Dagbladwezen en Journalistiek. 728le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 9 October 1931 Derde Blad No. 21950 Openbare les van den heer A. J. Lievegoed. myA TA ND PASJA FEUILLETON. Het Geheim van de Oude Kast De eerste wetenschappelijke voordracht over dit onderwerp aan de Leidsche Universiteit. De heer A. J. Lievegoed heeft heden middag zijn voordrachten over dagblad wezen aan de Leidsche Universiteit inge leid met een openbare les over dagblad wezen en dagbladstudie, welke o.m. werd bijgewoond door den minister van onder wijs, kunsten en wetenschappen, mr. J. Terpstra. Rede Mr. L. J. Plemp van Duiveland. Alvorens de heer Lievegoed zijn open bare les begon, werden eenige korte toe spraken gehouden. Namens de Commissie van Advies sprak Mr. L. J. Plemp van Duiveland als volgt: „Nadat het houden van wetenschappe lijke voordrachten aan de Universiteit van Amsterdam, bestemd voor journalisten die zich in den eenen of anderen tak van we tenschap, met het dagbladwezen in ver band staande, w&ischten te bekwamen, in de jaren 1912 en volgende, ook nog gedu rende den wereldoorlog, was mislukt, voornamelijk doordat daarvoor onder de steeds bezig zijnde journalisten geen vol doende belangstelling of geen vrije tijd bleek te bestaan, richtten eindelijk de heeren dr. van Blankenstein, Mr. Swart, Prof. van Vollenhoven en ik zich in het begin van het vorige jaar tot den Leid- schen Universiteitsraad met een uitge werkt plan, om aan de Universiteit alhier een cursus in het dagbladwezen in te richten. Het Universiteitsfonds bleek inderdaad bereid de plannen, mits men den geschik- ten man voor het onderwijs zou kunnen vinden, te steunen en voor twee jaren de noodige middelen toe te staan om weten schappelijke voordrachten over het dag bladwezen aan de Universiteit te doen houden, terwijl tevens de gelegenheid zou worden geopend om daar tusschendoor en daarmede in verband, eenige lezingen te organiseeren van buitenlandsche of bin- nenlandsche journalisten van naam, die daartoe namens het Fonds en op kosten van een man, die in de vaderlandsche journalistiek groot belang stelt, zouden worden uitgenoodigd. De Universiteitsraad wenschte, dat de lezingen geheel en al het karakter zouden dragen van een proefneming, bestemd om uit te maken of onder de studeerenden te Leiden voldoende belangstelling bestond voor een zoodanige voorbereiding en of op dien grond later verdere stappen zou den kunnen worden aanbevolen, met name de oprichting van een bijzonderen leerstoel in de journalistiek. De Commissie vond den heer A. J Lievegoed bereid de taak om lezingen over het dagbladwezen te houden op zich te nemen. Spr. stelde uitvoerig de grooto j verdiensten van den heer Lievegoed aan liet licht en vervolgde daarna: Naast zijn proefneming zal op 12, 13 en 16 November de heer Kingsley Martin, hoofdredacteur van het bekende Engelsche weekblad „The New Statesman and Na- tion", gewezen hoofdartikelenschrijver van de uitstekend bekende Manchester Guar- dian, als eerste van de rij voor U eenige lezingen komen houden over de ontwikke ling van de Engelsche pers sedert den I aanvang dezer eeuw. En thans verklaar ik de lessen van den heer Lievegoed voor geopend. Mogen zij strekken tot uw voorlichting op het moei lijke gebied van het dagbladwezen tot voorkoming, zoo het kan, en stuiting van Üe verwording der vaderlandsche pers, die Dp haar weg bedreigd wordt door.in- dustrialiseering en toenemende concen tratie door overheersching van meeningen welke inderdaad niet die zijn van de indi- vidueele eminente journalisten, die van onze pers