Dagbladwezen en Journalistiek.
728le Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 9 October 1931
Derde Blad
No. 21950
Openbare les van den heer A. J. Lievegoed.
myA TA ND PASJA
FEUILLETON.
Het Geheim van de Oude Kast
De eerste wetenschappelijke voordracht over dit onderwerp
aan de Leidsche Universiteit.
De heer A. J. Lievegoed heeft heden
middag zijn voordrachten over dagblad
wezen aan de Leidsche Universiteit inge
leid met een openbare les over dagblad
wezen en dagbladstudie, welke o.m. werd
bijgewoond door den minister van onder
wijs, kunsten en wetenschappen, mr. J.
Terpstra.
Rede Mr. L. J. Plemp van Duiveland.
Alvorens de heer Lievegoed zijn open
bare les begon, werden eenige korte toe
spraken gehouden.
Namens de Commissie van Advies sprak
Mr. L. J. Plemp van Duiveland als volgt:
„Nadat het houden van wetenschappe
lijke voordrachten aan de Universiteit van
Amsterdam, bestemd voor journalisten die
zich in den eenen of anderen tak van we
tenschap, met het dagbladwezen in ver
band staande, w&ischten te bekwamen, in
de jaren 1912 en volgende, ook nog gedu
rende den wereldoorlog, was mislukt,
voornamelijk doordat daarvoor onder de
steeds bezig zijnde journalisten geen vol
doende belangstelling of geen vrije tijd
bleek te bestaan, richtten eindelijk de
heeren dr. van Blankenstein, Mr. Swart,
Prof. van Vollenhoven en ik zich in het
begin van het vorige jaar tot den Leid-
schen Universiteitsraad met een uitge
werkt plan, om aan de Universiteit alhier
een cursus in het dagbladwezen in te
richten.
Het Universiteitsfonds bleek inderdaad
bereid de plannen, mits men den geschik-
ten man voor het onderwijs zou kunnen
vinden, te steunen en voor twee jaren de
noodige middelen toe te staan om weten
schappelijke voordrachten over het dag
bladwezen aan de Universiteit te doen
houden, terwijl tevens de gelegenheid zou
worden geopend om daar tusschendoor en
daarmede in verband, eenige lezingen te
organiseeren van buitenlandsche of bin-
nenlandsche journalisten van naam, die
daartoe namens het Fonds en op kosten
van een man, die in de vaderlandsche
journalistiek groot belang stelt, zouden
worden uitgenoodigd.
De Universiteitsraad wenschte, dat de
lezingen geheel en al het karakter zouden
dragen van een proefneming, bestemd om
uit te maken of onder de studeerenden te
Leiden voldoende belangstelling bestond
voor een zoodanige voorbereiding en of
op dien grond later verdere stappen zou
den kunnen worden aanbevolen, met name
de oprichting van een bijzonderen leerstoel
in de journalistiek.
De Commissie vond den heer A. J
Lievegoed bereid de taak om lezingen
over het dagbladwezen te houden op zich
te nemen. Spr. stelde uitvoerig de grooto j
verdiensten van den heer Lievegoed aan
liet licht en vervolgde daarna:
Naast zijn proefneming zal op 12, 13 en
16 November de heer Kingsley Martin,
hoofdredacteur van het bekende Engelsche
weekblad „The New Statesman and Na-
tion", gewezen hoofdartikelenschrijver van
de uitstekend bekende Manchester Guar-
dian, als eerste van de rij voor U eenige
lezingen komen houden over de ontwikke
ling van de Engelsche pers sedert den I
aanvang dezer eeuw.
En thans verklaar ik de lessen van den
heer Lievegoed voor geopend. Mogen zij
strekken tot uw voorlichting op het moei
lijke gebied van het dagbladwezen tot
voorkoming, zoo het kan, en stuiting van
Üe verwording der vaderlandsche pers, die
Dp haar weg bedreigd wordt door.in-
dustrialiseering en toenemende concen
tratie door overheersching van meeningen
welke inderdaad niet die zijn van de indi-
vidueele eminente journalisten, die van
onze pers nog altijd deel uitmaken en
eindelijk tot vervulling der roeping van de
Leidsche Universiteit, welke in dezen het
initiatief heeft genomen.
