INAUGUREELE REDE VAN Prof. Mr. B. M. TELDERS. Scherts In Schets. 72ste Jaargang VRIJDAG 16 OCTOBER 1931 No. 21956 Officieele Kennisgevingen. STADSNIEUWS. Het voornaamste Nieuws van heden. LEIDSCH DAG BLAD DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. PRIJS DER ADVERTENTIENa 30 Cts. pér regel voor advertentlën uit Lelden en plaatsen waar agentschappen van ons Blad gevestigd zijn. Voor alle andere advertentlën 35 Cts. per regeL Kleine Advertentlën uitsluitend bij vooruitbetaling Woensdags en Zaterdags 50 Cts. bij een maximum aantal woorden van 30. Incasso volgens postrecht. Voor eventueele opzending van brieven 10 Cts. porto te betalen. Bewijsnummer 5 Cts. Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor Directie en Administratie 2500 Redactie 1507. Postcheque- en Girodienst No. 57055 - Postbus No. 54. PRIJS DEZER COURANT a Voor Lèidèn per 3 maanden 1.2.35, per week f. 0.18 Bulten Leiden, waar agenten gevestigd zijn, per week „0.18 Franco per post 1.2.35 4- portokosten. Dit nummer bestaat uit VIER Bladen EERSTE BLAD. VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD VAN LEIDEN, op MAANDAG 19 OCTOBER 1931, des namiddags te twee uur, in het gebouw „Tot Nut van 't Algemeen" (Steenschuur 21). Alsnog te behandelen: Benoeming van een Stads-geneesheer. (264) Benoeming van een Schoolarts. (265) 5901 HINDERWET. Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen ter algemeene kennis, dat door hen vergunning is verleend aan de N.V. „Het Motorhuis" en rechtverkrijgenden, i tot het oprichten van twee ondergrond- sche bewaarplaatsen voor benzine'in het perceel Hooge Rijndijk, Sectie M. Nis. 1059, 3683,4150, 4151 en 4183. j A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN, Burgemeester. VAN STRIJEN, Secretaris. Leiden, 16 October 1931. LEZING DR. P. D. TJALSMA. Over „De juridieke waardeering van den oorlog" „De gevangenschap der menschelijke ziel" In de geheel gevulde Remonstrantsche kerk heeft dr. P. D. Tjalsma, Remonstr. pred. alhier, gisteravond zijn eerste der vier aangekondigde lezingen gehouden over den modernen mensch en het geloof in God. Spr. sprak in het eerste gedeelte zijner rede over den modernen mensch, over zijn wording in de eeuwen, die ach ter ons liggen en over zijn houding tegen over godsdienst en geloof. Tal van factoren hebben dien modernen mensch gemaakt tot wat hij is geworden: een type van mensch, dat niet ongodsdienstig is, maar wel zich heeft losgemaakt van een tra- ditioneele wereld- en levens- en Godsbe schouwing. Wel zijn er velen in onzen tijd, die met God en geloof hebben afgerekend, voor wie deze woorden klanken zijn ge worden, maar daartegenover staan de tal- loozen die noch in een atheïsme noch in een kerkelijk-dogmatische vroomheid vrede vinden, maar zoeken en tasten naar hoo- ger leven. Maar op hun zoekenden weg staan zoovele, onzen tijd typeerende. be lemmeringen: daar is zooveel, dat het den modernen, naar God zoekenden mensch, moeilijk maakt tot God en Godsgeloof te komen. Want hoewel in zekeren zin ge zegd kan worden, dat de moeilijkheden en hinderpalen om God te vinden, door alle tijden dezelfde zijn, valt het niet te ont kennen, dat onze tijd aan deze moeilijk heden een eigen kleur geeft. Welke zijn nu de typische moeilijkheden voor den modernen mensch om tot God te komen? Hierover sprak dr. Tjalsma in het tweede deel zijner lezing. Hij noemde een viertal muren, die de gevangenis bouwen, waarin de menschenziel van onzen tijd is opgesloten: lo. het machinekarakter onzer wereld, dat heel het leven en samenleven heeft aangetast