Fritz von Opel over de
toekomst van het vuurpeil-
vliegtuig.
HISTORISCHE FIGUREN.
HEERENBAAI!
INDIE IN ONS MIDDEN.
Onze correspondent heeft dezer dagen
een onderhoud gehad met den bekenden
„Raketenmann", ingenieur Fritz von
Opel, die zooals men zich zal herin
neren in Mei 1928 op de Avus-baan bij
Berlijn voor de eerste maal een vuurpijl-
auto reed, en daarmee een snelheid van
230 K.M. per uur bereikte, terwijl hij in
September van het volgende jaar met een
vuurpijl-vliegtuig een vlucht van 8 K.M.
volbracht. Fritz von Opel vertoeft momen
teel te Antwerpen, In verband met de in
troductie der nieuwe Opel-automobielen in
het zakengebled van General Motors Con
tinental.
Fritz von Opel.
Wij geven hieronder een deel van het
vraaggesprek weer:
Reeds zoo lang merkt men niets meer
van proefnemingen op dit gebied. Be-
teekent dit, dat U niet meer gelooft aan
de toekomst van de vuurpijl als stuw
kracht voor luchtverkeersmiddelen.
Integendeel: Ik zou indertijd bij de
proeven met vuurpijlen mijn leven niet
gewaagd hebben, als ik er niet vast van
overtuigd was, dat de toekomst van het
wereldverkeer aan de vuurpijl-stuwkracht
behoort. Het spreekt overigens vanzelf,
dat in dit verband de term vuurpijl niet
meer in letterlijke beteekenis moet wor
den opgevat, welke het spraakgebruik in
het algemeen er aan hecht. Ik werk har
der dan ooit aan het ongetwijfeld zeer
ingewikkelde probleem van het vliegen in
de stratosfeer, maar omdat ik bang ben
voor overdreven optimistische verwachtin
gen van het groote publiek, neem ik mijn
proeven in stilte.
Werkt U nog met de kruit-vuurpijlen,
die U vroeger gebruikt hebt?
De kruit-vuurpijlen, waarvan ik bij mijn
experimenten gebruik heb gemaakt, en
die mijn vriend en medewerker Sander
uit Wesermünde heeft ontwikkeld, heb
ben een groote beteekenis voor het red
dingswezen op zee verkregen. Met onze
vuurpijl-pistolen worden thans lijnen
tusschen schepen onderling en tusschen
de kust en het schip over afstanden tot
500 Meter geschoten, en zij worden op
honderden schepen waaronder vele
Hollandsche gebruikt. Ook schiet men
er reddingsgordels en groote zwemkussens
mee weg, die automatisch opgeblazen wor
den, zoodra zij met het water in aanra
king komen; verder kleine, met olie ge
vulde bommen, die barsten als zij in het
water vallen, en de branding over een
groot oppervlak kalmeeren.
Voor vliegtuigen komt uiteraard de zoo
genaamde vloeistof-vuurpijl in aanmer
king. In haar verbrandingsruimte wordt
olie met zuurstof verbrand. De construc
tieve moeilijkheden houden hoofdzakelijk
verband met de hooge temperatuur van
3000 graden Celsius en de hooge gassnel-
heid van ongeveer 3 K.M. per seconde.
U gelooft dus niet aan de toekomst van
de luchtverkeersmiddelen „lichter dan de
lucht" de luchtschepen?
Neen, in het geheel niet! Voor hun be
sturing is te veel metereologische genia
liteit noodig! Zij zijn uitstekend geschikt
voor wetenschappelijk onderzoek, doch
veel te langzaam voor economische doel
einden. De snelheid van onze verkeers
middelen, de huidige vliegmachines inbe
grepen, heeft met de ontwikkeling van het
berichtenverkeer geen gelijken tred ge
houden. Wat wij noodig hebben is een
snelheidsvergrooting, niet van eenige tien
tallen, maar van een paar duizend kilo
meter!
Maar levende wezens kunnen dergelijke
snelheden toch niet verdragen?
Dit is een verkeerde opvatting, die vrij
algemeen gekoesterd wordt. Ook de
grootste snelheden zijn niet voelbaar;
denk slechts aan de draaiing van de aarde
en de beweging van onze planeet in het
zonnestelsel. Hinderlijk alleen zijn de snel
heidsveranderingen. dus versnellingen en
vertragingen. Mijn proeven hebben echter
wel bewezen, dat deze in veel sterkere
mate te verdragen zijn, dan men tot dus
ver aannam.
