LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 17 October 1931 Vierde Blad 72ste Jaargang OUDE BOUWKUNST 1 RONDOM LEIDEN. VARIA UIT DE VOGEL WERELD. De Inkomsten van den Staat No. 21957 GENEESKUNDIGE BRIEVEN. FEUILLET0N. Het Kostbare Meesterstukje NOORDWIJK-BINNEN. II. De geschiedenis van de kerk te Noord- wijk is nauw verbonden aan de over leveringen omtrent St. Jeroen. We meenen daarom goed te doen. aan deze overleveringen een artikel te wijden. St. Jeroen zou uit Schotland geboortig sijn uit een adellijk geslacht. Hij was opgevoed in het Christelijk geloof en had reeds in zijn jeugd de neiging tot gods dienstige overpeinzingen. Zijn vader dacht een eervolle wereldlijke loopbaan voor hem weggelegd, doch Jeroen verkoos het gees telijk habijt. Na eenig tegenstribbelen van de zijde eijner ouders, werd hem ten slotte toege staan zich aan de studie voor geestelijke te wijden. Na de wijding verliet hij Schot land en begaf zich naar Utrecht, waar de toenmalige bisschop, dien de kerk thans vereert als de H. Huugerus, hem opdroeg Northgo tot arbeidsveld te nemen. Weldra werd hij daar en in de naaste omgeving vereerd als een voorbeeldig priester. In het midden der 9de eeuw, de kro nieken noemen de jaren 856 en 857, deden de Noormannen weer een van hun be ruchte. invallen in Friesland, waartoe zij te eerder werden aangelokt, doordat een hunner opperhoofden Rorik, door Keizer Lotharius beleend met Dorestad. een dub belzinnige houding had aangenomen. Langs het Vlie en de westelijke Rijn monden drongen zij binnen, verwoestten de Adalbert-skapel te Egmond en moordden Utrecht uit. In Augustus 857 plunderden zij de om geving van Leiden en kwamen den 16den re Northgo. Heidenen als zij waren, keerde hun woede zich vooral tegen den Christen- priester. die trouw op zijn post bleef, om zijn gemeente een voorbeeld te geven. De kerk, die natuurlijk van hout was. werd verbrand en Jeroen onder doodsbedreiging meegevoerd naar het Norenkamp in de nabijheid. Den volgenden dag. den 17den Augustus, werd hij voor den Noorschen aanvoerder gebracht, die, onder belofte van lijfsbe houd en vrijheid, van hem eischte, dat hij het Christendom zou afzweren en aan de heidensche goden zou offeren. Toen Jeroen weigerde en ondanks vree- selijke dreigementen blééf weigeren, sleepte men hem langs een hollen weg. die thans St. Jeroensweg heet, tot voor een poortje, dat thans aan de achterzijde toegang geeft tot het buiten Kalorama. Daar werd hij gemarteld en gedood. Toen de nacht zijn schaduw over het tooneel van de misdaad had uitgespreid, en de Noren ronkten in hun slaap, kwa men in stilte eenige getrouwen en be groeven het lichaam. Het hoofd, dat van de romp was geslagen, werd op een andere plaats verborgen. De begraafplaats werd weldra geheel vergeten, totdat Jeroen zelf de tijd van de verheffing van zijn gebeente vond ge komen. Dat was in 973, tijdens de regee ring van Dirk II. Er leefde toen te Northgo een boer, Not- bodus of Nochbodo genoemd. Deze had in zekeren nacht een droomverschijning, waarbij Jeroen hem opdroeg zijn lichaam op te graven en naar Egmond te voeren, waar ook Adalbertus was bijgezet. Noch- bcde dacht, dat een booze geest 'n loopje met hem wou nemen en gehoorzaamde dus niet. Een tweede aanmaning volgde, maar opnieuw trok Nochbodo in twijfel of zijn droomvisioen waarde had. Toen hij In den morgen opstond, ontdekte hij, dat drie hengsten uit zijn stal waren verdwenen. Overal zocht men, maar ner gens waren ze te vinden. Vermoeid legde men zich in het bosch een poos ter ruste en