nog altijd deel uitmaken en eindelijk tot vervulling der roeping van de Leidsche Universiteit, welke in dezen het initiatief heeft genomen. Daarna sprak de heer D. Hans, voor zitter van den Nederlandschen Journalis tenkring. Rede van den heer D. Hans. Ook deze spr. ging nogmaals de wor dingsgeschiedenis na en dankte allen, die daartoe hun medewerking hebben ver leend. Namens het bestuur van den N. J. K. verklaart spr dat van ons alle steun te verwachten is, waarop een beroep mocht worden gedaan, en dit te meer, waar wij in dit begin zien de erkenning en een verhooging van de standing, waarop onze journalistiek aanspraak meent te mogen maken. Collega Lievegoed! Aan U is de even eer volle als moeilijke taak toebedeeld, om als docent op te treden, de taak om deze po ging, wat den inhoud Uwer lessen betreft, tot een succes te maken. Ik aarzel niet om te verklaren, dat dit een zware verant woordelijkheid is. Maar gij staat hier, door ons hartelijk vertrouwen gedragen. Wij wetep, dat dit werk is gelegd in handen van een hoogst bekwaam journalist, een man met een rustig en rijp inzicht, die op belangrijke posten in de eerste gelederen van ons beroep heeft gestaan en nog staat, zoodat, naast theoretische scholing practische ervaring volledig Uw deel is ge weest. Wij weten ook, dat gij Uw taak zult vervullen, met eerlijke nauwgezetheid, en met die onpartijdigheid jegens afwijkend oordeel, welke de wetenschap behoeft. Wij weten tevens, dat gij die taak ziet in het juiste licht. Niet aldus, dat, wie geboeid onder Uw gehoor mochten zitten, hier de journalistiek konden komen leeren. Wat het echte, het essentieele, het on misbare is in de journalistiek leert men niet, want dat is natuurtalent, dat wel door vorming gepolijst, maar niet ge kweekt kan worden. Maar gij zult ken nis bijbrengen omtrent de maatschappe lijke, sociologische, intellectueele beteeke- nis der journalistiek en haar practische beoefening. Namens het bestuur en alle collega's wenschte spr. den heer Lievegoed vrucht en voldoening op zijn werk. Daarna was het woord aan den heer Lievegoed. Spr. begon met te verklaren dat hii, de uitnoodiging van het Leidsche Universi- teits Fonds aanvaardend, er zich bewust van was een moeilijke en verantwoorde lijke taak op zich te nemen. Reeds hierom, wijl in Nederland een wetenschap van de pers, waarin hij steun zou kunnen vinden, niet bestaat. Zulk een wetenschap, die dcor vorsching, kritiek en systematiseering ons de kennis der wetmatigheden van het dagbladwezen zou kunnen brengen, moet I hier nog geboren worden. Ook v^n een öagbiadkunde. die de verschijningsvormen I en verschijnselen van het dagbladwezen tot haar inhoud zou hobben, moet hier de eerste grondslag nog worden gelegd. Wie hier dit terrein betreedt, moet er zich bewust van zijn grootendeels op eigen gelegenheid verkennérswerk te verrich ten. Want al valt er voor algemeene oriën teering omtrent het dagbladwezen te put ten uit een zeer omvangrijke buitenland sche wetenschappelijke literatuur over de pers, zoo kan toch de studie van een be schavingsinstituut, dat zoo innig saamge- weven is met het nationale leven van een volk, alleen dan vruchtdragend zijn, wan neer zij uitgaat van de nationale sfeer. Dagbladstudie in Nederland om van dagbladwetenschap niet te spreken zal, met inachtneming van het universeels verband van alle menschelijk weten, een echt Nederlandsch karakter moeten dra gen en dan in dien zin, dat zij niet alleen de pers in Nederl. maar ook de pers in de Nederlandsche gewesten overzee, tot doel en uitgangspunt heeft. Waarbij zich dan de