„Hoe denkt u zich het vliegtuig van de
toekomst?
Dit zal mijns inziens een vliegmachine
van het „vliegende vleugel-type zijn. De
passagiers en de motoren vuurpijl
motoren zullen binnen in den herme
tisch gesloten vleugel worden onderge
bracht. De machine zal op een hoogte van
minstens 30 K.M. vliegen en een snelheid
van meer dan 2000 K.M. per uur kunnen
bereiken. Een vlucht HollandIndië duurt
dan circa 7 uur en zal slechts zeer
weinig kosten.
Zullen wij dit nog beleven?
Men heeft reeds zooveel hiermee samen
hangende vraagstukken opgelost, dat ik er
persoonlijk vast van overtuigd ben, dat wij
in 15 jaar zoover zullen zijn.
Gelooft u, dat deze ontwikkeling de
menschheid gelukkiger zal maken?
Toegegeven zij, dat men dan ook op de
Noordpool niet meer voor plotseling be
zoek van zijn schoonmoeder gevrijwaard
is. De aarde zal kleiner en kleiner worden,
maar ik geloof, hoe meer de volkeren met
elkaar in contact komen, des te beter
zullen zij elkaar begrijpen en des te dichter
zullen wij bij een werkelijken wereldvrede
komen. Zooals u ziet, hebben ook wij. in
genieurs, onze idealen.
DE MARSEILLAISE.
Als het vaderland in gevaar
is, welt de kreet op, die het
nationale lied zal zijn.
Volksliederen, de echte, die als nationale
liederen de gedachte, de hoop van heel
een volk uitspreken, zijn, niet minder dan
personen, historische figuren. Zulk een
nationaal lied is „Die Wacht am Rhein",
zulk een lied was menige zang van Vale
rius, onzen grooten Valerius met zijn
plechtigen toon:
Wit heden nu treden
voor God den Heere,
of met den smartkreet:
Helpt nu u zelf, zoo helpt u God
Uit der Tyrannen band en slot
Benauwde Nederlanden!
Gij draagt den bast al om uw strot,
Rept fluks uw vrome handen.
Zulk een lied is ons grootsch „Wilhel
mus", waarvan elke strophe en niet één
of twee gekend, van buiten gekend,
moest zijn door eiken Nederlander. Hoe
heeft Marnix in dat eene lied een stuk
saamgevatte historie gegeven van wat in
de benarde tijden der 16de eeuw ons leed,
ons vertrouwen, onze hulpe was! Ik ken
geen nationaal lied van dieper grond dan
het onze en ik ben er trotsch op, dat Ne-
derland's nationaal lied geboren is in den
tijd, waarin ons volksbestaan, onze eigen
onafhankelijkheid, zich losworstelde uit
vreemde handen om vrij te zijn, vrij in het
staatkundige, vrij in het godsdienstige.
Maar ik wil heden schrijven over de
„Marseillaise", die, evenals de „Chant des
Girondin's" met zijn forsch gerhythmeerd
Par la voix du canon d'alarme
La France appelle ses enfants.
geboren is in dagen van felle bewogenheid
en oplaaide uit benarde borst. De „Mar
seillaise", waarvan .in 1792 een Fransch
generaal zeide: „Zend mij duizend man en
een exemplaar van de „Marseillaise" en
ik sta in voor de overwinning", heeft,
evenals het „blauw-wit-rood" van La
fayette. „Ie tour du monde" gemaakt,
haar „reis om de wereld". Zij is waar
schijnlijk het meest bekende aller natio
nale liederen. Daar het lied ook gezongen
is geworden in tijden van binnenlandsche
beroering, opstand, klassenstrijd, heeft het
in veler oog een opstandig karakter ge
kregen. Zoo hoorde ik het ook onlangs
de melodie althans gebruikt als muzi
kale illustreering van „Kinderen van dezen
Tijd" van Henriette Roland Holst. Toch
was oorspronkelijk de „Marseillaie" een
lied ter opwekking van het Fransch natio
naal gevoel, toen vreemde vorsten met
hun legers het land bedreigden en op de
bruggen van Parijs de trommels roffelden:
Het vaderland is in gevaar. De tekst is
duidelijk, spreekt voor zichzelf:
„Wat wil deze slavenbende, deze horde
van verraders, van tegen ons samenzwe
rende vorsten?" enz., enz.