opnieuw verscheen Jeroen een der mannen in den slaap. .,Zeg aan Nochbodo, dat hij mijn graf zoeke en mijn reliquieën verheffe. Ter verdrijving van zijn ongeloof zult gij oost waarts de hengsten vinden aan een boom gebonden." Nochbodo was nu overtuigd. Hij vond de hengsten en het graf. Onmid dellijk wendde hij zich nu tot Dirk II, die op zijn beurt den Utrechtschen kerkvorst, bisschop Balderik, op de hoogte stelde. In beider tegenwoordigheid werd het graf geopend en het gebeente werd solemneel naar Egmond gevoerd. Het hoofd van den martelaar was echter niet gevonden. Op de plaats van het graf werd een kerkje gebouwd, waarschijnlijk van hout, misschien op steenen fondamenten. Voor y geestelijke bediening werd zorg ge- oragen door den abt van Egmond, die een zijner geestelijken heenzond. Het oude St. Maartenskerk je aan de duinwetering was nu overbodig geworden en werd afgebroken. Dirk II had dit eigen machtig aan het Sticht ontnomen en Northgo tegen den wil van den leenheer, den Duitschen keizer, afhankelijk gemaakt van Egmond en daarmee van het Holland- sche Huis. Noordwijk werd weldra een belangrijke bedevaartsplaats voor de omwonenden, zoodat de oude kerk uit het laatst der 10de eeuw voor en na vergroot werd. Dit geschiedde o.a. ook in het begin der 14de eeuw. Bij het graafwerk voor de fun deering van het nieuwe altaar in de na bijheid van dat van St. Jeroen, dat op diens graf was geplaatst vond men een schedel, dien men aan den martelaar meende te moeten toeschrijven, temeer omdat volgens de legende, een krankzin nige bij de aanraking van dit hoofd' plot seling genas. Dit hoofd bleef als reliquie in de kerk bewaard en het aanzien van Noordwijk als bedevaartsplaats kon er slechts door stijgen, temeer toen in 1429 bisschop Sweder plechtig vaststelde en voorschreef, wat door de geloovigen reeds sinds een paar eeuwen was gedaan en de viering van den 17den Augustus als naamdag gelastte. In hoeverre de overgeleverde geschie denis van St. Jeroen en diens gebeente een kern van historische waarheid kan be vatten, kan men gedocumenteerd lezen in een onderzoek van wijlen prof. P. J. Blok in „Nijhoffs Bijdragen" 4de serie. Dl. III; een verhandeling, welke in eenigszins po pulairder vorm is overgenomen in het „Leidsch Jaarboekje" van 1911. Wij kunnen dit dus verder laten rusten, evenals de verdere lotgevallen der reli quieën. die bij de troebelen der 16de eeuw naar Keulen werden vervoerd, behalve het hoofd dat te Noordwijk bewaard werd en daar omstreeks 1571 verdween. Bij het herstel der Bisschoppelijke hiërarchie in 1853 werden de relieken weer naar Haarlem gebracht, vanwaar ze in 1892 solemneel weer werden gevoerd naar de Katholieke Kerk te Noordwijk, zoodat Noordwijk thans weer voor de Katholieken een bedevaartplaats is als in de Middeleeuwen. Ik heb de overleveringen omtrent Sint Jeroen hier even in kort bestek in herin nering gebracht, omdat, zooals wij zullen zien, de oude Middeleeuwsche kerk van Noordwijk juist aan hem haar plaats, haar grootte en samenstelling heeft te danken. In de kerkelijke bouwkunst der Middel eeuwen was het altijd de idee, die voorop ging. Daarnaar richtte zich de materieele manifestatie. Hoe gedragen de Zilvermeeuw en de Groote Zeezwaluw zich ten opzichte van hun eieren en jongen? Waarnemingen en experimenten betref fende bovenbedoeld probleem, door G. Steinbacher, een Duitsch ornitholoog, op het vogeleiland Mellum verricht, leidden tot de volgende resultaten. Wanneer men bij Zilvermeeuwen het volle legsel op één ei na wegnam en naast het nest