds,
dat het gaat om de eischen welke het
gebrekkige kind volgens hen, die zich op
dit gebied autoriteit hebben weten te ver
werven. aan de gemeenschap mag stellen.
De tien punten waarin is neergelegd wat
in staat is, aan dat kind de kansen op
levensgeluk te geven, die als een geboorte
recht van elk levend wezen mogen worden
beschouwd, zullen wij achtereenvolgens in
'het kort bespreken:
1. Aangeboren gebreken moeten zoowel
vóór de geboorte als daarna bestreden
worden, zooveel dat in het menschelijk
en wetenschappelijk vermogen ligt.
2. Ieder kind behoort onder gunstige
hygiënische verhoudingen zich te kunnen
ontwikkelen. De vervulling van dezen eisch
door maatregelen en toezicht zoowel in
het huisgezin als door de overheid moet
het kind bij zijn ontwikkeling tot vol
wassene vrijwaren voor invloeden, die ge
brekkigheid kunnen veroorzaken, zooals
ondervoeding, ondeugdelijk voedsel, onge
zonde omgeving, gevaar voor verwonding,
verminking, enz.
3. Voor ieder zich ontwikkelend gebrek
moet zoo spoedig mogelijk deskundig
onderzoek en behandeling beschikbaar
zijn, opdat blijvende ongeschiktheid door
doelmatig ingrijpen alsnog worde voorko
men.
4. Naast vroegtijdige behandeling moet
voor elk gebrekkig kind voortdurend toe
zicht en verzorging maatregelen verschaf
fen, die tot genezing of verbetering van
den toestand kunnen bijdragen.
5. Voor ieder gebrekkig kind moet de
opvoeding in overeenstemming met de
bestaande afwijking geregeld worden. Zoo
niet, dan zijn alle maatregelen, behalve
dan die voor directe vermindering van)
lijden, vruchteloos.
6. De zorg, behandeling, het onderwijs
en de opleiding in een vak, dat aan de
roeping van het kind beantwoordt, behoo-
ren al naar de aanwezige omstandigheden
er op ingericht te zijn, dat later geheel of
gedeeltelijk in het eigen onderhoud voor
zien kan worden. Zonder deze practische
opleiding treft het onderwijs weinig doel.
7. Na de opleiding moet een doelmatige
plaatsing in het maatschappelijk leven ge
zocht worden, overeenstemmende met de
roeping van den gebrekkige. Alleen op deze
wijze krijgt de aan hem besteede zorg
waarde.
8. Van beteekenis is de houding, niet
alleen van wie voor hem een zekere verant
woording dragen, maar ook van hem, met
wie hij in dagelijksche aanraking wordt
gebracht, in dien zin, dat de gebrekkige
gevrywaard worde voor stekelige spot
ternij, beschimping, of, wat nog erger is.
voor het demoraliseerende medelijden van
de hem omgevende personen.
9. Niet alleen de lichamelijke, ook da
geestelijke ontwikkeling dient zorgvuldig
in acht genomen te worden, afgezien van
religie of secte.
10. In het kort: niet alleen ten eigen
behoeve, maar ook ten voordeele van de
geheele maatschappij moet elk gebrekkig
kind erlengen: het beste lichaam, dat de
moderne wetenschap hem verschaffen kan
de beste geestelijke ontwikkeling, waartoe
de moderne opvoeding in staat is te geven,
de beste beroepsopleiding, welke tegen»
woordig verkregen kan worden, de besta
aanstelling, welke zijn lichamelijke en
geestelijke ontwikkeling in verband met
plaatselijke omstandigheden mogelijk
maken'.
Zooals men ziet, dit zijn alie schoone
wenschen; helaas zullen velen den Indruk
krijgen, dat het voorloopig niet meer dan
vrome wenschen zijn. Gaarne zou men
daarnaast den weg zien aangewezen
waarop dat alles practisch verwezenlijkt
kan worden. Het nemen van een „resolu
tie" is in den regel hiervoor zonder meer
onvoldoende.
Gelukkig werd in de zittingen wel iets
meer gehoord, dat niet uitsluitend theo
retische beteekenis doch ook practische
waarde had. Door Hans Wuertz, uit Ber
lijn, een man van zeldzame belezenheid
op dit gebied, werd een voordracht gehou
den over menschen, die belde handen
missen. Wie zou denken, dat dit gebrek
slechts zelden voorkomt, zal verbaasd zijn
over de vele door Wuertz genoemde voor-
Uit het Engelsch door mej. C. M. G. de W.