Daarna sprak de heer D. Hans, voor
zitter van den Nederlandschen Journalis
tenkring.
Rede van den heer D. Hans.
Ook deze spr. ging nogmaals de wor
dingsgeschiedenis na en dankte allen, die
daartoe hun medewerking hebben ver
leend.
Namens het bestuur van den N. J. K.
verklaart spr dat van ons alle steun te
verwachten is, waarop een beroep mocht
worden gedaan, en dit te meer, waar wij
in dit begin zien de erkenning en een
verhooging van de standing, waarop onze
journalistiek aanspraak meent te mogen
maken.
Collega Lievegoed! Aan U is de even eer
volle als moeilijke taak toebedeeld, om als
docent op te treden, de taak om deze po
ging, wat den inhoud Uwer lessen betreft,
tot een succes te maken. Ik aarzel niet om
te verklaren, dat dit een zware verant
woordelijkheid is. Maar gij staat hier, door
ons hartelijk vertrouwen gedragen. Wij
wetep, dat dit werk is gelegd in handen
van een hoogst bekwaam journalist, een
man met een rustig en rijp inzicht, die op
belangrijke posten in de eerste gelederen
van ons beroep heeft gestaan en nog
staat, zoodat, naast theoretische scholing
practische ervaring volledig Uw deel is ge
weest. Wij weten ook, dat gij Uw taak zult
vervullen, met eerlijke nauwgezetheid, en
met die onpartijdigheid jegens afwijkend
oordeel, welke de wetenschap behoeft. Wij
weten tevens, dat gij die taak ziet in het
juiste licht. Niet aldus, dat, wie geboeid
onder Uw gehoor mochten zitten, hier de
journalistiek konden komen leeren.
Wat het echte, het essentieele, het on
misbare is in de journalistiek leert men
niet, want dat is natuurtalent, dat wel
door vorming gepolijst, maar niet ge
kweekt kan worden. Maar gij zult ken
nis bijbrengen omtrent de maatschappe
lijke, sociologische, intellectueele beteeke-
nis der journalistiek en haar practische
beoefening.
Namens het bestuur en alle collega's
wenschte spr. den heer Lievegoed vrucht
en voldoening op zijn werk.
Daarna was
het woord aan den heer Lievegoed.
Spr. begon met te verklaren dat hii, de
uitnoodiging van het Leidsche Universi-
teits Fonds aanvaardend, er zich bewust
van was een moeilijke en verantwoorde
lijke taak op zich te nemen. Reeds hierom,
wijl in Nederland een wetenschap van de
pers, waarin hij steun zou kunnen vinden,
niet bestaat. Zulk een wetenschap, die
dcor vorsching, kritiek en systematiseering
ons de kennis der wetmatigheden van het
dagbladwezen zou kunnen brengen, moet I
hier nog geboren worden. Ook v^n een
öagbiadkunde. die de verschijningsvormen I
en verschijnselen van het dagbladwezen
tot haar inhoud zou hobben, moet hier
de eerste grondslag nog worden gelegd.
Wie hier dit terrein betreedt, moet er
zich bewust van zijn grootendeels op eigen
gelegenheid verkennérswerk te verrich
ten. Want al valt er voor algemeene oriën
teering omtrent het dagbladwezen te put
ten uit een zeer omvangrijke buitenland
sche wetenschappelijke literatuur over de
pers, zoo kan toch de studie van een be
schavingsinstituut, dat zoo innig saamge-
weven is met het nationale leven van een
volk, alleen dan vruchtdragend zijn, wan
neer zij uitgaat van de nationale sfeer.
Dagbladstudie in Nederland om van
dagbladwetenschap niet te spreken zal,
met inachtneming van het universeels
verband van alle menschelijk weten, een
echt Nederlandsch karakter moeten dra
gen en dan in dien zin, dat zij niet alleen
de pers in Nederl. maar ook de pers in de
Nederlandsche gewesten overzee, tot doel
en uitgangspunt heeft. Waarbij zich dan
de behandeling van de pers der voornaam
ste landen, waarmede Nederland in cul-
tureele of economische betrekking staat,
vanzelf zal moeten aansluiten.