en ons leven met mecha niseering bedreigt. Hoe heeft Rathenau j hiervan geweten en hiervoor gewaar schuwd! Al te snel geeft de machine den mensch ook een machinehart vervlakt en ontadelt de techniek het menschelijk leven; 2o. het zakelijke karakter onzer samenleving, waarbij niet de mensch, maar de zaak, het geld. de winst de eerste plaats ontvangt, waarbij de mensch alleen wordt gewaardeerd en getaxeerd, in zoo verre hij middel is om de zaak te doen bloe.en. Spr. wees in dit verband op enkele treffende bladzijden in een geschrift van prof. Heering: De tijden roepen!; 3o de verstandsoversehatting onzer tijden. Zij bestaat nog altijd, wat spr. aan verschil lende voorbeelden illustreerde; 4o. de zin nelijkheid van den modernen mensch. wat in de sexueele losheid, de huwelijksont binding, veel romanliteratuur onzer dagen tot uiting komt. Deze 4 muren engen de menschenziel in, stompen haar af, ontade len haar. Wat blijft er over van de stilte, de overgave, het geloof in het boven-ver- standelijke. de ootmoed des geestes. wat blijft er voor plaats over voor gebed, ziels- contact met God in een wereld, waar deze muren rondom de ziel staan? Zoo ligt er een druk op de moderne menschenziel. ondanks de schijn van het tegendeel. Alleen als die druk wordt beseft en in onrust en onvrede smartelijk wordt bele den mogen wij hopen op verlossing voor de menschenziel onzer dagen, die als de ziel van den verloren zoon dwaalt en ver af is. maar, als zij tot bezinning komt. tot God terug kan keeren. God die wachten blijft en den tijd heeft. Met een gedicht van Schagen dat deze gedachten uitdrukt, eindigde dr. Tjalsma deze eerste der vier lezingen, welke door de stampvolle kerk in stille aandacht werd aangehoord. Donderdag 29 October zal de tweede lezing plaats vinden, met het onderwerp; De tragiek van het moderne huwelijk. Prof. mr. B. M. Telders. Hedenmiddag te 4 uur heeft in 't Groot- Auditorium der Leidsche Universiteit prof. mr. B. M. Telders, benoemd tot buitenge woon hoogleeraar in het Volkenrecht, als opvolger van jhr mr. dr. Van Eysinga, zijn ambt aanvaard, met het uitspreken van éen rede over; „De juridieke waardeering van den oorlog." Van alle vraagstukken, die de weten schap van het internationale recht aan haar beoefenaren voorlegt, aldus prof. Telders, is er onbestreden één van centrale beteekenis, dat is: de juridieke waardee ring van den oorlog. De plaats, die de oorlog in het systeem van het volkenrecht inneemt, is kenmerkend voor de ontwikke- lingsphase, die dat recht in een zeker tijcivak heeft bereikt, en de rechtskundige zin. die in een gegeven periode aan den oorlog wordt gehecht, is als het ware de toetssteen, waarmede de ontwikkeling van dat recht kan worden gekeurd. Zoo kon niemand minder dan Van Vollenhoven drie „treden" in de ontwikkeling van het volkenrecht onderscheiden, al naarmate het vijandelijk wapengeweld tusschen staten als rechtsinstituut was erkend en geregeld, en zoo kondigde hij met de door hem zoo vurig bepleite uitbanning van den „vechterij-oorlog" een nieuw phase van het jus gentium aan. Het scheen mij een belangwekkende taak. het ambt van hoogleeraar in het volkenrecht aan deze Universiteit te aanvaarden met een be schouwing van den aanblik, die het door Van Vollenhoven dusgenaamde „derde" volkenrecht van na 1918 op dit stuk te zien geeft, of, anders gezegd, met een onderzoek, in hoeverre de prophetie, die Van Vollenhoven in 1918 gedaan heeft, thans in vervulling is gegaan. De vraag, welke de juridieke beteekenis is, die aan den oorlog naar huidig volken recht