legde, dan broedden ze op het in het nest overgebleven ei verder. Op de buiten het nest liggende eieren werd geen acht geslagen en werden die later opgegeten. Verwijderde men alle eieren uit het nest en verspreidde die in een kring met een straal van hoogstens een meter lengte om het nest heen, dan broedden ze in den regel op één dier eieren verder, en bouwden een nieuw nest daaromheen. De keuze van het ei is van te veel factoren afhankelijk, zegt waarnemer, om er een juist inzicht in te krijgen. Heel zelden werd een der andere eieren in het nest gerold. Zoolang er dus één ei in het nest ligt, herkennen! ze hun daarnaast liggende eieren niet en eten die op. Eerst als er geen ei meer in het nest lag, namen ze een der dicht nabij liggende aan; meer dan een meter mag de afstand niet bedragen. Verwijderde men het volle legsel uit het nest en legde men dat bij elkaar op een zekeren afstand neer, dan werd het mits die afstand niet meer dan één meter be droeg. aangenomen en een nest er om heen gebouwd. Daarbij treden echter be duidende individueele verschillen op; de eene Zilvermeeuw verlaat haar legsel reeds bij verwijdering op 0.5 M.; een andere eerst op 1.5 M. afstand. In liet nest terug gerold werden de eieren slechts dan, wan neer men ze op den nestrand legde. Op vermeerdering van het aantal eieren werd door de Zilvermeeuwen niet gelet» Zelfs tot 15 toe kon men het aantal ver- hoogen zonder dat het legsel verlaten werd; het nest werd dan echter belangrijk uit- en 3—4 eieren weer ingebouwd, niet zooals S. meent, omdat zo hoogstens 3—4 eieren willen hebben 1), maar omdat de nest-kuil slechts voor 3—4 eieren plaats biedt. Werden er nu nogmaals 12 eieren bijgelegd, dan herhaalde zich de zoo juist vermelde wijze van doen. Tenslotte broedde de Zilvermeeuw op 3 eieren, terwijl ze er 24 binnen den nestkring gebracht had. Op een mat-zwarte of hel-roode, kunst matige kleuring der eieren sloegen de Zilvermeeuwen in den regel geen acht. Blijkbaar geeft voor het onderkennen der eigen eieren tegenover die van andere vogelsoorten de ei-vorm den doorslag, 2), terwijl de ouder-vogels hun eigen eieren alléén door de standplaats van het nest schijnen te herkennen. De jongen worden ecliter, volgens S's meening, door de ouders aan hun kleur herkend. In tegenstelling met de waarnemingen van een Amerikaansch en in overeenstemming met die van een Duitsch ornitholoog, vindt volgens de ervaring van S. de Groote Zeezwaluw, evenals alle andere Meeuwen en Zeezwaluwen, haar eigen eieren enkel en alleen terug door de standplaats van het nest. en nimmer door de kleur of teekening der eischalen. Wat de verhouding tjusschen ouders en jongen bij dè Groote Zeezwaluwen aangaat, in het bijzonder wat do vraag betreft of de ouders alléén hun eigen of tevens andere jongen voeren, zegt S. o.a. het volgende. De jongen (meestal zijn er 2) beginnen, als ze eenige dagen oud zijn, rond te loopen; zo worden dan door de moeder goed bewaakt en verzorgd. Daar dc begeleidende ouder aldus S. niet beide jongen volgen kan (S. zal wel bedoeld hebben: kan blijven volgen), verdwijnt na korten tijd steeds een van beiden. Op grond van deze en andere observaties verklaart waarnemer tot de overtuiging te zijn ge komen dat alle Groote Zeezwaluwen al léén hun eigen jong grootbrengen (in den gedachtengang van S. wil dat dus zeggen: slechts één der twee eigen jongen). Ver liezen ze dit echter zoo zegt S. dan voeren ze stellig in de eerste plaats elk jong dat op het hunne gelijkt. Hij neemt daarbij aan dat de Groote Zeezwaluwen hun jongen aan de sterk varieë rende af- teekening van het vederkleed en wellicht ook aan de zéér afwisselende kleur van het verhemelte herkennen. Arnhem, October 1931. A. A. VAN PELT LECHNER. 