De „Marseillaise" is een noodkreet ter
verdediging van den Franschen bodem.
Hoe is zij ontstaan? Het vrijheidslied, met
den naam van de stad Marseille is echter
niet daar geboren. Marseillaansche repu
blikeinen hebben het lied het eerst ge
zongen, zijn er mee opgerukt, bezield door
zijn onweerstaanbaar stuwenden drang.
Evenals de menschen hebben ook vele
boeken en vele liederen hun zielkundige
geschiedenis. Ziehier die van de „Marseil
laise":
Een kapitein-ingenieur van 't Fransche
leger, Rouget de Lisle, componeerde het.
Niet bij den polsslag van het Parijsche
leven dichtte hij woord en melodie.
Straatburg is de geboortestad van het
patriottische lied dat de Revolutie tot het
hare maakte en er haar troepen mee
vereenigde ter verdediging en tot den
aanval.
Hij, Rouget de Lisle, was in Mei 1791
van Parijs naar Straatsburg verplaatst.
Het waren toen bange dagen, een angstige
tijd, voorlooper van het Schrikbewind, vol
partijschappen en onzekerheid. In
Straatsburg warrelt alles dooreen. De aan
hangers van de oude Kerk en van het
door de Revolutie afgeschaft feodaal stel
sel staan scherp tegenover de strijders
voor de Nationale Vergadering. Deze laat-
sten kibbelden en streden weer met de
radicale Jacobijnen, die met alle midde
len aanstuurden op den republikeinschen
regeeringsvorm. Het was een moeilijke
taak voor den hoogst eerbiedwaardigen
burgemeester der stad, baron Friedrich
von Dietrich, een beschaafd, nobel man,
wiens arbeid op het gebied der natuur
wetenschappen hem de eer had bezorgd,
lid te zijn van de Academie van Weten
schappen te Parijs, om, te midden van de
hoog opslaande golven der politiek, de
hand aan het roer van het stedelijke re-
geeringsschip te houden en het niet uit
den koers te laten slaan. Hij was een
royalist, evenals Rouget de Lisle zelf. en
met kracht verzette hij zich tegen de po
gingen tot omwenteling, die in den
Franschman Laraux een letterkundige
en in Eulogus Schneider een Duit-
scher haar vurigste voorstanders had.
Het huis van den burgemeester was het
middelpunt der goede kringen van
Straatsburg, „goed" door geboorte èn door
ontwikkeling. De zin voor kunst was in die
dagen te Straatsburg zeer ontwikkeld; het
wedijverde b.v. op het gebied van muziek
met Parijs. Er waren te Straatsburg twee
orkesten, twee groote zangvereenigingen,
twee opera's: een Fransche en een Duit-
sche. Een groot aantal orkestleden van
vreemde nationaliteit werden door de stad
bezoldigd. Winter na winter hadden abon
nementsconcerten plaats waarheen alles,
wat op beschaving en kunstzin aanspraak
maakte, trok. Twee componisten van
naam: Ignacius Plegel en Edelmann,
waren de6tijds gevierde mannen in
Straatsburg.
Baron Dietrich en zijn vrouw waren
beide muzikaal zeer ontwikkelt. Zij com
poneerde zelf ook. Bij hen sloten zich allen
aan, die voor muziek wat gevoelden en
zoo was het natuurlijk, dat Rouget de
Lisle, dichter en toonkunstenaar, behalve
officier, al spoedig opgenomen werd in den
kring der Dietrich's, waar ook kon het
anders? de koningsgezinde militairen
zich gaarne vereenigden. Daar kwam Rou
get de Lisle in enge betrekking met Victor
de Broglie, den chef van den Generalen
Staf. en met de generaals d'Aiguillon en
Du Chatelet.
Doch hoe eng zij zich in de salons van
het gastvrije en geestelijk-gedistingeerde
gezin van den burgemeester verbonden ge
voelden, zij, de officieren, waren er zich
van bewust, dat hun de zekere bodem
onder de voeten begon te ontzinken. De
geestelijke strooming van het groote pu
bliek begon een anderen koers te nemen.