toekomt, heeft niets gemeen met de vraag, hoever wij van het „ideaal" van den eeuwigen vrede nog zijn verwijderd. Ja, ik ga zelfs verder: Juist de erkenning van den oorlog als instelling des rechts doet ons beseffen, dat de zgn. „wereld vrede" de kwalificatie van een „schoonen droom" niet eens verdient, inzooverre im mers afschaffing van wapengeweld bij een zondige menschheid noodzakelijk dulding van onrecht beteekent, en „schoon" die droom dus eerst zou mogen heeten, wan neer de vrede zich aan een onverstoorde gerechtigheid paarde, een paradijs-achtige toestand, die in strijd is met het begrip van den menschelijken geest en in rede lijkheid „hier op aarde" niet is te ver wachten. Geheel iets anders dan het ideaal van de afschaffing van alle geweld tusschen staten is echter de vraag, in hoeverre het optreden gewapenderhand naar de hui dige stand van het internationale recht eenerzijds als willekeur is verboden en anderzijds als handhaving des rechts is geoorloofd, ja zelfs door de staten als plicht is aanvaard, en ten slotte in hoeverre tusschen de kategorieën van rechtmatig en verboden geweld het neu trale, slechts-feitelijke. oorlogsbegrip, dat aan juridieke waardeering ontsnapt, zijn geldigheid heeft behouden. Van Vollenhoven's prophetie van het „derde" volkenrecht, dat in 1918 "voor de deur stond en aanklopte'', heeft zich in elk geval in zooverre bewaarheid, dat inder daad met het einde van den wereldoorlog voor ons vraagstuk in de rechtsweten schap een nieuwe aëra schijnt te zijn be gonnen. Vóór den wereldoorlog scheen er in de volkenrechtelijke litteratuur voor een juri dieke waardeering van den oorlog geen plaats. Hiervan gaf spr. verschillende voor beelden. Vóór 1914 was de oorlog voor de inter nationale juristen een handeling of een toestand, waaraan weliswaar onder den naam „oorlogsrecht" bepaalde juridieke gevolgen waren verbonden, doch omtrent welker rechtmatigheid het volkenrecht van die dagen geenerlei positieve regel bevatte, laat staan, dat een staat er te eeniger tijd toe zou kunnen worden ver plicht. Uitvoerig stond spr. stil bij de z.i. ge rechtvaardigde vraag of het werkelijke volkenrecht van vóór 1914 niet reeds op de volkenrechtswetenschap dier dagen vooruit was. Het blijft waar dat het theo retisch onderscheid tusschen den recht vaardigen en den onrechtvaardigen oor log alléén een verschil in zedelijke quali- ficatie, geen verschil in rechtsgevolgen te weegbracht. In dien zin kan men dan ook zeggen, dat het onderscheid rechtens niet gold. Na 1918 is hierin verandering gekomen. Binnen het begrip van den oorlog, dat vroeger voor de rechtswetenschap en goed deels ook voor de praktijk slechts een on gedifferentieerde beteekenis had. heeft 't internationale recht langzamerhand on derscheidingen leeren maken, die voor de rechtsgevolgen van het vijandelijk geweld tusschen staten van essentieele beteekenis zijn. Niet minder dan vier kategorieën zijn er, volgens spr., binnen het vroeger juri- diek ongenuanceerde begrip van den oor log gegroeid. De verboden oorlog eener zijds, en de verplichte of „politie"-oorlog anderzijds, vormen de beide extremen. Slechts daar, waar ook zonder een ob jectief-bindende uitspraak het geweld van wapenen aan den staat niet is verboden, heeft het oude kleurlooze oorlogsbegrip zijn plaats weten te behouden. Niet alle kategorieën hebben reeds een duidelijke min of meer volgroeide ontwik keling doorleefd. Met name de eene uiter ste vleugel, de verplichte of politie-oOrlog is het embryonaire stadium nog maar nauwelijks ontwassen en de vraag