EEN VERRASSING.
OP MOEDERS SCHOOT.
IN DE KIKKERSLÖOT.
DE HONDENSCHOOL
Gelukkig scheen de maan flauw en wierp
zij een schemerig licht op de vele voor
werpen, die nog in de grootste wanorde op
den zolder stonden en lagen.
De jongens knepen hun oogen dicht om
beter te kunnen zien.
„Waar zou hij zitten?" was de onuit
gesproken vraag, welke hen beiden bezig
hield. Als ze dat maar wisten!
Plotseling meende Jan, dat hij in een
donkeren hoek iets bewegen zag. Zonder
een woord te zeggen, wees hij er naar en
Flip's oogen volgden de richting van zijn
vinger. Hij zag het nu ook en de jongens
keken elkaar veelbeteekenend aan.
„Zullen we één van beiden Vader roe
pen? Hij hij mocht eens gewapend
zijn!" fluisterde Flip.
Maar Jan schudde beslist het hoofd. Als
één van beiden naar beneden ging om
Vader te waarschuwen, zou de ander alleen
blijven, alleen met den inbreker! Dat was
natuurlijk veel te gevaarlijk en als ze
samen gingen, konden ze wel op hun
vingers natellen, dat de man ontsnappen
zou. Hij zou vast niet op hen blijven wach
ten! Zoo shm was hij wel!
Heel behoedzaam en met ingehouden
adem naderden de jongens nu de plek,
waar zij beiden gezien hadden, dat zich
iets bewoog. Wat lag daar allemaal op den
grond? 't Leken wel boeken! Ja, 't waren
boeken en er lag een oude rieten pop, die
Moeder wel bij het maken van japonnen
gebruikte, bovenop.
Plotseling keken twee vurige oogen de
jongens aan. Bijna gilden zij het uit van
schrik, maar ze bedachten zich nog bij
tijds en hielden de hand voor den mond.
Wat een griezelige oogen had die inbreker,
ze leken wel van een kat! Neen, het waren
de oogen van een kat, die in het scheme
rige licht fonkelden! En het lichaam en de
staart van een kat waren het ook!
Opeens schoten de jongens in een brul
lenden lach, doch in het volgend oogenblik
herinnerden zij zich, dat het midden in
den nacht was en zij Vader en Moeder
niet wakker moesten maken, vooral niet,
nu de vermeende inbreker eendood
onschuldige kat was.
„Hoe komt die hier verzeild?" riep Jan
verbaasd uit.
„Nou weet ik het!" antwoordde zijn
broertje, ,,'t Is de poes van de vorige be
woners! 'k Herken het dier duidelijk van
den keer, toen ik eens voor Vader hier
een boodschap moest doen. 'tWas precies
zoo'n tijgerachtig exemplaar als dit. Maar
snap jij, waarom ze 'm niet meege
nomen hebben?"
„Ik geloof het wel," zei Jan nu. „Moeder
heeft mij wel eens verteld, dat poesen
zich veel meer aan "het huis dan aan de
bewoners hechten. Waarschijnlijk zullen
ze Poes wel meegenomen hebben, maar is
ze uit zichzelf teruggekomen en bij ver
gissing op zolder opgesloten."
„Ja, dat kan!" riep Flip uit. „En ze zal
de rieten pop, die misschien niet heel
stevig neergezet was, bij ongeluk omge
gooid hebben. De pop is toen tegen een
paar stapels boeken gerold en de boeken
zijn met veel lawaai op den grond geval
len. Dat hebben wij gehoord."
„Zoo zal het wel geweest zijn!" meende
Jan en zijn stem klonk min of meer
teleurgesteld.
„Spijt het je dat het geen inbreker
is?" vroeg Flip lachend.
„Eigenlijk wel," bekende Jan.
Maar Flip vond het een prachtige op
lossing en zei:
„Ik ga weer maffen en al komen er nog
honderd inbrekers, ik blijf rustig in mijn
bed!"
„Ik ook!" zei Jan, terwijl hij den sleutel
der zolderdeur uit zijn pyama-zak op
diepte en de deur openmaakte.
Óp hun teenen gingen de jongens nu
naar beneden, ieder naar z'n eigen kamer,
waar zij weldra weer lekker sliepen.
Toen zij den volgenden morgen aan het
ontbijt hun nachtelijk avontuur in kleu
ren en geuren vertelden, moesten Vader
en Moeder er hartelijk om lachen. Alleen
Koentje speet het, dat hij niet mee ge
weest was om den „inbreker" te ont
dekken.
Moeder zette een mandje voor Poes
klaar, gaf haar een schoteltje melk en wat
brood en beloofde haar te verzorgen, tot
de vorige bewoners haar kwamen ophalen.
Daar deze echter waren gaan samen
wonen met menschen, die er een hond
op nahielden, wilden zij liever afstand van
Poes doen. De jongens mochten den „in
breker" houden, met wien ze weldra de
beste maatjes waren.
En dit was nog het allerprettigste van
de toch al zoo heerlijke verhuizing!
ANNIE O.
(Nadruk verboden).
Mammie zeg, weet je mijn schoentjes
En mijn truitje en mijn broek?
iIk kan heusch mijn goed niet vinden,
Dat is werk'lijk telkens zoek!
Ja, je kunt het Broer ook vragen,
Hoe 'k mijn best wel heb gedaan.