Weldra kwamen de officieren als tusschen
twee stoelen te zitten. Zij waren den ko
ning getrouw, doch hadden terzelfder tijd
de nieuwe Grondwet te bezweren. Vandaar
dat èn reactionnairen èn Jacobijnen hen
wantrouwden en in vlugschriften en prik-
kelrijmen tegen hen opkwamen. De „pa
triottische" stemming, die hooger steeg,
toen de Fransche uitgewekenen de groote
mogendheden tot den krijg tegen hun
Fransche vaderland wilden opzetten, brak
zich ten slotte ook baan in de officiers-
kringen. En toen de kleine Duitsche vor
sten, wier rechten in den Elzas tengevolge
van de opheffing van het feodaal systeem
gekrenkt waren, hun krijgstoerustingen
begonnen, werd het ook den officieren te
machtig. Het vaderland, zelfs het vader
land met zijn republikeinsche tendenzen,
ging vóór. De Fransche grond bedreigd
door vreemdelingen, die opgeroepen waren
ten strijde door Fransche uitgewekenen,
dat was niet duldbaar! In vurige veront
waardiging gaf Rouget de Lisle lucht in
zijn „Marseillaise", die nog niet „Marseil
laise" heette, doch een Oorlogslied voor
het leger aan den Rijn moest zijn. In den
nacht van 25 op 26 April 1792, toen de
oorlogsverklaring bekend geworden was,
werd het gedicht en gecomponeerd; voor
een kring van vaderlandslievende mannen
werd het in het huis van burgemeester
Dietrich het eerst gespeeld en gezongen.
Tegen Oostenrijk en Pruisen, aan wie Lo-
dewijk XVI den oorlog had verklaard,
moest het de vrijwilligers aanvuren; het
moest het lied zijn, dat de grenzen zou
beschermen tegen den vijand van buiten.
En óók, ook zou het binnenslands opwek
ken tot eensgezindheid; het moest het
hatelijke: „Ca ira, ?a ira, les aristocrates
a la laterne!" (Vooruit maar. Vooruit
maar, de aristocraten aan de lantaarns
opgeknoopt!) van de Jacobijnen vervangen
en heel Frankrijk omvatten in een „Amour
sacré de la patrie!" een „heilige liefdevoor
het vaderland."
Het succes was overweldigend. In de
salons van baron Dietrich verwekte het
lied een ontroering, waaraan niemand
ontkwam. Door de geopende ramen golf
den de akkoorden naar buiten, bereikte
het lied het oor der bevolking, die samen
dromde voor de woning van den burge
meester en bij den ernst van het oogenblik
voelde een ieder, wat hij beteekende, deze
oproep:
Allons, enfants de la Patrie! 2)
met zijn prikkelend, meêsleurend refrein:
Aux armes, citoyens!
I Formez vos bataillons!
Qu'un sang impur abreuve nos sillons!3)
Het was een lied voor Frankrijk; het
werd het lied der Revolutie. Toen het
twee maanden later, den 25sten Juni op
een Jacobijnsch feest te Marseille werd
gezongen, toen Marseillaansche vrijwilli
gers den 30en Juli er de poorten van Parijs
mee binnenstormden, werd het 't lied der
Omwenteling. Onder zijn klanken werden
den lOden Augustus de Tuilerieën be
stormd. De royalistische Rouget de Lisle
had dit niet gedacht noch gewild. Zijn
schepping groeide over hem heen, ver
vulde Frankrijk, vervulde de wereld, op
roepend ten strijde tegen „de tyrannie",
tegen „de slavenbende, de horde van ver
raders en van samenzwerende koningen",
doch het waren de „verraderlijke uitge
wekenen", dé vorsten van buiten de gren
zen, door die uitgewekenen te hulp geroe
pen, tegen wie hij zijn klaroen had laten
schallen.
De „Marseillaise" deed haar zegevie
rende ronde door de Fransche legers, de
gedisciplineerde en de in een ommezien
bijeengegaarde. Bij Valmy en bij Jemap-
pes, in Dumouriez' leger, werd zij met on
beschrijflijke geestdrift gezongen en wekte
er den moed, in weerwil der tegenslagen.