4)
Er zit daar iets onder de bloemen,
tuinheer. daar ben ik zeker van, zei de
jonge man. terwijl hij het stukje met de
microscoop oplettend bekeek. Maar wat
net is kan ik niet zeggen.
Dat kan niemand. Maar zooals ik al
h J is J0 elSen ongeluk. In onzen
nandel kan men speculeeren, en dat is
onvoorzichtig; denk daaraan, jonge man.
Het is best mogelijk, dat ik iets kost
baars vindt, mijnheer, waagde Willem er
"ij te voegen.
Jawel, jawel, als de kalveren op het
Us gaan dansen.
H°e zijn gedachtengang op het oogen-
ïjr. *as. is moeilijk te zeggen, maar hij
m eens aan z«n nichtje en daar
ze- hetgeen ze al twee minuten lang
von t aan' Ze was uit de achtergewel-
™„rf voorschijn gekomen en keek Willem
un schilderijtje met aandacht aan.
n„ 's er nichtje, zei de oude man
P scherpen toon. Wat kom je doen?
kali kot koude lamsvleesch, dat in de
SP 7.i l i voor het middagmaal. Oom
kreoo een weinig blozende. Ja. ze
in t!„^en kleiJr- omdat ze spreken moest
nm W00r|Huheid van zulk een knap-
Pen jongen man.
gen? JVwat ,denk ie- dat wü anders kre-
ioie gras? misschien of pate de
H ^25' P°m s'' zei Julie ernstig,
wied dan, bromde S. Gedge.
HOOFDSTUK IV.
Het was niet voor 's avonds, toen S.
Gedge per bus naar Clerkenwell was ge
gaan om een ouderwetsche sofa te koo-
pen van een koopman, die in geldelijke
verlegenheid zat, dat Willem en Julie
kennis met elkaar konden maken. Voor
dien tijd echter was de atmosfeer in No.
46 Nieuwe Kruisstraat door hun tegen
woordigheid al aanmerkelijk verbeterd.
Bij den eersten oogopslag reeds was
Willem niet weinig getroffen door de ver
schijning van dat nichtje. In de eerste
plaats vormde ze zeker al een heel groot
contrast met vrouw Ranciman. Zij zag er
zoo zindelijk en netjes uit; ze had mooie
handen, de kleur van haar haar was juist
iets voor een schilder en ze had het aller
aardigst opgemaakt. Daarenboven was ze
zoo slank als een wilg, zij bewoog zich
met een zekere bevalligheid en gratie en
haar oogen waren grijs. En wat hem
bovenal trof, zij glimlachte echt vriend
schappelijk.
En Julie, welken indruk had zij gekre
gen? Toen ze hem daar onverwachts zag
staan, dicht bij het raam, met het schil
derstukje in de hand. dat hij op de markt
gekocht had, vond ze dadelijk dat de
jonge man een heel aardig voorkomen
had. Hij zag er vriendelijk en knap uit.
En die indruk werd bevestigd, toen ze
's avonds met elkaar gepraat hadden, ge
durende de zeer gelukkige afwezigheid
van Oom Si.
Hun gesprek begon iets na zevenen,
toen Willem de luiken had dicht gedaan
en de winkeldeur gesloten. Hij was het,
die het gesprek begon.
U blijft hier, nietwaar, juffrouw
Gedge?
Ja, antwoordde Julie, als ik Oom Si
tenminste van dienst kan zijn.
Heeft hij u dan niet aangenomen?
De baas zei een veertien dagen geleden,
dat hij u als kind zou aannemen.
Oom Si zegt ,dat ik dat nu zoo half
en half ben, zei Julie heel stemmig. Ik
ben een maand op proef. Als ik hem aan
sta, zegt hij, dan kan ik blijven, zoo niet,
dan moet ik een ander baantje zoeken.
Ik hoop dat u kunt blijven, zei Wil
lem met volmaakte oprechtheid.
Ei- was genoeg vrouwelijke ijdelheid in
het hart van het nichtje van S. Gedge om
haar niet even te doen glimlachen. Dat
was een heel en heel eenvoudige jongen
en toch kon zij niet ontkennen, dat er
iets in hem was, dat haar even deed
trillen.
Waarom hoopt u dat? zei het echte
vrouwtje schijnbaar heel onschuldig.
Ik weet niet waarom, of het moest
wezen dat u zoo bijzonder prettig is om
mee te praten. En de eenvoudige jongen
kreeg een kleur van zijn eigen buitenspo
righeid.
Ze zou iets hebben kunnen zeggen op
ijskouden toon; ze zou hem zelfs kunnen
uitlachen over de opinie van zulk een
jongen man, maar Julie begreep, dat
deze zeldzame oprechtheid iets was, waar
geen verstandig meisje mee mocht spot
ten. Willem was Willem en als zoodanig
moest ze hem behandelen.