1) Ik verwoed dat S. hiermede bedoelt zich op han manier daarvan willen meester maken (als buit). v. P. L. 2) Dit ls bij onderscheidene soorten, óók l^nfrs experimcnteelen wc?, gebleken niet het geval te zijn. v. P. L. NAAR AANLEIDING VAN DE BEGROOTING VOOR 1932. In een vorig artikel hebben we een overzicht gegeven van de uitgaven, welke ten laste van den Staat der Nederlanden komen. Tegenover deze uitgaven nu moeten (als in iedere huishouding) inkomsten komen te staan. We gaan nu de belofte om over die inkomsten een en ander te vertellen inlossen. We herinneren eraan, dat de begrooting sluit met een geraamd tekort van f. 49.387.987 Bij een uitgave van f. 593.656.079 en een ontvangst van f. 544.268.092. Ook over het jaar 1931 zal met een tekort gerekend moeten worden, dat naar de huidige ge gevens geschat is op rond 21 millioen gulden. De opbrengst der middelen toch is over de eerste zeven maanden van dat jaar 12.6 millioen achter gebleven bij de raming. Het valt te betwijfelen of in het kemende jaar niet van een nog sterker achterblijven van de inkomsten bij de raming zal moeten gesproken worden, ge zien het feit der nog sterker opgetreden crisis, sedert de begrooting werd opgemaakt Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk heid valt te profeteeren, dat de crisis en de daarin geleden verliezen zich zal manifesteeren in de mindere opbrengst der verschillende belastingen en heffingen. En daannede zijn we gekomen aan de inkom sten gelijk die voor 1932 werden geraamd. Het grootste aandeel daarin hebben na tuurlijk de belastingen, welke up een drietal na alle lager geraamu zijn uan voor 't ïoo- pende jaar. Dit drietal is; de Grondbelas ting; het Accijns op het Gedistilleerd en de Tabaksbelasting. De cijiers zijn de volgende. Grondbelasting in 1932 f.3.815.000; vorig jaar f. 5.800.000, zoodat meer verwaait wordt f. 15.000, Accijns op het gedistilleerd f. 40.000.000; vorig jaar f. 37.000.000; zoodat meer verwaent wordt i. 3.000.0oO, Tabaks belasting geraamd op f. 30.60j.0.0; veneden jaar op 29.000.000, meer aldus f. 1.600.000, Maar daarmede zijn we dan ook aan nei einde van het meer. Minder worden alle andere belastingen. De Personeele Belasting is pro memorie uitgetrokken in verband met haar andere bestemming. Ten vorigen jare prijkte ze nog op de begrooting met een bedrag van f. 4.200.000. De Rijks-Inkomstenbelasting daalde met 10 millioen gulden van vijf en tachtig op vijf en zeventig millioen. Rekening houdende met wat de kohieren en andere gegevens leeren is men daartoe gekomen. Rooskleurig is dat dus met. Dc Vermogensbelasting daarlde van f. 14.500.000 op 14 millioen. Waarschijnlijk zal dit cijfer na de inmiddels geleden ver liezen nog te hoog blijken. Eveneens zal do opbrengst van de Dividend- en Tan tième belasting een veer moeten laten; ze daalde van f. 19.500.000 op f. 15.000.000 dus met f4.500.000. De Rechten op den Invoer liepen met f. 9.300.000 terug van 70.000.000 gulden op f. 60.700.000. In dit verband mogen we wel herinneren aan de plannen van den minister om over te gaan tot een tariefs- verhooging op de invoerrechten met twee percent, dus van acht tot tien. Het Statistiekrecht is ook veel lager geraamd, het kwam van 4.300.000 gulden op f. 3.000.000. Het Accijns op het Zout werd gebracht van f. 2.300.000 op f. 2.000.000 en het Accijns op den Wijn van f. 