behandeling van de pers der voornaam ste landen, waarmede Nederland in cul- tureele of economische betrekking staat, vanzelf zal moeten aansluiten. Ten einde aan te toonen dat de pers niet alleen als studieobject aandacht ver- eischt, maar dat deze aandacht een alge meene behoort te zijn en dat de studie van de pers als een afzonderlijk vak ver antwoord is, trad spr. nu de hoofdfunctie van het dagbladwezen, die van in- en voorlichting omtrent het dagelijksche wereldgebeuren, in haar vier voornaamste werkingen nader. Ten eerste de opvoeden de werking. Dagelijks wordt een wereld bibliotheek van journalistieke lectuur voortgebracht, die. buiten het bereik der volksbibliotheken, de allervoornaamste lectuur van het minst critische deel der menschheid is, voor wie zij zelfs vrijwel de eenige bron van kennis vormt. Op grond van deze in nauwelijks onderbroken rhythme geoefenden dagelijkschen invloed op geest en ziel van het volk, behooren opvoeders, sociologen, geestelijken, staats lieden voor de pers ten minste zooveel aandacht te hebben als voor het onderwijs en de volksontwikkeling. De tweede wer king is van verbindenden aard. Het dag bladwezen heeft den strijd aangebonden met tijd en ruimte. In de pers heeft de verkeerstechniek haar climax bereikt. De toenemende economische en geestelijke samenhang van alle deelen der wereld vereischt dit. In het oneindig gecompli ceerde proces van het wereldleven vormt de pers door haar verbindende werking een der activeerende krachten, die het levend stroomend en doorzichtig helpt maken. Haar voorsprong op andere geeste lijke verkeersmiddelen geeft haar recht op de aandacht van al wie de verbindingen tusschen verspreide menschengroepen dienstbaar willen maken aan schepping van een wereldrechtsorde, aan welvaart en levensveredeling. De derde werking is van ordenenden aard. In den modernen demo- cratischen staat voltrekt zich een be langrijke faze van het ondoorgrondelijke proces der openbawe meeningsvorming in de pers, waar de voorpostengevechten in den strijd der meeningen worden geleverd en wat onbewust in de maatschappij leeft tot bewustheid wordt gebracht. Staats lieden. diplomaten, politici, historici kun nen in de pers beluisteren, wat eens tee kenend genoemd is: de samenspraak van een volk. De vierde werking is een contro- leerende. De pers is door haar dagelijk schen dienst der openbaarheid het orgaan waardoor het algemeene leven pas tot een openbaar leven wordt. Zij is ook het or gaan waardoor een theoretische open baarheid, die de wet als waarborg stelt voor oirbaarheid en gerechtigheid bij de behartiging van de hoogste belangen van den staat (parlementarisme, rechtspraak) tot een feitelijke openbaarheid wordt Hierdoor werd zij het beproefde controle middel en de zekerste waarborg tegen mis bruik en rechtsverkrachting waar andere middelen falen. Zij kan echter haar con- troleerende taak ook verzuimen, mede plichtig zwijgen, de publieke controle op het valsche spoor leiden, in dienst van een overheerschende staatspartij zelfs de open baarheid weren en onderdrukken. Om haar vermogen ten goede en ten kwade ver dient zij zelve de controle van wie in de maatschappij geestelijke leiding hebben. Spr. meende hiermee aangetoond te hebben, dat het dagbladwezen in zijn veelvuldige functie, in zijn veelledigheid, die tegelijk een onsplitsbare eenheid vormt, pas veelzijdig bestudeerd kan wor den, indien het als een cultuurproduct met eigen leven, gehoorzamend aan eigen wetten, wordt beschouwd. Vervolgens zette hij uiteen, wat in Ne derland den stoot tot de studie van liet' dagbladwezen