Is u niet heel knap?
Zij wist dat hij knap en verstandig was,
maar ze wist zelf niet waarom. Ze wou
hem niet te kennen geven, dat zij het wist,
Neen, dat geloof lk volstrekt niet.
Maar u is het toch. Dat moet u wel
zijn om het land te kunnen af loopen om
zeldzame kostbare dingen te koopen, die
Oom Si dan weer moet verkoopen.
Ach! Iedereen kan wel het een en
ander vinden om te koopen, als hij er geld
voor mee gekregen heeft.
Neen, dat kan niet iedereen. Ik zou
het heelemaal niet kunnen.
Zou dat niet komen, omdat u er
heelemaal niet in opgeleid is?
Dat is het niet alleen, er komt meer
bij, zei Julie heel slim. U hebt een bijzon
dere gave dingen op te sporen of te her
kennen, die waarde hebben.
Dat is misschien wel zoo, stemde de
jonge man eenvoudig toe. De baas vraagt
mij in den regel of een ding echt is ja
of neen.
Het meisje doorboorde hem letterlijk
met haar oogen.
Zeg mij dit dan eens?
Hij was zeer verbaasd over die plotse
linge vraag.
Is hij zelf echt?
Wie? De baas?
Ja, Oom Si.
Zonder een oogenblik te aarzelen kwam
het antwoord: Ja, juffrouw Julie, dat is
hij. De baas is een echt stuk.
Ik ben heel blij dat te hooren, zei
Julie met een eenigszins gefronst gelaat.
Ja, de baas is een echt stuk mensch.
Er was een diepe, overtuigde klank in zijn
stem. En langzaam voegde hij er bijmen
zou hem ook wel een museum stuk kun
nen noemen.
Het meisje glimlachte om dien plechti-
gen toon,
Het is een heel goed mensch. Er was
warme genegenheid in die1 woorden.
Waarom nam hij mij als het ware
van de straat op? Willem wees op den
grond. En nu ben ik zijn assistent.
En hoeveel verdient u in de week?
zei het practische meisje, als die vraag
niet al te onbescheiden is.
Ik verdien f. 4.50.
In de week?
Ja, met kost en inwoning.
Zij keek den jongen man strak aan.
U is meer waard.
Als de baas denkt dat ik meer waard
ben, dan zal hij mij ook wel meer geven.
Julie kneep de lippen samen en schudde
twijfelend het hoofd. Zij was blijkbaar
niet overtuigd.
O, ja, dat weet ik zeker. Hij heeft mij
beloofd met Nieuwjaar mijn loon op te
slaan.
Dat dient ook wel, zei het jonge
meisje, hem nog steeds aanziende.
Natuurlijk, ontvang ik alles wat hij
belooft.
En uw kleeding?
Het was of hij zich moest verontschul
digen te moeten bekennen, dat hij zelf
voor zijn kleeren moest zorgen. Maar tot
verzachting van die onaangename beken
tenis voegde hij er met veel nadruk bij,
dat hij alles, wat hij wist, van zijn mees
ter geleerd had.
Julie kon niet nalaten het voorhoofd te
fronsen. Hoe aardig hij ook mocht wezen,
ze zou hem wel eens even willen wakker
schudden. Niemand had het recht zoo
eenvoudig te wezen als de jonge man. Er
volgde een oogenblik stilte. Daarna zei
de jonge man:
Juffrouw Julie, zou u even iets willen
bekijken, dat ik gisteren op de markt
te Crowden gekocht heb?
O ja, heel graag, zei het aardige
meisje. Zij had het al gezien, maar wou
het heel graag nog eens bekijken
Zou u misschien even boven willen
komen in het atelier. Willem lachte wat
verlegen. Ik noem het zoo maar; een
atelier is het eigenlijk niet. Ik noem het
alleen maar zoo voor mij zelf, weet u,
voegde hij er eenvoudig bij.
Waarom noemt u het dan ook een
atelier tegen mij? vroeg de „vrouw", ge-
personificeerd in het nichtje van S.
Gedge.
Dat weet ik zelf niet. Het was heel
dwaas van mij.
Neen, dat was het niet. Juist heel
aardig.
De eenvoudige jongen bloosde tot aan
de wortels van zijn haren, dik krullend
bruin haar. achterover gekamd boven een
hoog voorhoofd, zoo flatteus mogelijk. En
toen, met een zeldzame tegenwoordigheid
van geest om zijn verwarring niet te
toonen, wees hij haar den weg naar bo
ven, twee trappen op, dezelf4e trap, die