schijnt zelfs gerechtvaardigd, of zij deze phase wel ooit zal kunnen overschrijden. De eerste scheiding, die tusschen verbo- den en geoorloofd geweld, houdt ten nauwste verband met de ontwikkeling der internationale rechtspraak (de arbitrage daaronder begrepen). Uitvoerig wijddde spr. hierover uit. Spr. wees er op, dat wanneer alle staten de verplichte juris dictie van het Haagsche Statengerechts- hof hebben aanvaard een onderstel ling, die voor Europa reeds zoo goed als werkelijkheid is geworden en wier alge- heele verwezenlijking volstrekt niet als een utopie is te beschouwen voor alle rechtsgeschillen de parate executie zal zijn verboden. Dit beteekent, dat dan bij rechtsgeschillen de oorlog in beginsel slechts op tweeërlei wijs is te waardeeren: als inbreuk op het oorlogsverbod en bij niet-nakoming van het vonnis door de te genpartij als executie op grond van een rechtmatigen titel. Zijn naast de rechtsgeschillen nog andere geschillen tusschen staten denk baar, welker beslechting door den oorlog zou kunnen worden beproefd? Spr voegt zich bij hen, die het bestaan van een andere juridiek relevante ge- schillen-kategorie dan die der rechtsge schillen niet kunnen erkennen, omdat zij alle handelingen van een staat onderwor pen achten óf aan de regels van het in ternationale recht zelf óf krachtens volkenrechtelijke delegatie aan het souvereine. inzicht van den handelenden staat. Spr. ziet slechts twee mogelijkhe den: óf een handeling of toestand wordt geregeerd door het volkenrechtelijk nor mencomplex, óf zij behoort tot de „com- pétence exclusive" van het betrokken ge- meenebest, dat dan over de utiliteit van zijn optreden aan niemand rekenschap is verschuldigd. De hier bedoelde opvatting brengt mee, dat ieder belangen-conflict tusschen sta ten als rechtsgeschil kan worden behan deld en berecht. Spr. toonde aan, dat men wel moet con- cludeeren, dat den leden van den Volken bond volgens het Pacte in andere dan rechtsgeschillen het wapengeweld, drie maanden na 'sRaads rapport, niet is ver boden. en dat de oorlog als louter machte feit hier zijn plaats heeft weten te be houden. Intusschen, de rechtsontwikkeling is op dit punt niet bij de regeling van het Pacte blijven staan Reeds het Protocol van Genève hield het verbod van oorlog na de erkenning van de „compétence exclu sive" van één der partijen in. De verdragen van Locarno hebben dezelfde strekking en als tenslotte het Briand-Kellogg verdrag juridieke beteekenis heeft dan zal het toch wel moeten zijn. dat do oorlog in het hierbedoelde geval, als typisch voorbeeld van „une guerre en tant qu'instrument de politique nationale", den onderteekenaars is verboden. Met dit verdrag voor oogen zou men dus wellicht kunnen zeggen, dat dit „gat" in het Volkenbondshandvest is gestopt. Een daadwerkelijke sanctie op het verbod treft men in het Kellogg-verdrag echter niet aan. Na de rol van de toekijkende derden besproken te hebben, zeide spr dat het oude. juridiek ongekleurde oorlogsbegrip nog niet is verdwenen en dat nog in meer dan één geval een oorlog niet is verboden, waarbij geen van beide partijen zich ter ER OP STAAN. rechtvaardiging op een objectief-geldigen executonalen titel kan beroepen. In dit opzicht blijft dus voortzetting van de internationale rechtsontwikkeling dringend gewenscht. In een ander opzicht is het echter de vraag of men niet te ver is gegaan. Indien eigen-richting zonder titel behoort te worden verboden, zoo moet toch bij gebrek aan een internationaal executie-orgaan eigen - richting - op - grond-van-een-titel mogelijk