heeft gegeven. Het zijn de journalisten, de geestelijke makers van de krant, die het eerst de aandacht der uni versiteiten voor deze studie hebben ge vraagd. In den kring der vakgenooten heeft de versnelde ontwikkeling van de pers, die aan zijn bedienaren steeds hoo- ger eischen van kennis en inzicht stelt, maar dezen ook noopt om hoogere erken ning voor het instituut van het dagblad wezen te vragen, tweeërlei wensch doen rijzen: ten eerste, naar verheffing van het geestelijk peil der journalisten door een opleiding die meer rekening houdt met de eischen waaraan de moderne journalistiek heeft te voldoen; ten tweede, naar verdiepte kennis aangaande het wezen der pers ook in den kring van hen, die zonder zelf de journalistiek te beoefe nen, uit kracht van hun maatschappe lijke functie aan zulk een kennis behoefte hebben, zooals bestuurders, bedrijfsvoer ders, kortom allen die in de maatschappij leiding hebben. De Nederlandsche Jour nalisten Kring heeft dienovereenkomstig in zijn ledenvergadering van 24 Mei 1930 te Haarlem als derde van een drietal con clusies deze belangrijke uitspraak ge daan: dat in eenigerlei vorm aan een of meer universiteiten onderwijs in onder werpen, de pers. de publiciteit en de journalistiek betreffende, gewenscht is te achten. Hiermee werd niet uitgesproken dat de opleiding van den aspirant-jour nalist een universitaire behoort te zijn, alleen dat aan de universiteit gelegenheid moet worden geopend voor de studie van het dagbladwezen. Toen het bestuur van aen N. J. K. zich in dien geest tot de uni versiteiten en hoogescholen in Neder land richtte, is het het Leidsche Univer siteitsfonds geweest, dat het eerst blijk gaf van het inzicht dat het dagblad wezen een plaats onder de leervakken der universiteit verdient. Van de beschaafde landen behoort Nederland tot de zeer weinige waar zulk een contact van pers en universiteit tot- dusver geen vasten vorm verkreeg. In Duitschland is reeds op breeden grond slag een ernstig begin met de vestiging van een dagbladwetenschap gemaakt. Tot de vraagstukken, welke daar de be studeering van de pers hebben gestimu leerd, behoort het veramerikaniseerings- verschijnsel in de krantenwereld, de vor ming van trusts, met de gevaren, die daaruit voor pers en maatschappij kun nen voortkomen. In Nederland kan men van veramerikaniseering zeker niet spre ien. Toch zijn er ook hier symptomen van vervlakking en hyperpopularisatie in de pers, die in en buiten vakkringen on gerustheid baren, en er zijn symptomen van voortgezette concentratie, die, hoe wel aanvankelijk meer uitvloeisel van de noodzaak tot rationalisatie van het dag bladbedrijf dan van bewuste industriali satie van het krantenwezen, ook ten onzent de studie van de pers tot een maatschappelijken eisch des tijds doen worden. Moeilijk is ten onzent de be- staansstrijd vooral van het dagblad dat zich naar de behoeften richt van een bij- zondpren kring en men kan in de politieke partij pers, ook de confessioneele, waar nemen hoezeer door de macht de econo- misch-technische omstandigheden druk op het dagblad wordt geoefend om zijn bijzonder karakter prijs te geven en een meer algemeenen smaak te dienen. Het gaat hier om hooge geestelijke belangen. Ook Noderlandsch-Indië heeft zijn pers problemen, ontstaan meerendeels uit het dualistisch karakter der Indische maat schappij en uit liaar economische struc tuur. De inheemsche pers worstelt met het begrip van haar ware cultureele taak. Tot het geestelijk beschavingsbezit van het Westen waaraan het Oosten zich in toe nemende mate laaft, zal ook de kenms