Ten einde aan te toonen dat de pers
niet alleen als studieobject aandacht ver-
eischt, maar dat deze aandacht een alge
meene behoort te zijn en dat de studie
van de pers als een afzonderlijk vak ver
antwoord is, trad spr. nu de hoofdfunctie
van het dagbladwezen, die van in- en
voorlichting omtrent het dagelijksche
wereldgebeuren, in haar vier voornaamste
werkingen nader. Ten eerste de opvoeden
de werking. Dagelijks wordt een wereld
bibliotheek van journalistieke lectuur
voortgebracht, die. buiten het bereik der
volksbibliotheken, de allervoornaamste
lectuur van het minst critische deel der
menschheid is, voor wie zij zelfs vrijwel de
eenige bron van kennis vormt. Op grond
van deze in nauwelijks onderbroken
rhythme geoefenden dagelijkschen invloed
op geest en ziel van het volk, behooren
opvoeders, sociologen, geestelijken, staats
lieden voor de pers ten minste zooveel
aandacht te hebben als voor het onderwijs
en de volksontwikkeling. De tweede wer
king is van verbindenden aard. Het dag
bladwezen heeft den strijd aangebonden
met tijd en ruimte. In de pers heeft de
verkeerstechniek haar climax bereikt. De
toenemende economische en geestelijke
samenhang van alle deelen der wereld
vereischt dit. In het oneindig gecompli
ceerde proces van het wereldleven vormt
de pers door haar verbindende werking
een der activeerende krachten, die het
levend stroomend en doorzichtig helpt
maken. Haar voorsprong op andere geeste
lijke verkeersmiddelen geeft haar recht op
de aandacht van al wie de verbindingen
tusschen verspreide menschengroepen
dienstbaar willen maken aan schepping
van een wereldrechtsorde, aan welvaart en
levensveredeling. De derde werking is van
ordenenden aard. In den modernen demo-
cratischen staat voltrekt zich een be
langrijke faze van het ondoorgrondelijke
proces der openbawe meeningsvorming in
de pers, waar de voorpostengevechten in
den strijd der meeningen worden geleverd
en wat onbewust in de maatschappij leeft
tot bewustheid wordt gebracht. Staats
lieden. diplomaten, politici, historici kun
nen in de pers beluisteren, wat eens tee
kenend genoemd is: de samenspraak van
een volk. De vierde werking is een contro-
leerende. De pers is door haar dagelijk
schen dienst der openbaarheid het orgaan
waardoor het algemeene leven pas tot een
openbaar leven wordt. Zij is ook het or
gaan waardoor een theoretische open
baarheid, die de wet als waarborg stelt
voor oirbaarheid en gerechtigheid bij de
behartiging van de hoogste belangen van
den staat (parlementarisme, rechtspraak)
tot een feitelijke openbaarheid wordt
Hierdoor werd zij het beproefde controle
middel en de zekerste waarborg tegen mis
bruik en rechtsverkrachting waar andere
middelen falen. Zij kan echter haar con-
troleerende taak ook verzuimen, mede
plichtig zwijgen, de publieke controle op
het valsche spoor leiden, in dienst van een
overheerschende staatspartij zelfs de open
baarheid weren en onderdrukken. Om haar
vermogen ten goede en ten kwade ver
dient zij zelve de controle van wie in de
maatschappij geestelijke leiding hebben.
Spr. meende hiermee aangetoond te
hebben, dat het dagbladwezen in zijn
veelvuldige functie, in zijn veelledigheid,
die tegelijk een onsplitsbare eenheid
vormt, pas veelzijdig bestudeerd kan wor
den, indien het als een cultuurproduct
met eigen leven, gehoorzamend aan eigen
wetten, wordt beschouwd.