blijven. Het heeft er echter allen schijn van, dat het Kellogg-verdrag ook dit gebruik van nationale strijdmacht ver biedt. Als dat zoo is, acht spr. het zeer te betreuren: het Tolstoiïsme is in het vol kenrecht, evenmin als in welke tak van rechtswetenschap ook, een bruikbaar prin cipe. Maar misschien zal men zeggen, dat de strijd voor eigen door den rechter er kend recht niet is het voeren van den oorlog „als middel tot nationale politiek". De redeneering schijnt mij subtiel, maar wij zullen wel vaker genoodzaak zijn bij te vijlen, wat men in 1928 in een even nobil élan als vage en weinig doordachte formuleering overeen is gekomen! Tenslotte wijdde spr. nog woorden aan de laatste oorlogskategoriede verplichte of „politie"-oorlog, die zich nog in een embryonair stadium bevindt. Resumeerende vond spr. dus vier oor- logskategorieën. Allereerst: den verboden oorlog of den oorlog als onrechtmatige daad en de oorlog als geoorloofd middel tot vervolging van eigen recht, beide sedert 1918 wél gevestigde kategorieën. Daarnaast een kategorie, die bezig is te verdwijnen: het „oude" oorlogsbegrip, dat aan juridieke waardeering ontsnapt en op zijn best oorlog als parate executie van werkelijke of vermeende aanspraken kan worden genoemd. De voortschrijdende ontwikkeling van het Volkenrecht zal deze kategorie, naar wij mogen verwachten, binnen niet al te langen tijd in de beide vorigen oplossen. Tenslotte: de oorlog als gemeenschappelijk in werking gesteld middel van executie. Deze kategorie voert tot heden slechte een noodlijdend bestaan en wegens de gevaren van misbruik is het de vraag of verdere ontwikkeling zelfs wel wenschelijk is. Anderzijds krijgt ech ter juist door de sanctie de onderschei ding van verboden en geoorloofd geweld juridieke beteekenis. Zonder deze blijft zij een„academisch betoog!" Als dus de „vierde" oorlogskategorie voorloopig niet tot ontwikkeling mag komen, zal men de regeling der niet-militaire sancties ter dege moeten stevigen. wil niet de geheele rechtsontwikkeling, die ik in 1918 meende te mogen constateeren. als een zeepbel uiteenspatten. Bovenal ligt dus daar de taak, die de internationale wetgevers dat zijn: de verdragsluitende staten m de eerstkomende jaren zullen hebben te vervullen. Prof Telders eindigde zijn rede met de gebruikelijke toespraken tot curatoren, leden der juridische faculteit en studen ten. Meer in het bijzonder sprak hij nog woorden tot zijn voorganger jhr. mr. dr. v. Eysinga. SOC. DEM. VROUWEN PROP. COMMISSIE. In de overvolle Stadsgehoorzaal hield de afdeeling Leiden van de Sociaal Demo cratische Vrouwen Propaganda Coiumissie gisteravond een propaganda feestavond, waaraan mevr. RibbiusPelletier en de voordrachtkunstenaar Willem van Cap- pelen medewerkten, terwijl een strijkje voor de muzikale afwisseling zorg droeg. Nadat de presidente, mevr. Braggaar— de Does de bijeenkomst had geopend en vooral het aanwezige bestuur der S. D. A. P.-afdeeling en Raadsfractie had welkom geheeten, was het woord aan de spreek ster, mevr. Ribbius. Deze hield een propa gandistische rede voor de Arbeidspers Voordrachten van Willem van Cappelen afgewisseld met gemeenschappelijken zang en muziek van het ensemble vulden den avond aan. BINNENLAND. Inaugurale rede van prof. mr. B. M. Telders aan de Leidsche Universiteit. (Ie Blad). Ons parlementair overzicht; interpella tie-Van den Tempel over den economi- schen toestand (4e Blad). Het voorloopig verslag der Tweede Kamer over de P. T. T.