van het dagbladwezen hebben te be hooren. Verder nagaande welke beteekenis de studie van het dagbladwezen voor pers en maatschappij kan hebben, toonde spr. aan, hoe de ontwikkeling van de moderne wereldpers alleen te begrijpen valt door het dagblad wezen in zijn historischen groei te zien. Dan merkt men op, hoe de geestelijke economische en technische krachten, noodig om de functie van in- en voorlichting naar de eischen. die een steeds versneld levenstempo stelt, te kun nen vervullen, in het economische stelsel waaronder wij thans leven noodzakelijk voert tot de figuur van de moderne krant. Cardinaal is daarbij de rol die het snel heidselement speelt, doordat het een over wicht van technische bedrijfsuitrusting vergt, die de hoogste economische eischen stelt. Spr. schetste nu in groote trekken de ontwikkeling van de pers in verband met de maatschappelijke ontwikkeling, waarbij telkens technische uitvindingen als het ware ontspringen aan de behoefte om de theoretisch gegeven mogelijkheid van nieuwe terreinvermeestering voor de pers tot praktische verwezenlijking te brengen. In de tweede helft der negentiende eeuw gaan alle omstandigheden, die de behoefte aan versnelde in- en voorlichting stimu- leeren, als het ware in elkaar werken. De cultureele ontwikkeling, die zich op poli tiek gebied kenmerkt door de opkomst van het liberalisme en de verruiming van bur gerschapsrechten, waaronder ook de vrij heid van drukpers, op economisch gebied door den uitbouw van het kapitalistische stelsel, met industrialisatie en vennoot- schapsvorming, op wetenschappelijk ge bied door de vorderingen der natuurwe- tenschappen en de vlucht der techniek, heel dit proces ontgint, strook voor strook het terrein, waarop een machtige wereld pers kan ontstaan. De toenemende volks ontwikkeling uit zich in gretigen leeslust en drang naar kennis van de buitenwe reld, de groei van de groote industrie steden schept de uitgebreide centra van lezers, die grondslagen voor sterke dag bladbedrijven kunnen vormen, de afschaf fing van het dagbladzegel en van andere drukkende belastingen op de pers maakt gelden vrij voor verbetering van den in houd der krant. Maar de snelheidseisch drijft de exploitatiekosten van het dag blad steeds hooger op. De inkomsten uit abonnementen dekken een steeds kleiner percentage van de bedrijfskosten. Het is dan de ontdekking van de exploitatiemo gelijkheid. gelegen in de werfkracht der advertentie, welke de sluitpost brengt. De advertentie bevredigt de economische be hoefte aan een bewegelijke markt, waar alle vraag en aanbod elkaar kunnen ont moeten.' en zij herstelt tegelijk het ver broken evenwicht in het dagbladbudget. Maar nu zijn ook meteen alle voorwaarden aanwezig voor het ontstaan van een dag bladindustrie, welke het economische ele ment in de pers boven het geestelijke laat wegen. Hoe zal nu tegenover deze ontwikkeling onze houding zijn? De economisch-tëch- nische ontwikkeling hebben wij te aan vaarden als een proces, dat geheel afhan kelijk blijkt van de economische en tech nische ontwikkelingsfactoren in het leven der maatschappij. Hetgeen zich aan gees telijk ongerechtigs in de pers openbaart zal hoofdzakelijk met geestelijke wapenen bestreden moeten worden. Wij zullen ech ter wel te onderscheiden hebben waar het kwaad eigenlijk steekt en hoe het te ver helpen is. Dat een dagblad, ook in zooverre het een particuliere onderneming is. die openbare belangen te dienen heeft, een economisch-geestelijke twee-eenheid is, behoeft niet te beteekenen dat het een innerlijke tegenstrijdigheid vormt. Dat een