2.600.000 op f. 2.000.000. Hoog'er werd geraamd, gelijk we reeds opmerk ten, het accijns op het gedistilleerd, maar lager daarentegen het Accijns op het Bier, dat met f. 2.600.000 terug gebracht werd van f. 16.400.000 op f. 13.800 000. Dit be vreemdt, omdat het als vaststaand mag aangenomen worden, dat het bierverbruik in den laatsten tijd weer Stijgende is. Ook de Suikeraccijns doet aan de alge- meene daling mee; die werd gebracht op f. 52.700.000, vorig jaar f. 53.400.000. De Belasting op Gouden en Zilveren voor werpen daalde in de begrooting van f. 1.100.000 op f. 900.000. De Rechten en Boeten van Zegel werden f. 2.300.000 lager geschat en pareeren nu op de begrooting met f. 24.700.000. Zeer veel lager werden begroot de Rechten en Boeten der Registratie. Deze werden liefst f. 11.600.000 lager geraamd; zij worden geschat op f. 15.000.000, terwijl de Rechten enz. op de Successie enz. ge bracht werden op f. 45.000.000; vorig jaar f. 48.000.000. Het is niet roekeloos te voor spellen, dat ook deze rechten door de algemeene waardevenn in dering van vaste goederen en geldswaardige papieren sterk zullen lijden. Voegen we hier nog aan toe, dat de overige ontvangsten van Financiën be groot worden op f. 15.078.043 (vorig jaar f. 22.647.713). Uit deze cijfers blijkt, dat de opbrengst der belastingen over de geheele linie ge raamd wordt op f. 409.015.000; met de genoemde overige ontvangsten samen f. 424.093.000. Uit dit bedrag volgt, dat de bevolking van Nederland, gerekend van de wieg tot het graf op acht millioen zielen, per hoofd zal moeten opbrengen aan directe en indirecte belastingen f.53. Maar de Staat heeft nog andere inkom sten, die we nu zullen geven naar het departement, waaronder ze gerangschikt zijn: Hooge Colleges van Staat enz. f. 59.300; Buitenlandsche Zeiken f. 371.655: Justitie f. 5.930 595: Binnenlandsche Zaken en Landbouw f. 3.945.433; Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen f. 14.135.000: Na tionale Schuld f. 45.716.534; Defensie f. 13 086.045; Waterstaat, Handel en Nij verheid f. 29.123.782; Arbeid, Handel en Nijverheid f. 6.760.081 en Koloniën f. 1.046.594. In ronde cijfers zijn dus de inkomsten: belastingen f. 409.000.000; andere ontvang sten van Financiën f. 15.000.000; ontvang sten door de andere hoofdstukken der bè- grooting f. 120.000.000; samen f. 544.000.000 De uitgaven volgens de begrooting zijn rond f, 593.000.000; vandaar het tekort van f. 49.387.987. LICHAMELIJK GEBREKKIGEN (II). Het loont de moeite, wat langer stil te staan bij een der op het congres genomen resoluties, onder den titel ,,The crippled children's charter". Zij ls te beschouwen als een bevestiging van een dergelijk, in Amerika genomen besluit, toen genoemd „The crippled child's bill of rights". Uit deze benamingen zien wij reeds, dat het gaat om de eischen welke het gebrekkige kind volgens hen, die zich op dit gebied autoriteit hebben weten te ver werven. aan de gemeenschap mag stellen. De tien punten waarin is neergelegd wat in staat is, aan dat kind de kansen op levensgeluk te geven, die als een geboorte recht van elk levend wezen mogen worden beschouwd, zullen wij achtereenvolgens in 'het kort bespreken: 1. Aangeboren gebreken moeten zoowel vóór de geboorte als daarna bestreden worden, zooveel dat in het menschelijk en wetenschappelijk vermogen ligt. 2. Ieder kind behoort onder gunstige hygiënische verhoudingen zich te kunnen ontwikkelen. De vervulling van dezen eisch door maatregelen en toezicht zoowel in het huisgezin als door de overheid moet het kind bij