Moedertje, toe, kun je zeggen,
Waar of toch mijn schoentjes staan?
Kindje staat in zijn pyama,
En zijn lief gezichtje straalt,
Als hij met een: Weet je niet, hè?
't Schoenenpaar te voorschijn haalt,
En dan wie zou dat nu denken?
Hè, die moeder schrikt er van!
Onder de pyama heeft hij
Al zijn kleertjes werk'lijk an!
Zoo, jou kleine, stoute kleuter,
Houdt je moeder voor den mal?
Wacht, ik zal je laten merken,
Hoe of ik je foppen zal!
Jij krijgt heusch vandaag geen eten!
Jij moet zoo maar naar je bed!
Maar ons ventje weet wel beter
En hij lacht al van de pret.
Ja, hij vindt daar op zijn bordje
Al zijn brood in blokjes klaar.
Jij kan heelemaal niet foppen!
Nee, zegt moeder, eet nu maar,
En dan gauw naar school, hoor kerel!
De vacantie is nu om.
Alle kind'ren moeten leeren,
Anders blijven zeheel dom!
TR. VERDONER SALOMONS.
(Nadruk verboden).
(Om na een paar keer zelf de rijmwoorden
te zeggen).
Hop-hop-hop! ons poesje
Is toch zoo'n klein snoesje.
Hop-hop-hop! ons paardje
Heeft een heel mooi staartje.
Hop-hop-hop! ons geitje
Loopt in 't groene weitje
Hop-hop-hop! ons koetje
Loeit: Dag Hans, ik groet je!
Hop-hop-hop! ons gansje
Doet een rondedansje.
Hop-hop-hop! wij rijden
Op een paardje beiden.
Hop-hop-hop! naar Papje.
Nee, 't is heusch geen grapje!
Hop-hop-hop! daar zijn we.
Was dat ritje fijn, hè?
C. H.
.(Nadruk verboden).
Twee kikkers hadden ruzie saam'
En wilden 't uit gaan vechten,
Tot Groenrok, Heer der Kikkersloot,
Zei: Dat zal ik beslechten!
Wie van de twee de lafste is,
Die springe fluks naar voren!
Maar daarvan wilde 't spreekt
vanzelf!
Geen kikkertje graag hooren!
Je bent dus beiden zei daarop
Heer Groenrok kalm en waardig
Juist even dapper! Hm! Kwak-kwaak!
Wat is dat eigenaardig!
Het vechten heeft ik weet 't nu!
Geen zin. Ga liever kwaken.
Ik zal voor jullie maar eens vlug
Een kikkerliedje maken.
Hij dacht nu even ernstig na,
Toen kwaakte hij heel lustig:
Wat is het heerlijk zomerweer,
Zoo vreedzaam en zoo rustig!
Wij kikkers zingen blij een lied.
Geen ruzie mag er wezen!
Dat leeren w' op de kikkerschool
Al vóór we leeren lezen.
Komt allen, zingt nu dapper mee:
Geen ruzie in ons slootje!
En in het maanlicht geeft de één
De ander fluks een pootje.
Dan klinkt hun vroolijk kikkerlied.
De menschen, die het hooren,
Kan zoo'n eenstemmig, blij gezang
Toch werkelijk bekoren.
Zij blijven staan en zeggen dan:
Hoor 't kikkervolkj' eens kwaken!
Wat zijn die groene kereltjes
Toch opgewekte snaken!
De vrede was gauw weergekeerd
En Groenrok kwaakte lustig:
Ze zijn nu in mijn Kikkersloot
Weer eensgezind en rustig!
CARLA HOOG,
(Nadruk verboden).
Meester Dog staat voor de klasse
In de groote hondenschool,
Waar de hondjes moeten leeren....
Soms ook maken pret en jool.
Meester Dog ls een geleerde.
Draagt een bril fier op zijn neus,
Achter 't oor heeft hij een potlood,
Nee, het is geen grapje, heusch!
Meester Dog leert aan de hondjes:
Als twee vechten met elkaar
Om den buit. dan loopt een derde
Haastig weg er mee. zoowaar!
Meester Dog leert ze ook blaffen.
Want een waakhond van fatsoen
Heeft des nachts en overdag zelfs
Soms verbazend veel te doen.
Meester Dog leert: 'n pootje geven,
Kwispelstaarten, zitten op
Met een rechten rug, geduldig,
En een opgeheven kop
Heel wat moeten hondjes leeren,
Wat ze spreken? Hondentaal.
Die verstaan niet heel veel menschen,
Maar de hondjes allemaal.
Meester Dog doet in het speeluur
Heel graag met de hondjes mee
En ze springen haasje-over.
Somse heeft hij een goed idee:
Meester Dog vertelt dan rustig.
Wat een hondje aardig vindt
En ze luist'ren naar zijn sprookjes
Net als ieder menschenkind.
Soms kijkt Meester Dog heel ernstig
En klinkt zijn verwoed geblaf:
Foei jou stoute, kleine bengel,
Kom eens hier want jij krijgt straf!
Meester Dog van 't hondenschooltje
Die is heusch niet voor de poes!
Zei eens een heel geestig hondje.
'n Kleine, slimme, zwarte Does,
Meester Dog staat voor de klasse
Waf, waf. woef! de les begint!
Ik geloof, dat ieder hondje
Het op school heel prettig vindt,
CARLA HOOG
(Nadruk verboden).