Vervolgens zette hij uiteen, wat in Ne
derland den stoot tot de studie van liet'
dagbladwezen heeft gegeven. Het zijn de
journalisten, de geestelijke makers van de
krant, die het eerst de aandacht der uni
versiteiten voor deze studie hebben ge
vraagd. In den kring der vakgenooten
heeft de versnelde ontwikkeling van de
pers, die aan zijn bedienaren steeds hoo-
ger eischen van kennis en inzicht stelt,
maar dezen ook noopt om hoogere erken
ning voor het instituut van het dagblad
wezen te vragen, tweeërlei wensch doen
rijzen: ten eerste, naar verheffing van
het geestelijk peil der journalisten door
een opleiding die meer rekening houdt
met de eischen waaraan de moderne
journalistiek heeft te voldoen; ten tweede,
naar verdiepte kennis aangaande het
wezen der pers ook in den kring van hen,
die zonder zelf de journalistiek te beoefe
nen, uit kracht van hun maatschappe
lijke functie aan zulk een kennis behoefte
hebben, zooals bestuurders, bedrijfsvoer
ders, kortom allen die in de maatschappij
leiding hebben. De Nederlandsche Jour
nalisten Kring heeft dienovereenkomstig
in zijn ledenvergadering van 24 Mei 1930
te Haarlem als derde van een drietal con
clusies deze belangrijke uitspraak ge
daan: dat in eenigerlei vorm aan een of
meer universiteiten onderwijs in onder
werpen, de pers. de publiciteit en de
journalistiek betreffende, gewenscht is te
achten. Hiermee werd niet uitgesproken
dat de opleiding van den aspirant-jour
nalist een universitaire behoort te zijn,
alleen dat aan de universiteit gelegenheid
moet worden geopend voor de studie van
het dagbladwezen. Toen het bestuur van
aen N. J. K. zich in dien geest tot de uni
versiteiten en hoogescholen in Neder
land richtte, is het het Leidsche Univer
siteitsfonds geweest, dat het eerst blijk
gaf van het inzicht dat het dagblad
wezen een plaats onder de leervakken der
universiteit verdient.
Van de beschaafde landen behoort
Nederland tot de zeer weinige waar zulk
een contact van pers en universiteit tot-
dusver geen vasten vorm verkreeg. In
Duitschland is reeds op breeden grond
slag een ernstig begin met de vestiging
van een dagbladwetenschap gemaakt.
Tot de vraagstukken, welke daar de be
studeering van de pers hebben gestimu
leerd, behoort het veramerikaniseerings-
verschijnsel in de krantenwereld, de vor
ming van trusts, met de gevaren, die
daaruit voor pers en maatschappij kun
nen voortkomen. In Nederland kan men
van veramerikaniseering zeker niet spre
ien. Toch zijn er ook hier symptomen
van vervlakking en hyperpopularisatie in
de pers, die in en buiten vakkringen on
gerustheid baren, en er zijn symptomen
van voortgezette concentratie, die, hoe
wel aanvankelijk meer uitvloeisel van de
noodzaak tot rationalisatie van het dag
bladbedrijf dan van bewuste industriali
satie van het krantenwezen, ook ten
onzent de studie van de pers tot een
maatschappelijken eisch des tijds doen
worden. Moeilijk is ten onzent de be-
staansstrijd vooral van het dagblad dat
zich naar de behoeften richt van een bij-
zondpren kring en men kan in de politieke
partij pers, ook de confessioneele, waar
nemen hoezeer door de macht de econo-
misch-technische omstandigheden druk
op het dagblad wordt geoefend om zijn
bijzonder karakter prijs te geven en een
meer algemeenen smaak te dienen. Het
gaat hier om hooge geestelijke belangen.
Ook Noderlandsch-Indië heeft zijn pers
problemen, ontstaan meerendeels uit het
dualistisch karakter der Indische maat
schappij en uit liaar economische struc
tuur. De inheemsche pers worstelt met het
begrip van haar ware cultureele taak. Tot
het geestelijk beschavingsbezit van het
Westen waaraan het Oosten zich in toe
nemende mate laaft, zal ook de kenms
van het dagbladwezen hebben te be
hooren.