-begrooting; zijn de postvluchten te duur. (Binnenland, 3e BI.) Ds. Faber, te Zutfen, heeft zijn benoe ming tot lid der Tweede Kamer aange nomen. (Binnenland, 3e Blad). Geen regeeringsmaatregelen tegen immo- reele baisse-practijken. (Financiën, 3e BI.) Te 's Gravenhage heeft een vrouw levensgevaarlijke brandwonden bekomen; zij is later aan de gevolgen overleden. (Gemengd, 2e BI. en Laatste Ber. Ie BI.). Overwogen wordt een uitzending op beperkte schaal van een Nederlandscho ploeg naar de Olympische Spelen. (Sport, 3e Blad). Spoorwegongeluk bij Steenwijk; een 28- jarige remmer uit Zwolle gedood. (Laatste Berichten, 1ste Blad). BUITENLAND. De Fransche premier Laval is naar Amerika vertrokken. (Buitenl. Ie Blad). Voortzetting van het debat in den Duit- schen Rijksdag. (Buitenl. Ie Blad). Henderson zal voorzitter der ontwape ningsconferentie blijven. (Tel. Ie Blad). Amerika toegelaten tot de zittingen van den Volkenbondsraad inzake het conflict in het Verre Oosten. (Buitenl. en Tel. Ie Blad). VERGADERING BOND VAN JONGE LIBERALEN. Rede van prof. mr. C. W. de Vries. Gisteravond hield de Bond van Jonge Liberalen afd. Leiden, in vereeniging met de Leidsche Liberale Studentenvereeni- ging, een bijeenkomst in een der boven zalen der „Harmonie". Als spreker trad op prof. mr. C. W. de Vries, hoogleeraar aan de Nederl. Handels- hoogeschool te Rotterdam, die een lezing hield over „Het Liberalisme in tijden van nood". Spr. bekeek dit onderwerp in zijn betoog van de academische zijde, waarbij hij in het bijzonder den nadruk legde op de ge bondenheid, waarin men op het oogenblik verkeert, dit in sterke tegenstelling met de toestanden in het jaar 1880. Gebonden heid. zoowel op economisch als op staat kundig gebied. Hij wees er op. dat in de eerste plaats de Staat zijn taak moet op vatten in den geest van te willen dienen in het belang van zijn onderdanen. Ook in den Staat vindt men nu deze gebonden heid. Hij vroeg zich af, of de arbeidskracht en -lust in het Westen van Europa en in ons land niet eenigszins aan het tanen is. In tegenstelling daarmee wees hij op Rus land, waar op het oogenblik, dank zij het 5-j aren-plan, een buitengewoon groote arbeidsgeest heerscht, zij het ook onder sterken druk, uitgeoefend op de arbeiders. Moet deze „gebondenheid" uiteindelijk leiden tot socialisme? Spr. beantwoordde deze vraag ontken nend en merkt op, dat vele uitspraken en leuzen, door Marx verkondigd, blijken niet verwezenlijkt te zijn of te worden. O. a. vestigde spr. er de aandacht op, dat de evolutie van het oogenblik in geen geval zal leiden tot een ineenstorting. De bevoegde liberale beginselen, waarlangs ook het socialistisch-practisch optreden gaat, o.a. inzake het aanvaarden van het loonpeil, woningbouw, ongevallenverzeke ring, zullen er zorg voor dragen, dat de omvorming van een kapitalistische- tot een socialistische maatschappij nooit ver wezenlijkt zal kunnen worden. Op deze interessante rede volgde een groot applaus. Van de gelegenheid tot debat werd ge bruik gemaakt door de heeren mr. A. J. Romijn mr. R. P. s'Jacob en H. Claus. Hierop volgde de jaarlijksche algemeene ledenvergadering, waarin de secretaris en de penningmeester hun jaarverslagen uit brachten. Tenslotte hadden bestuursverkiezingen plaats, met tot resultaat, dat de besturen als volgt werden samengesteld: B. v. J. L.: Secretaris: G. S. Vos, Rapen burg 32; penningmeesteressemej. T. Moolenburgh. L. L. S. V.: Secretaresse, mej. M. E. de Heer, Oude-Vest 27a; penningmeester. D. A. A. Weijs. Als voorzitter van beide vereenigingen zal optreden de heer L. J. Liezenberg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 1