Den 28sten September, bij het feest der
vereeniging van Savoye met de Fransche
Republiek, verving zij het gebruikelijke
Te Deum. Er zat een bezielende kracht in
woord en melodie: „Heilige liefde tot het
Vaderland, richt en steun onze wrekende
armen! Vrijheid, dierbare vrijheid, strijd
met uw verdedigers! Laat de victcrie bij
uw mannelijke klanken zich reppen tot
waar uw vaandel zich ontplooit! Dat uw
vijanden, stervende, uw overwinning en
onzen roem aanschouwen!"
Dit begrepen ze wel. de generaals, die
met dit lied ten strijde trokken, de mi
nister van Oorlog, Servan. die bij tiendui
zenden exemplaren lied en melodie onder
de soldaten liet verspreiden, de opera-
directeuren, die het tusschen het program
inlaschten en stampvolle zalen deden op
rijzen bij 't forsche, opstuwende rhythme,
waarmede „ces ignobles entraves", „ces
fers dès longtemps préparés" („deze sma
delijke banden", „deze sedert langen tijd
voorbereide kluisters") werden verfoeid.
Toen in 1792 de hertog van Brunswijk met
een leger Frankrijk was binnengevallen
en met den dood bedreigde „al wie zou
worden aangetroffen met wapenen in de
vuist", beeft Danton's machtige stem van
woede in de Wetgevende Vergadering en
rolt de „Marseillaise" door de straten van
Parijs, dreigend uit duizenden monden.
Ja, de „Marseillaise" was een volkslied,
een nationaal lied. geboren in trillende
emotie. Kotzebue en Goethe, Schumann
en Wagner hebben er aan herinnerd en
iets er van in hun werk vereeuwigd. Het
had dit echter niet noodig. De drang,
waaronder het geboren was, had gezorgd
voor zijn roem en zijn onsterflijkheid.
A. J. BOTHENIUS BROUWER.
i) Door de stem van het kanon, dat zijn
alarmkreet slaakt, roept Frankrijk zijn
kinderen op.
Komt, kinderen van het Vaderland!
3) Te wapen, burgers! Vormt een batail-
lon! Het onzuiv're bloed drenke onzen
bodem.
Oorspronkelijk luidde het: „dat de
tronen der tyrannen inéén mogen storten
bij het gerucht van onzen roem". Dit is
de eenige wijziging, die het oorspronkelijke
gedicht van Rouget de Lisle onderging.
WAT IS ZIEKTE? I. PLATVOET.
Men zal bij den eersten blik allicht ge
neigd zijn uit te roepen: „Wat een naïeve,
wat een onnoozele vraag!" Dat weet toch
ieder. Zoodra men niet meer gezond is,
is men ziek. Maar dat is geen antwoord,
doch slechts een verschuiving, waardoor
de vraag zou luiden: „Wat is gezond?"
Gaat men naar een ander antwoord zoe
ken, dan is te verwachten: ziekte is er
als men iets mankeert, als er iets niet in
orde is. als men ergens last van heeft,
feitelijk dus omschrijvingen of, beter ge
zegd, het gebruik van andere woorden,
maar geenszins een bevredigende defini
tie. In een artikel van Schanz, dat mij
tot het schrijven van dezen brief dreef,
wordt het volgende aardige voorbeeld ge
geven: Als ik aan een natuurkundige de
vraag voorleg: „Wat is arbeid?" dan volgt
als uit een pistool het antwoord: „Arbeid
is kracht maal afstand". Doch vraag ik
den medicus: „Wat is ziekte"? dan begint
hij: „Ziekte isen hierop gaat hij
stotteren.
In de geschiedenis der geneeskunde
voeren verschillende stroomingen omtrent
de ziekteleer afwisselend den boventoon.
Globaal valt een voortdurende strijd te
onderkennen tusschen twee opvattingen,
waarvan de eene de oorzaak der ziekten
in afwijkingen van de vaste bestanddeelen
van het lichaam, de andere daartegenover
ln de lichaamsvochten meende te moeten
zoeken. Een overblijfsel van deze laatst
genoemde leer, de humoraal-pathologie,
vindt men nog in den volksmond, die van
kwaadsappigheid spreekt. Op al die vroe
gere leerstellingen kunnen wij hier niet
uitvoerig ingaan.