zijn ontwikkeling tot vol wassene vrijwaren voor invloeden, die ge brekkigheid kunnen veroorzaken, zooals ondervoeding, ondeugdelijk voedsel, onge zonde omgeving, gevaar voor verwonding, verminking, enz. 3. Voor ieder zich ontwikkelend gebrek moet zoo spoedig mogelijk deskundig onderzoek en behandeling beschikbaar zijn, opdat blijvende ongeschiktheid door doelmatig ingrijpen alsnog worde voorko men. 4. Naast vroegtijdige behandeling moet voor elk gebrekkig kind voortdurend toe zicht en verzorging maatregelen verschaf fen, die tot genezing of verbetering van den toestand kunnen bijdragen. 5. Voor ieder gebrekkig kind moet de opvoeding in overeenstemming met de bestaande afwijking geregeld worden. Zoo niet, dan zijn alle maatregelen, behalve dan die voor directe vermindering van) lijden, vruchteloos. 6. De zorg, behandeling, het onderwijs en de opleiding in een vak, dat aan de roeping van het kind beantwoordt, behoo- ren al naar de aanwezige omstandigheden er op ingericht te zijn, dat later geheel of gedeeltelijk in het eigen onderhoud voor zien kan worden. Zonder deze practische opleiding treft het onderwijs weinig doel. 7. Na de opleiding moet een doelmatige plaatsing in het maatschappelijk leven ge zocht worden, overeenstemmende met de roeping van den gebrekkige. Alleen op deze wijze krijgt de aan hem besteede zorg waarde. 8. Van beteekenis is de houding, niet alleen van wie voor hem een zekere verant woording dragen, maar ook van hem, met wie hij in dagelijksche aanraking wordt gebracht, in dien zin, dat de gebrekkige gevrywaard worde voor stekelige spot ternij, beschimping, of, wat nog erger is. voor het demoraliseerende medelijden van de hem omgevende personen. 9. Niet alleen de lichamelijke, ook da geestelijke ontwikkeling dient zorgvuldig in acht genomen te worden, afgezien van religie of secte. 10. In het kort: niet alleen ten eigen behoeve, maar ook ten voordeele van de geheele maatschappij moet elk gebrekkig kind erlengen: het beste lichaam, dat de moderne wetenschap hem verschaffen kan de beste geestelijke ontwikkeling, waartoe de moderne opvoeding in staat is te geven, de beste beroepsopleiding, welke tegen» woordig verkregen kan worden, de besta aanstelling, welke zijn lichamelijke en geestelijke ontwikkeling in verband met plaatselijke omstandigheden mogelijk maken'. Zooals men ziet, dit zijn alie schoone wenschen; helaas zullen velen den Indruk krijgen, dat het voorloopig niet meer dan vrome wenschen zijn. Gaarne zou men daarnaast den weg zien aangewezen waarop dat alles practisch verwezenlijkt kan worden. Het nemen van een „resolu tie" is in den regel hiervoor zonder meer onvoldoende. Gelukkig werd in de zittingen wel iets meer gehoord, dat niet uitsluitend theo retische beteekenis doch ook practische waarde had. Door Hans Wuertz, uit Ber lijn, een man van zeldzame belezenheid op dit gebied, werd een voordracht gehou den over menschen, die belde handen missen. Wie zou denken, dat dit gebrek slechts zelden voorkomt, zal verbaasd zijn over de vele door Wuertz genoemde voor- Uit het Engelsch door mej. C. M. G. de W. 4) Er zit daar iets onder de bloemen, tuinheer. daar ben ik zeker van, zei de jonge man. terwijl hij het stukje met de microscoop oplettend bekeek. Maar wat net is kan ik niet zeggen. Dat kan niemand. Maar zooals ik al h J is J0 elSen ongeluk. In onzen nandel kan men speculeeren, en dat is onvoorzichtig; denk daaraan, jonge man. Het is best mogelijk, dat ik iets kost baars vindt, mijnheer, waagde Willem er "ij te voegen. Jawel, jawel, als de kalveren op het Us gaan dansen. H°e zijn gedachtengang op het oogen- ïjr. *as. is moeilijk te zeggen, maar hij m eens aan z«n nichtje en daar ze- hetgeen ze al twee minuten lang von t aan' Ze was uit de achtergewel- ™„rf voorschijn gekomen en keek Willem un schilderijtje met aandacht aan. n„ 's er nichtje, zei de oude man P scherpen toon. Wat kom je doen? kali kot koude lamsvleesch, dat in de SP 7.i l i voor het middagmaal. Oom kreoo een weinig blozende. Ja. ze in t!