Verder nagaande welke beteekenis de
studie van het dagbladwezen voor pers en
maatschappij kan hebben, toonde spr.
aan, hoe de ontwikkeling van de moderne
wereldpers alleen te begrijpen valt door
het dagblad wezen in zijn historischen
groei te zien. Dan merkt men op, hoe de
geestelijke economische en technische
krachten, noodig om de functie van in-
en voorlichting naar de eischen. die een
steeds versneld levenstempo stelt, te kun
nen vervullen, in het economische stelsel
waaronder wij thans leven noodzakelijk
voert tot de figuur van de moderne krant.
Cardinaal is daarbij de rol die het snel
heidselement speelt, doordat het een over
wicht van technische bedrijfsuitrusting
vergt, die de hoogste economische eischen
stelt. Spr. schetste nu in groote trekken
de ontwikkeling van de pers in verband
met de maatschappelijke ontwikkeling,
waarbij telkens technische uitvindingen
als het ware ontspringen aan de behoefte
om de theoretisch gegeven mogelijkheid
van nieuwe terreinvermeestering voor de
pers tot praktische verwezenlijking te
brengen.
In de tweede helft der negentiende eeuw
gaan alle omstandigheden, die de behoefte
aan versnelde in- en voorlichting stimu-
leeren, als het ware in elkaar werken. De
cultureele ontwikkeling, die zich op poli
tiek gebied kenmerkt door de opkomst van
het liberalisme en de verruiming van bur
gerschapsrechten, waaronder ook de vrij
heid van drukpers, op economisch gebied
door den uitbouw van het kapitalistische
stelsel, met industrialisatie en vennoot-
schapsvorming, op wetenschappelijk ge
bied door de vorderingen der natuurwe-
tenschappen en de vlucht der techniek,
heel dit proces ontgint, strook voor strook
het terrein, waarop een machtige wereld
pers kan ontstaan. De toenemende volks
ontwikkeling uit zich in gretigen leeslust
en drang naar kennis van de buitenwe
reld, de groei van de groote industrie
steden schept de uitgebreide centra van
lezers, die grondslagen voor sterke dag
bladbedrijven kunnen vormen, de afschaf
fing van het dagbladzegel en van andere
drukkende belastingen op de pers maakt
gelden vrij voor verbetering van den in
houd der krant. Maar de snelheidseisch
drijft de exploitatiekosten van het dag
blad steeds hooger op. De inkomsten uit
abonnementen dekken een steeds kleiner
percentage van de bedrijfskosten. Het is
dan de ontdekking van de exploitatiemo
gelijkheid. gelegen in de werfkracht der
advertentie, welke de sluitpost brengt. De
advertentie bevredigt de economische be
hoefte aan een bewegelijke markt, waar
alle vraag en aanbod elkaar kunnen ont
moeten.' en zij herstelt tegelijk het ver
broken evenwicht in het dagbladbudget.
Maar nu zijn ook meteen alle voorwaarden
aanwezig voor het ontstaan van een dag
bladindustrie, welke het economische ele
ment in de pers boven het geestelijke
laat wegen.
Hoe zal nu tegenover deze ontwikkeling
onze houding zijn? De economisch-tëch-
nische ontwikkeling hebben wij te aan
vaarden als een proces, dat geheel afhan
kelijk blijkt van de economische en tech
nische ontwikkelingsfactoren in het leven
der maatschappij. Hetgeen zich aan gees
telijk ongerechtigs in de pers openbaart
zal hoofdzakelijk met geestelijke wapenen
bestreden moeten worden. Wij zullen ech
ter wel te onderscheiden hebben waar het
kwaad eigenlijk steekt en hoe het te ver
helpen is. Dat een dagblad, ook in zooverre
het een particuliere onderneming is. die
openbare belangen te dienen heeft, een
economisch-geestelijke twee-eenheid is,
behoeft niet te beteekenen dat het een
innerlijke tegenstrijdigheid vormt. Dat een
geestelijk goed een stoffelijke basis heeft,
is een normaal levensverschijnsel. Harmo
nie is hier mogelijk. Het gevaar ligt daar,
waar het stoffeliike over het geestelijke
de overhand verkrijgt. Kan men verwach
ten dat dit euvel, dat in verschillende
landen onrustbarende afmetingen heeft
aangenomen, ten onzent te keeren zal
zijn? De pers zal in het algemeen dezelfde
normen van zedelijkheid vertoonen als de
maatschappij, waarin en waardoor zij
leeft De geestelijke hygiëne van de pers
zal dus het doeltreffendst betracht kun
nen worden door de bevordering van de
geestelijke hygiëne der maatschappij. Dat
het publiek, tot inzicht gekomen van mis
bruiken in de pers. hierop invloed vermag
uit te oefenen, toonde spr. met verschil
lende voorbeelden aan. Troostrijk blijft de
ervaring, dat hetgeen metterdaad aanzien
aan een blad verzekert, een gezag is. dat
in laatste instantie op enkel geestelijke
kwaliteiten berust.