geestelijk goed een stoffelijke basis heeft, is een normaal levensverschijnsel. Harmo nie is hier mogelijk. Het gevaar ligt daar, waar het stoffeliike over het geestelijke de overhand verkrijgt. Kan men verwach ten dat dit euvel, dat in verschillende landen onrustbarende afmetingen heeft aangenomen, ten onzent te keeren zal zijn? De pers zal in het algemeen dezelfde normen van zedelijkheid vertoonen als de maatschappij, waarin en waardoor zij leeft De geestelijke hygiëne van de pers zal dus het doeltreffendst betracht kun nen worden door de bevordering van de geestelijke hygiëne der maatschappij. Dat het publiek, tot inzicht gekomen van mis bruiken in de pers. hierop invloed vermag uit te oefenen, toonde spr. met verschil lende voorbeelden aan. Troostrijk blijft de ervaring, dat hetgeen metterdaad aanzien aan een blad verzekert, een gezag is. dat in laatste instantie op enkel geestelijke kwaliteiten berust. De studie van de pers zal voorts ook dienstbaar kunnen zijn aan het herken nen van nieuwe ontwikkelingsmogelijk heden op het gebied van het dagblad wezen. Spr. dacht hier aan metamorfozen van het dagbladwezen als radiokrant, licht krant, wandkrant. filmkrant. Voor de jour nalistiek van nu is het zaak om tijdig de waarde van nieuwe vormen te onderzoe ken en zich de leiding in de hanteering niet te laten ontglippen. In zulke dingen kan de dagbladstudie voeling houden met de concrete verschiinselen die uit het leven tot haar komen en zich behoeden voor het zich verliezen in een abstracte begrip penwereld. Had spr. totdusver het dagbladwezen besproken in zijn beteekenis voor pers en maatschappij, hij besloot met het aange ven van de beteekenis. die de studie voor verschillende takken van wetenschap kan hebben. De geschiedkunde vindt er haar bronnenmateriaal, de rechtswetenschap kan er de zich in de maatschappij vor mende rechtsbegrippen uit leeren kennen, de sociologie kan er polsslag en hartklop van het maatschappelijke leven in beluis teren. de economie er een mijn van mate riaal in vinden. Zoo kan dan het dagblad wezen, zelf opgebouwd met de stoffen van het stroomende leven van den dag, weer bouwstoffen leveren aan de wetenschap. Want het is in het dagbladwezen, dat het leven in zijn beweging zelf gespiegeld wordt. Ten slotte richtte spr. een woord tot de studenten. Algemeen, zeide hij o.m., is het verschijnsel dat de jeugd weer naar een geestelijke verantwoording zoekt voor haar levenshouding. Zij eischt die ook van anderen. Er is echter kennis van feiten en' omstandigheden noodig om te weten waar men kan eischen en wat men eischen kan. Op het gebied van het dagbladwezen hoopte spr. iets van die kennis te kunnen brengen. RECLAME. VOORKOMT TANDBEDERF en'poetst 's morgens en 's avonds met 75 ets per Vi tube. 25ds p. 14 tube. 5395 Oorspronkelijke schets in ouden trant door A. DUYTS—GAYDOU. 14) XV. Het was nog heel vroeg in den och tend, toen Silvia, die met haar dochter een kamertje deelde, door het kleine raampje de sterren zag glinsteren aan den donkeren hemel. De monniken begaven zich naar de ka pel en prevelden het ochtendgebed, half sprekend, half zingend. Een onweer staanbare behoefte om naar het bedehuis te gaan, maakte zich van haaf meester, al had zij het roomsche geloof verlaten; de kleine eenvoudige kapel trok haar aan. Zij stond dus op en kwam op de breedc gang, waar zij een paar reizigers ont moette, die zich eveneens naar den vroeg mis begaven. Bij de groote deur van het kloosterloge ment waren vele gidsen verzameld, die zich druk weerden in afwachting van de reizigers, die zij straks naar de