„^en kleiJr- omdat ze spreken moest nm W00r|Huheid van zulk een knap- Pen jongen man. gen? JVwat ,denk ie- dat wü anders kre- ioie gras? misschien of pate de H ^25' P°m s'' zei Julie ernstig, wied dan, bromde S. Gedge. HOOFDSTUK IV. Het was niet voor 's avonds, toen S. Gedge per bus naar Clerkenwell was ge gaan om een ouderwetsche sofa te koo- pen van een koopman, die in geldelijke verlegenheid zat, dat Willem en Julie kennis met elkaar konden maken. Voor dien tijd echter was de atmosfeer in No. 46 Nieuwe Kruisstraat door hun tegen woordigheid al aanmerkelijk verbeterd. Bij den eersten oogopslag reeds was Willem niet weinig getroffen door de ver schijning van dat nichtje. In de eerste plaats vormde ze zeker al een heel groot contrast met vrouw Ranciman. Zij zag er zoo zindelijk en netjes uit; ze had mooie handen, de kleur van haar haar was juist iets voor een schilder en ze had het aller aardigst opgemaakt. Daarenboven was ze zoo slank als een wilg, zij bewoog zich met een zekere bevalligheid en gratie en haar oogen waren grijs. En wat hem bovenal trof, zij glimlachte echt vriend schappelijk. En Julie, welken indruk had zij gekre gen? Toen ze hem daar onverwachts zag staan, dicht bij het raam, met het schil derstukje in de hand. dat hij op de markt gekocht had, vond ze dadelijk dat de jonge man een heel aardig voorkomen had. Hij zag er vriendelijk en knap uit. En die indruk werd bevestigd, toen ze 's avonds met elkaar gepraat hadden, ge durende de zeer gelukkige afwezigheid van Oom Si. Hun gesprek begon iets na zevenen, toen Willem de luiken had dicht gedaan en de winkeldeur gesloten. Hij was het, die het gesprek begon. U blijft hier, nietwaar, juffrouw Gedge? Ja, antwoordde Julie, als ik Oom Si tenminste van dienst kan zijn. Heeft hij u dan niet aangenomen? De baas zei een veertien dagen geleden, dat hij u als kind zou aannemen. Oom Si zegt ,dat ik dat nu zoo half en half ben, zei Julie heel stemmig. Ik ben een maand op proef. Als ik hem aan sta, zegt hij, dan kan ik blijven, zoo niet, dan moet ik een ander baantje zoeken. Ik hoop dat u kunt blijven, zei Wil lem met volmaakte oprechtheid. Ei- was genoeg vrouwelijke ijdelheid in het hart van het nichtje van S. Gedge om haar niet even te doen glimlachen. Dat was een heel en heel eenvoudige jongen en toch kon zij niet ontkennen, dat er iets in hem was, dat haar even deed trillen. Waarom hoopt u dat? zei het echte vrouwtje schijnbaar heel onschuldig. Ik weet niet waarom, of het moest wezen dat u zoo bijzonder prettig is om mee te praten. En de eenvoudige jongen kreeg een kleur van zijn eigen buitenspo righeid. Ze zou iets hebben kunnen zeggen op ijskouden toon; ze zou hem zelfs kunnen uitlachen over de opinie van zulk een jongen man, maar Julie begreep, dat deze zeldzame oprechtheid iets was, waar geen verstandig meisje mee mocht spot ten. Willem was Willem en als zoodanig moest ze hem behandelen. Is u niet heel knap? Zij wist dat hij knap en verstandig was, maar ze wist zelf niet waarom. Ze wou hem niet te kennen geven, dat zij het wist, Neen, dat geloof