De studie van de pers zal voorts ook
dienstbaar kunnen zijn aan het herken
nen van nieuwe ontwikkelingsmogelijk
heden op het gebied van het dagblad
wezen. Spr. dacht hier aan metamorfozen
van het dagbladwezen als radiokrant, licht
krant, wandkrant. filmkrant. Voor de jour
nalistiek van nu is het zaak om tijdig de
waarde van nieuwe vormen te onderzoe
ken en zich de leiding in de hanteering
niet te laten ontglippen. In zulke dingen
kan de dagbladstudie voeling houden met
de concrete verschiinselen die uit het leven
tot haar komen en zich behoeden voor
het zich verliezen in een abstracte begrip
penwereld.
Had spr. totdusver het dagbladwezen
besproken in zijn beteekenis voor pers en
maatschappij, hij besloot met het aange
ven van de beteekenis. die de studie voor
verschillende takken van wetenschap kan
hebben. De geschiedkunde vindt er haar
bronnenmateriaal, de rechtswetenschap
kan er de zich in de maatschappij vor
mende rechtsbegrippen uit leeren kennen,
de sociologie kan er polsslag en hartklop
van het maatschappelijke leven in beluis
teren. de economie er een mijn van mate
riaal in vinden. Zoo kan dan het dagblad
wezen, zelf opgebouwd met de stoffen van
het stroomende leven van den dag, weer
bouwstoffen leveren aan de wetenschap.
Want het is in het dagbladwezen, dat het
leven in zijn beweging zelf gespiegeld
wordt.
Ten slotte richtte spr. een woord tot de
studenten. Algemeen, zeide hij o.m., is het
verschijnsel dat de jeugd weer naar een
geestelijke verantwoording zoekt voor
haar levenshouding. Zij eischt die ook van
anderen. Er is echter kennis van feiten
en' omstandigheden noodig om te weten
waar men kan eischen en wat men eischen
kan. Op het gebied van het dagbladwezen
hoopte spr. iets van die kennis te kunnen
brengen.
RECLAME.
VOORKOMT TANDBEDERF
en'poetst 's morgens en 's avonds met
75 ets per Vi tube. 25ds p. 14 tube.
5395
Oorspronkelijke schets in ouden trant
door A. DUYTS—GAYDOU.
14)
XV.
Het was nog heel vroeg in den och
tend, toen Silvia, die met haar dochter
een kamertje deelde, door het kleine
raampje de sterren zag glinsteren aan
den donkeren hemel.
De monniken begaven zich naar de ka
pel en prevelden het ochtendgebed, half
sprekend, half zingend. Een onweer
staanbare behoefte om naar het bedehuis
te gaan, maakte zich van haaf meester,
al had zij het roomsche geloof verlaten;
de kleine eenvoudige kapel trok haar aan.
Zij stond dus op en kwam op de breedc
gang, waar zij een paar reizigers ont
moette, die zich eveneens naar den vroeg
mis begaven.
Bij de groote deur van het kloosterloge
ment waren vele gidsen verzameld, die
zich druk weerden in afwachting van de
reizigers, die zij straks naar de Mont-
Blanc zoude vergezellen. De monnik
portier stond éveneens te wachten op
een karavaan, die hij in de verte zag aan
komen, en de honden, de mooie edele die
ren, sprongen al vooruit de nieuwe be
zoekers tegemoet.