Mont- Blanc zoude vergezellen. De monnik portier stond éveneens te wachten op een karavaan, die hij in de verte zag aan komen, en de honden, de mooie edele die ren, sprongen al vooruit de nieuwe be zoekers tegemoet. Even bleef Silvia staan en ademde met wellust de pure, gebalsemde lucht in, die van de witte toppen rechtstreeks uit de hoogere lucntspheren, na langs de den- -Pen~ .en PiJnboomen en rijke alpenflora te zijn gestreken een zachte, gezonde geur, als een wierookdamp, verspreid deZij dacht aan haar geliefd Montig- noso, aan haar mooien boomgaard met de oranje- en olijfboomen. Zij dacht aan Alfonso, aan het verleden, toen zij nog in haar eigen tehuis was Met de opkomende zon werd de bedrij vigheid in het kloosterlogement steeds grooter. Nieuwe gasten kwamen na een langen tocht bij den vriendelijken haard der monniken uitrusten. De gidsen maakten de muilezels gereed om een tocht met andere reizigers te ondernemen, en de henden snuffelden overal rond. hun be waker naloopend, die hun eten klaar maakte. Toen Silvia en Gualtiero met hun doch ter de eetzaal binnentraden, hadden al vele gasten aan de lange tafel plaats ge nomen. Aan het hoofdeneind vlak bij de deur, waren drie plaatsen voor onze reizigers gereserveerd. Zij gingen zitten zonder veel op hun buren te letten. Toen echter een gezellig gesprek tusschen de aanwe zigen werd aangeknoopt, moesten zij er ook aan deel nemen en Silvia was wel ge noodzaakt naar den ouden heer, die naast haar zat, te luisteren en nu en dan een antwoord op zijn opmerkingen te geven. Aan het andere eind van de tafel zat een man met pelgrimskleed; hij hield het hoofd gebogen, zoodat men zijn trekken niet goed kon zien, vooral zijn oogen niet. Zijn haar was geheel wit. al zag hij er niet zoo oud uit. Hij at weinig en scheen in gedachten verzonken. Maar toen de heldere welluidende stem van Silvia in een oogenblik van algemeene stilte zich duidelijk deed hooren, hief de vreemde ling plotseling het hoofd op en staarde recht voor zich uit naar de plaats, waar de vrouw zat. die een zoo mooie stem be zat. en zijn kleurloos gelaat werd nog bleeker. Als door een magneet aangetrokken richtten de oogen van Silvia zich naar den pelgrim dien zij nog niet opgemerkt had, en haar stem zweeg plotseling zij had den man, die daar zat. herkend; het was haar vijand, het was de Villa nova. Haar hand greep die van Gualtiero, die op de tafel rustte, en zij drukte die krampachtig, zonder een woord te kun nen uiten. Het heele ellendige verleden doemde weer voor haar geest op. Zij door leefde weer in weinige oogenblikken al de smarten die ze in de hachelijke uren te Montignoso beleefd had. toen zij Wal- fried verwachtte; een oneindig leed doorgriefde haar hart en zij liet zich ach terover in haar stoel vallen. Gualtiero schrok Zijn blikken zochten de oorzaak van die plotselinge emotie. Maar Silvia herstelde zich spoedig; zij verlieten de eetzaal. Zij gingen naar buiten op den weg, waar de frissche lucht haar geheel deed bijkomen. Nauwelijks had zij Gualtiero medegedeeld, dat de Villanova aan tafel zat. of deze verscheen in de deuropening, een klein bundeltje in de eene hand. den pelgrimsstaf in de andere. De breedge rande hoed hing op zijn schouder en in gebukte houding naderde hij Gualtiero en vroeg hem om een kort onderhoud. God heeft u op mijn weg gezonden, Senor, zeide hij; ik richtte mijn schreden naar uw land. want voordat ik naar Spanje terugkeer, had ik mij aan de voe ten van den markiezin willen werpen. Ik heb haar en haar man veel kwaad ge daan. maar ik heb geboet, o, zoo zwaar geboet. God