Een belangrijke periode wordt vastge
knoopt aan de onderzoekingen van
Virchow. waardoor de pathologische ana
tomie (ziektekundige ontleedkunde) in het
centrum der belangstelling kwam te staan.
Gesteund door de verbeteringen van het
mikroskoop, werd niet alleen de fijnere
bouw der weefsels van het menschelijk
organisme beter bekend, maar vooral de
afwijkingen in dien bouw bij ziektetoe
stand. De ziektekundige anatomie ging een
overheerschende rol in het medisch denken
spelen. Door de ontdekking van steeds
meer zichtbare veranderingen bij be
paalde ziekten ontstond zoetjesaan de
overtuiging, dat voor elke afwijking in het
levensproces een daarmee samengaande
anatomisch aan te toonen oorzaak moest
bestaan. Zooals het werd uitgedrukt: elke
ziekelijke aandoening moest een anato
misch substraat hebben en ten slotte werd
dit anatomisch substraat dan als „de
ziekte" beschouwd. Als noodzakelijk gevolg
meende men, dat opheffing, van welke
anatomische afwijking dan ook, tot gene
zing moest leiden.
Van die leer. welke langen tijd vrij al
gemeen gehuldigd werd en thans ook nog
wel hardnekkige aanhangers heeft, begint
men allengs terug te komen. Het is niet
het anatomisch substraat, maar storing in
de normale levensfunctie, welke aan de
ziekte als zoodanig beteekenis geeft. Door
Sauerbruch is het zoo uitgedrukt, dat de
leer van Virchow ons in een blinde steeg
heeft geleid. Ook volgens Schanz wordt
het hoog tijd, dat wij beproeven, uit dien
doodloopenden gang vrij te komen.
Er bestaan inderdaad tal van, soms zelfs
zeer gewichtige afwijkingen, waarvan de
bezitter niets bespeurt. Moet men zoo
iemand dan ziek noemen? Het hart kan
allerlei afwijkingen van den normalen toe
stand vertoonen, zonder dat eenig onaan
genaam verschijnsel het gevolg is. Wan
neer de arts. die zulk een afwijking con
stateert, dit aan zijn patiënt meedeelt,
openbaart zich als gevolg van die mede-
deeling bij vele personen een angsttoe
stand, dien den patiënt dermate plagen
kan, dat hij zich werkelijk ziek gaat ge
voelen. Maar is deze ziekte dan een hart
ziekte? Immers neen. Wij hebben dan te
doen met een ziekte van het zenuwstelsel
en vinden nu naast elkaar:
1. belangrijke anatomische afwijkingen
van het hart zonder het geringste func-
tloneele verschijnsel en
2. belangrijke functioneele zenuwstoor- i
nissen, waardoor geen enkel anatomisch I
substaat is te vinden.
Schanz drukt dit op drastische wijze
aldus uit: „Hoe mijn hart er uitziet, is mij
glad onverschillig (wurscht), als het maar
werkt."
Ook voor de behandeling heeft het be- i
teekenis, dat men zich niet te zeer vast-
legt aan de anatomische verhoudingen,
maar in de eerste plaats tracht, de ge
stoorde functie te herstellen. Een illustra
tief voorbeeld hiervoor is de platvoet. De
beenderen van den voet zijn als een
eigenaardig mozaïek gerangschikt. Vooral
die van den voetwortel zijn door stevige
banden onder elkaar verbonden. Groote
beweging onderling is niet mogelijk, maar
wel kan 'n zekere veerende werking plaats
hebben. In staande houding komen drie
uitstekende beenpunten het dichtst bij den
bodem. De beenderen vormen als het ware
twee bogen, waarvan de eene twee van deze
beenpunten verbindt. De tweede boog
loopt nu van het derde beenpunt af tot
op het midden van den eersten boog. Op
den tweeden boog rust nu het onderbeen,
dus ook de geheele last van het lichaam.
Voor de functie, het staan en loopen, zijn
deze bogen van groote beteekenis. Zij
verdeelen den lichaamslast over een groo-
ter oppervlak en oefenen tevens een vee-
rende werking uit, ongeveer op de wijze
van de veeren tusschen as en carrosserie
van een voertuig. Die veeren vormen een
soort gewelf, wat aan een normalen voet
gemakkelijk te zien is, doordat niét alle
deelen van de voetzool gelijkmatig op den
grond drukken.