Even bleef Silvia staan en ademde met
wellust de pure, gebalsemde lucht in, die
van de witte toppen rechtstreeks uit de
hoogere lucntspheren, na langs de den-
-Pen~ .en PiJnboomen en rijke alpenflora
te zijn gestreken een zachte, gezonde
geur, als een wierookdamp, verspreid
deZij dacht aan haar geliefd Montig-
noso, aan haar mooien boomgaard met
de oranje- en olijfboomen. Zij dacht
aan Alfonso, aan het verleden, toen zij
nog in haar eigen tehuis was
Met de opkomende zon werd de bedrij
vigheid in het kloosterlogement steeds
grooter.
Nieuwe gasten kwamen na een langen
tocht bij den vriendelijken haard der
monniken uitrusten. De gidsen maakten
de muilezels gereed om een tocht met
andere reizigers te ondernemen, en de
henden snuffelden overal rond. hun be
waker naloopend, die hun eten klaar
maakte.
Toen Silvia en Gualtiero met hun doch
ter de eetzaal binnentraden, hadden al
vele gasten aan de lange tafel plaats ge
nomen.
Aan het hoofdeneind vlak bij de deur,
waren drie plaatsen voor onze reizigers
gereserveerd. Zij gingen zitten zonder
veel op hun buren te letten. Toen echter
een gezellig gesprek tusschen de aanwe
zigen werd aangeknoopt, moesten zij er
ook aan deel nemen en Silvia was wel ge
noodzaakt naar den ouden heer, die
naast haar zat, te luisteren en nu en dan
een antwoord op zijn opmerkingen te
geven.
Aan het andere eind van de tafel zat
een man met pelgrimskleed; hij hield het
hoofd gebogen, zoodat men zijn trekken
niet goed kon zien, vooral zijn oogen niet.
Zijn haar was geheel wit. al zag hij er
niet zoo oud uit. Hij at weinig en scheen
in gedachten verzonken. Maar toen de
heldere welluidende stem van Silvia
in een oogenblik van algemeene stilte zich
duidelijk deed hooren, hief de vreemde
ling plotseling het hoofd op en staarde
recht voor zich uit naar de plaats, waar
de vrouw zat. die een zoo mooie stem be
zat. en zijn kleurloos gelaat werd nog
bleeker.
Als door een magneet aangetrokken
richtten de oogen van Silvia zich naar
den pelgrim dien zij nog niet opgemerkt
had, en haar stem zweeg plotseling
zij had den man, die daar zat. herkend;
het was haar vijand, het was de Villa
nova. Haar hand greep die van Gualtiero,
die op de tafel rustte, en zij drukte die
krampachtig, zonder een woord te kun
nen uiten. Het heele ellendige verleden
doemde weer voor haar geest op. Zij door
leefde weer in weinige oogenblikken al
de smarten die ze in de hachelijke uren
te Montignoso beleefd had. toen zij Wal-
fried verwachtte; een oneindig leed
doorgriefde haar hart en zij liet zich ach
terover in haar stoel vallen.
Gualtiero schrok Zijn blikken zochten
de oorzaak van die plotselinge emotie.
Maar Silvia herstelde zich spoedig; zij
verlieten de eetzaal.
Zij gingen naar buiten op den weg,
waar de frissche lucht haar geheel deed
bijkomen. Nauwelijks had zij Gualtiero
medegedeeld, dat de Villanova aan tafel
zat. of deze verscheen in de deuropening,
een klein bundeltje in de eene hand. den
pelgrimsstaf in de andere. De breedge
rande hoed hing op zijn schouder en in
gebukte houding naderde hij Gualtiero
en vroeg hem om een kort onderhoud.