weet wat ik geleden heb, en God Jieeft mij vergeven; maar ik kon geen rust vinden, voordat ook zij mij zou vergeven. Zij dieneen, neen, laat mij niet van mijzelf spreken; zeg haar, dat ik maar één woord, éép teeken van haar verwacht om in vrede te kunnen heen gaan, naar mijn land of naar Malta om de zieken te verplegen, de stervenden te troosten, de armen te ondersteunen; God is goed, dat hij zijn nederige-n dienaar nog gebruiken wil; maar niets kan ik ondernemen, voordat zij mij ver giffenis heeft geschonken Hoe heb ik naar dit oogenblik verlangd, om haar weer te kunnen aanschouwen, en nu durf ik haar niet te naderen, goede Gualtiero, spreek gij voor mij Silvia, die de half gefluisterde onstui mige woorden toch gehoord had, zooals men een zachten wind. een tochtje door de struiken, het voorbij vliegen van een vogel, 's avonds, als alles stil is, hoort, Silvia, die meer met haar hart geluisterd had dan met haar oog, stond van de bank op, waar zij zoo even was neerge zonken en naderde de twee mannen. Met haar hand op den arm van Gualtiero steunende, strekte zij de andere naar de Villanova uit: Ik vergeef u, senor de Villanova. Ik kan mij niet boven God stellen, die u heeft vergeven. Zijn wegen zijn ondoor grondelijk zijn goedheid is oneindig, ga in vrede; ik had u immers allang verge ven Sedert Gualtiero de plaats van Walfried heeft ingenomen, heb ik het leed van toen trachten te vergeten Gualtiero. uw man! Is Walfried dan....; O God, ik was dus nog grooter zondaar, dan ik zelf dacht! Terwijl de Villanova, teneergeslagen, nog in zichzelf stond te spreken en woor den te uiten die door korte pijnlijke snik ken onderbroken werden, had Silvia zich over de bank heenbuigend een bos edel- weis bemerkt. Zij plukte een paar van de mooie fluweelen bloemen en reikte die aan de Villanova toe: Vaarwel, vaarwel! Toen bukte de pelgrim zich tot op den grond, vatte het kleed van Silvia en kuste het op den zoom; met het boschje edel- weis tegen zijn borst gedrukt, verliet hij met rassche schreden den hoogen bergtop. XVI. Het verblijf der Waldenzen in Zwitser land duurde ongeveer twee a drie jaar. Tot tweemaal toe stelden zij pogingen in het werk om naar het vaderland terug te keeren. wat echter telkens mislukte. De derde maal werd de terugtocht van uit het bosch van Prangin door acht a negenhonderd man. onder leiding van Arnaud ondernomen, zooals we reeds vroeger zagen. De vrouwen en kinderen werden ach tergelaten <m aan de zorgen van welwil lende burgers toevertrouwd. Vele gezinnen bleven voorloopig daar wonen, hetzij omdat zij daar een werk kring hadden gevonden, hetzij omdat zij door ziekte of gebrek niet in staat waren de anderen te volgen Elisabetta, de dochter van Silvia en Gualtiero, was in het huwelijk getreden met een jongen Zwitser, die zijn studiën te Geneve had voltooid. Zij hadden zich daar gevestigd en Silvia wilde haar doch ter niet verlaten, nu zij haar spoedig een kleinkind zou schenken. Maar Gualtiero voelde zich geroepen om deel te nemen aan den moeilijken terugtocht van de Waldenzen; het was hem onmogelijk, werkeloos te blijven, terwijl de anderen voor de herovering van hun land der waarts trokken. Hij nam dus afscheid van zijn vrouw en zijn kinderen, met de be lofte Silvia te komen halen, als alles weer rustig was. Eenige maanden daarna schonk Elisa betta het leven aan een jongen, maar zij stierf helaas eenige dagen na de geboorte van haar zoon. Haar man, diep bedroefd, maar zeer te ruggetrokken, zocht weldra zijn troost in de studie. (Slot volgt).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9