Het gebeurt, en niet zoo zelden, dat het
voetgewelf niet bestand is tegen het
voortdurend dragen van het lichaams
gewicht. Lang staan of loopen veroorzaakt
dan heftige pijn. Dit kan gebeuren zonder
dat ook maar de geringste anatomische
afwijking van het voetskelet te vinden is.
In andere gevallen zien wij, dat het voet
gewelf langzamerhand toegeeft aan den
daarop uitgeoefenden druk, de bogen
worden allengs afgeplat, zoo goed als
alle beenderen van het skelet komen op
denzelfden afstand van den bodem en van
de veerende werking der bogen is niets
meer overgebleven. Dit alles kan geschie
den zonder dat in het (lange) verloop
ooit pijn is opgetreden. De voet is dan
aanmerkelijk afgeplat. Zulke platte voeten
komen merkwaardig veel voor.
Zijn wij nu gerechtigd, in een zoodanig
geval van platvoet te spreken? Men is
nu eenmaal gewoon geraakt, het begrip
platvoet te verbinden aan bezwaren van
pijn en moeilijk loopen. Deze functie
stoornis doen wij het beèt te betitelen als
platvoetbezwaren. En zoo zien wij dus,
dat platvoetbezwaren voorkomen zondei
een platten voet en evenzeer platte voe
ten zonder platvoetbezwaren. Platte voe
ten zijn nog geen platvoeten. De eigenlijke
ziekte is onvoldoende weerstand tegen
belasting van den voet, welke met pijn
gepaard gaat. Tegen dit functioneel lijden
moet opgetreden worden en 'n doelmatige
steunzool kan genezing brengen in geval
len, waar, anatomisch gesproken, van
platvoet geen sprake is, terwijl omgekeerd
bij gevallen van overduidelij ken platvoet
behandeling menigmaal absoluut over
bodig is, zoolang geen platvoetbezwaren
bestaan,
H. A. S.
RECLAME.
ECHTE FRIESCHE
20-50cr per ons
zachte en gewipt rooktabak, f
4516
SPOORTREIN EN MOTORWAGEN.
De strijd tusschen de ondernemers van1
vervoer met stoomkracht over ijzeren ba
nen en met' motorkracht over wegen moge
hier te lande bekend zijn, heftiger ver
toonde hij zich al jaren op Java en Su
matra. De mededinging door het autobus-
vervoer den ondernemers van spoor en
trams aangedaan, werd grooter naarmate
het wegennet werd uitgebreid en verbe
terd. Gouvernement, gewest en landschap,
belangen verzorgend van de gemeenschap,
hebben door de vermeerdering van weg
verbinding in verscheidene streken het
algemeen verkeer begunstigd en honder
den dorpen in de gelegenheid gesteld
daaraan deel te nemen op gemakkelijker
wijze dan voorheen. Het is een verdienste
van de wegenbouwers, waarvoor men wel
oog mag hebben. Er staat evenwel iets
tegenover, waarvoor men het oog niet mag
sluiten; de verminderde rendabiliteit van
spoor en tram. In de dagen van tegen
spoed, die wij beleven, is die vermindering
volstrekt niet uitsluitend een zaak van
de ondernemers wier inkomsten lijden
onder de menigvuldigheid van mededin
ging. Het is evenzeer een belang van de
gemeenschap, al kan dat eerst na ver
loop van jaren blijken.
Het ondernemen van autobusvervoer is
bij voldoening aan de gestelde regelen
voor de veiligheid voor iedereen vrij en
men heeft dan ook dergelijke ondernemin
gen zien opkomen als paddestoelen. Het
is ruim tien jaar geleden, dat men er zich
over had te verbazen hoe bijvoorbeeld tus
schen Medan en Belawan een overdruk
verkeer met tientallen kleine busjes werd
onderhouden. Het bestaat nog. De busjes
zijn niet meer dan een houten bovenstel
met een paar bankjes er in, gedragen
door het onderstel van een voormalig
Fordje. Dergelijke vehikels volbrengen hun
rit over de effen weg en stoppen waar het
wordt gevraagd. Het gemak voor de Malel-
sche bevolking is groot, het gevaar ook;1
de kosten zijn lager dan die van het spoor
kaartje. Het spoor, hoe veilig en geriefe
lijk het zij, stopt slechts op de enkele
halten. Het is een dagelijksche vertooning
dat op den weg een bus ligt bezweken,
maar dat houdt den kleinen man niet
terug en de Deli Spoorwegmaatschappij
heeft moeten zoeken, hoe zij van het rei
zigersverkeer met kleine bagage een deel
kon redden voor zich zelf.