God heeft u op mijn weg gezonden,
Senor, zeide hij; ik richtte mijn schreden
naar uw land. want voordat ik naar
Spanje terugkeer, had ik mij aan de voe
ten van den markiezin willen werpen. Ik
heb haar en haar man veel kwaad ge
daan. maar ik heb geboet, o, zoo zwaar
geboet. God weet wat ik geleden heb, en
God Jieeft mij vergeven; maar ik kon
geen rust vinden, voordat ook zij mij zou
vergeven. Zij dieneen, neen, laat mij
niet van mijzelf spreken; zeg haar, dat ik
maar één woord, éép teeken van haar
verwacht om in vrede te kunnen heen
gaan, naar mijn land of naar Malta om
de zieken te verplegen, de stervenden te
troosten, de armen te ondersteunen;
God is goed, dat hij zijn nederige-n
dienaar nog gebruiken wil; maar niets
kan ik ondernemen, voordat zij mij ver
giffenis heeft geschonken Hoe heb ik
naar dit oogenblik verlangd, om haar
weer te kunnen aanschouwen, en nu durf
ik haar niet te naderen, goede Gualtiero,
spreek gij voor mij
Silvia, die de half gefluisterde onstui
mige woorden toch gehoord had, zooals
men een zachten wind. een tochtje door
de struiken, het voorbij vliegen van een
vogel, 's avonds, als alles stil is, hoort,
Silvia, die meer met haar hart geluisterd
had dan met haar oog, stond van de
bank op, waar zij zoo even was neerge
zonken en naderde de twee mannen. Met
haar hand op den arm van Gualtiero
steunende, strekte zij de andere naar de
Villanova uit:
Ik vergeef u, senor de Villanova. Ik
kan mij niet boven God stellen, die u
heeft vergeven. Zijn wegen zijn ondoor
grondelijk zijn goedheid is oneindig, ga
in vrede; ik had u immers allang verge
ven Sedert Gualtiero de plaats van
Walfried heeft ingenomen, heb ik het
leed van toen trachten te vergeten
Gualtiero. uw man! Is Walfried
dan....; O God, ik was dus nog grooter
zondaar, dan ik zelf dacht!
Terwijl de Villanova, teneergeslagen,
nog in zichzelf stond te spreken en woor
den te uiten die door korte pijnlijke snik
ken onderbroken werden, had Silvia zich
over de bank heenbuigend een bos edel-
weis bemerkt. Zij plukte een paar van de
mooie fluweelen bloemen en reikte die
aan de Villanova toe:
Vaarwel, vaarwel!
Toen bukte de pelgrim zich tot op den
grond, vatte het kleed van Silvia en kuste
het op den zoom; met het boschje edel-
weis tegen zijn borst gedrukt, verliet hij
met rassche schreden den hoogen bergtop.
XVI.
Het verblijf der Waldenzen in Zwitser
land duurde ongeveer twee a drie jaar.
Tot tweemaal toe stelden zij pogingen
in het werk om naar het vaderland terug
te keeren. wat echter telkens mislukte.
De derde maal werd de terugtocht van
uit het bosch van Prangin door acht a
negenhonderd man. onder leiding van
Arnaud ondernomen, zooals we reeds
vroeger zagen.
De vrouwen en kinderen werden ach
tergelaten <m aan de zorgen van welwil
lende burgers toevertrouwd.
Vele gezinnen bleven voorloopig daar
wonen, hetzij omdat zij daar een werk
kring hadden gevonden, hetzij omdat zij
door ziekte of gebrek niet in staat waren
de anderen te volgen
Elisabetta, de dochter van Silvia en
Gualtiero, was in het huwelijk getreden
met een jongen Zwitser, die zijn studiën
te Geneve had voltooid. Zij hadden zich
daar gevestigd en Silvia wilde haar doch
ter niet verlaten, nu zij haar spoedig een
kleinkind zou schenken. Maar Gualtiero
voelde zich geroepen om deel te nemen
aan den moeilijken terugtocht van de
Waldenzen; het was hem onmogelijk,
werkeloos te blijven, terwijl de anderen
voor de herovering van hun land der
waarts trokken. Hij nam dus afscheid van
zijn vrouw en zijn kinderen, met de be
lofte Silvia te komen halen, als alles weer
rustig was.
Eenige maanden daarna schonk Elisa
betta het leven aan een jongen, maar zij
stierf helaas eenige dagen na de geboorte
van haar zoon.
Haar man, diep bedroefd, maar zeer te
ruggetrokken, zocht weldra zijn troost in
de studie.
(Slot volgt).