lk volstrekt niet. Maar u is het toch. Dat moet u wel zijn om het land te kunnen af loopen om zeldzame kostbare dingen te koopen, die Oom Si dan weer moet verkoopen. Ach! Iedereen kan wel het een en ander vinden om te koopen, als hij er geld voor mee gekregen heeft. Neen, dat kan niet iedereen. Ik zou het heelemaal niet kunnen. Zou dat niet komen, omdat u er heelemaal niet in opgeleid is? Dat is het niet alleen, er komt meer bij, zei Julie heel slim. U hebt een bijzon dere gave dingen op te sporen of te her kennen, die waarde hebben. Dat is misschien wel zoo, stemde de jonge man eenvoudig toe. De baas vraagt mij in den regel of een ding echt is ja of neen. Het meisje doorboorde hem letterlijk met haar oogen. Zeg mij dit dan eens? Hij was zeer verbaasd over die plotse linge vraag. Is hij zelf echt? Wie? De baas? Ja, Oom Si. Zonder een oogenblik te aarzelen kwam het antwoord: Ja, juffrouw Julie, dat is hij. De baas is een echt stuk. Ik ben heel blij dat te hooren, zei Julie met een eenigszins gefronst gelaat. Ja, de baas is een echt stuk mensch. Er was een diepe, overtuigde klank in zijn stem. En langzaam voegde hij er bijmen zou hem ook wel een museum stuk kun nen noemen. Het meisje glimlachte om dien plechti- gen toon, Het is een heel goed mensch. Er was warme genegenheid in die1 woorden. Waarom nam hij mij als het ware van de straat op? Willem wees op den grond. En nu ben ik zijn assistent. En hoeveel verdient u in de week? zei het practische meisje, als die vraag niet al te onbescheiden is. Ik verdien f. 4.50. In de week? Ja, met kost en inwoning. Zij keek den jongen man strak aan. U is meer waard. Als de baas denkt dat ik meer waard ben, dan zal hij mij ook wel meer geven. Julie kneep de lippen samen en schudde twijfelend het hoofd. Zij was blijkbaar niet overtuigd. O, ja, dat weet ik zeker. Hij heeft mij beloofd met Nieuwjaar mijn loon op te slaan. Dat dient ook wel, zei het jonge meisje, hem nog steeds aanziende. Natuurlijk, ontvang ik alles wat hij belooft. En uw kleeding? Het was of hij zich moest verontschul digen te moeten bekennen, dat hij zelf voor zijn kleeren moest zorgen. Maar tot verzachting van die onaangename beken tenis voegde hij er met veel nadruk bij, dat hij alles, wat hij wist, van zijn mees ter geleerd had. Julie kon niet nalaten het voorhoofd te fronsen. Hoe aardig hij ook mocht wezen, ze zou hem wel eens even willen wakker schudden. Niemand had het recht zoo eenvoudig te wezen als de jonge man. Er volgde een oogenblik stilte. Daarna zei de jonge man: Juffrouw Julie, zou u even iets willen bekijken, dat ik gisteren op de markt te Crowden gekocht heb? O ja, heel graag, zei het aardige meisje. Zij had het al gezien, maar wou het heel graag nog eens bekijken Zou u misschien even boven willen komen in het atelier. Willem lachte wat verlegen. Ik noem het zoo maar; een atelier is het eigenlijk niet. Ik noem het alleen maar zoo voor mij zelf, weet u, voegde hij er eenvoudig bij. Waarom noemt u het dan ook een atelier tegen mij? vroeg de „vrouw", ge- personificeerd in het nichtje van S. Gedge. Dat weet ik zelf niet. Het was heel dwaas van mij. Neen, dat was het niet. Juist heel aardig. De eenvoudige jongen bloosde tot aan de wortels van zijn haren, dik krullend bruin haar. achterover gekamd boven een hoog voorhoofd, zoo flatteus mogelijk. En toen, met een zeldzame tegenwoordigheid van geest om zijn verwarring niet te toonen, wees hij haar den weg naar bo ven, twee trappen op, dezelf4e trap, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 13