Wat op Sumatra geldt voor Deli-tpoor
en in mindere mate voor Atjeh-tram en
Zuid-Sumatra-spoor, geldt even sterk voor
sporen en trams op Java, waar intusschen
het autobusverkeer degelijker is ingericht.
De Javaan, die vroeger met een karretje
zijn kleine koopwaar naar de markt in de
buurschap bracht of zich uit zijn desa
naar spoor- of tramhalte begaf, pakt zich
nu ln den grooten motorwagen en vindt
een rit veelal het summum van reisgenot.
De autobus hetzij een fraaie hetzij een
schunnige wagen, heeft het hart van den
inlander veroverd.
Hoewel het den dorpeling weinig deert,
wanneer de exploitatie van busverkeer
zorgeloos is, behoort toch de overheid een
wakend oog te hebben. Alle bezwaren zijn
te overwinnen, echter is er een dat men
nog niet te boven is: de verminderde ren
dabiliteit van de ijzeren banen. Licht mag
men dat niet tellen, want de taak der
ijzeren banen is gewichtig gebleven en
onverplaatsbaar. Wat de sporen en trams
op Java en Sumatra hebben te doen en
hebben gedaan, is voor de welvaart der
landen onmisbaar. Zij toch hebben de
vervoeren volbracht van de groote produc
ten naar de havens en zich daartoe uit
gerust met alle vereischte soorten van
wagens en loodsen. Ook als rampen een
streek hadden geteisterd, wisten de sporen
en trams hun diensten voort te zetten.
Geen autobus verzekert het verkeer, wel
doen dat het spoor en de tram.
De onmisbaarheid van de ijzeren baan
betwist niemand en daarnaast staat de
gewildheid en het gemak van het bus-
verkeer. Maar als het populaire verkeers
middel de rendabiliteit van het onmisbare
zóó sterk vermindert, dat 't voortbestaan
onzeker wordt, ontstaat er voor de over
heid een reden tot overwegen en handelen.
Indertijd het is misschien drie of vier
jaren geleden werd al op Java geschre
ven: dat de sporen zich zouden moeten
bepalen tot het groot goederenvervoer en
tot het vervoer van reizigers over groote
afstanden. Daarmee zouden de trams
meerendeels zijn uitgeschakeld. Maar men
moet de tramtreinen in midden- en Oost-
Java kennen om te weten, dat ook zij
onmisbaar zijn en hun voortbestaan niet
in gevaar komt zonder het wezenlijk be
lang van het land tevens te bedreigen.
Spoor en tram hebben het kleine vervoer
naast het groote noodig voor hun gunstige
uitkomsten en zij zijn er voor uitgerust.
Het gaat niet aan, dat elke Chinees met
een wankele of mooie bus aan spoor en
tram het locale vervoer afsnoept en op
de juiste oogenblikken nabij de halten
aanwezig is met zijn wagen om de reizigers
het eerst in te nemen.
Het is wel waar, dat de trams en sporen
zelf evenzeer bussen kunnen exploiteeren,
Dat gebeurt al en heeft vooral ten doel
reizigers aan te brengen op de stations
der groote lijnen. De toestand is intus
schen niet gezond, wanneer over de groote
wegen de bussen van sporen en trams
'moeten rijden in mededinging met die van
kleine ondernemers en zelfs in mededin
ging met de eigen ijzeren baan.
Het is noodzakelijk, dat op Java en
Sumatra de overheid optreedt om het bus-
verkeer te beperken tot die verbindingen,
waar het voorziet in een behoefte, waarin
niet door spoor of tram wordt voorzien.
Een overdaad van vervoermiddelen, zooals
zij zich voordoet in sommige streken, lijdt
tot een terugtrekken van de beste en
zekerste.
DENGAN HORMAT.
2—0