DE VERHUIZING.
DE ZANDMAN.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Jan, Flip en kleine Koen gingen ver
huizen en waren opgewonden over het
vooruitzicht. Vader en Moeder verhuisden
ook, maar zij waren heel wat kalmer, za
gen zelfs min of meer tegen de groote
drukte en de vele beslommeringen, welke
nu eenmaal aan een verhuizing verbon
den zijn.
Reeds weken van te voren hadden Vader
en Moeder over de indeeling van het huis
en de inrichting der verschillende kamers
gesproken. De groote jongens zouden ieder
een zit-slaapkamer krijgen met een bed,
dat overdag tegen den muur opgeklapt
werd en achter een aardig cretonne gor
dijntje verdween, zoodat het net een
kastje leek. Koentje zou voorloopig nog
bij Vader en Moeder op de kamer blijven,
maar hij kreeg een vroolijk speelkamer
tje met èen licht behang en rondom een
strook, waarop de geschiedenis van Rood
kapje, Klein Duimpje en de Schoone
Slaapster in het Bosch afgebeeld stond,
zoodat die sprookjes nu echt voor den
kleinen man begonnen te leven. Koentje
had die lange, smalle plaat reeds bewon
derd, terwijl Vader haar afrolde en het
ventje had in de handen geklapt van ple
zier. Zoo'n verhuizing was toch maar het
heerlijkste, wat je overkomen kon!
Daar het juist midden in de vacantie
was, mochten de groote jongens niet
alleen helpen met planten te versjouwen
en allerlei breekbare voorwerpen voorzich
tig in een mandje naar het nieuwe huis
te brengen, maar ook met alle koperen
kranen, welke zich in het huis bevonden,
zoo mooi blinkend te potsen, dat ze wel
goud leken. Poetsen was altijd een lieve
lingswerkje van de jongens geweest en
Moeder vond het best, veel beter dan met
water knoeien, wat andere jongens wel
eens graag doen. En die poetsenliefheb-
berij hadden ze nog niet verloren. Verder
hadden ze hier en daar spijkers en duimen
met een nijptang uitgetrokken en allerlei
handreikingen gedaan, waardoor Vader
en Moeder en de behangers, die de zeilen
legden en de gordijnen ophingen, beter
konden opschieten.
Eindelijk was het nieuwe huis zóó ver
klaar, dat het slechts stond te wachten
op den grooten verhuiswagen, welke de
meubelen brengen zou.
Dit nu was het oogenblik, dat de drie
jongens zich als een waren triomftocht
hadden voorgesteld. Toen de wagen ein
delijk geladen en het oude huis heelemaal
leeg was, mochten ze Koentje veilig in
het midden naast den chauffeur zitten
en zoo kwamen ze vóór Vader en Moeder,
die er een wandelingetje van maakten, in
het nieuwe huis aan en mochten zij
eenige kleine stukken op hun plaats
zetten.
Dat was een genoeglijk werkje: zoo'n
nieuw, schoon huis, dat nog heelemaal
leeg was, in een gezellige woning om te
tooveren en hoewel de jongens natuurlijk
geen kisten of groote meubels versjouwden
waren er toch heel wat kleine voorwerpen,
die ook een plaatsje in het nieuwe huis
vroegen.
Toen Vader en Moeder een half uurtje
later op het terrein der drukke bezig
heden verschenen, waren zij dan ook niet
weinig verbaasd, dat reeds met plaatsen
van een en ander een aanvang was ge
maakt endat de jongens precies wis
ten. waar alles staan moest. Ze gaven
hierdoor blijk zich zóó in de verhuisplan
nen te hebben verdiept, dat zij deze nauw
keurig kenden. Lachend vroegen de ver
huizers hun, of ze later het „verhuis-vak"
zouden kiezen.
Nu, Koentje wilde wel, maar Jan en
Flip hadden toch andere illusies, hoe be
langwekkend zij deze verhuizing dan ook
vonden!
Er werd dien dag hard gewerk en daar
alles op dezen eersten Augustus van het
gewone afweek, had Moeder een grooteen
voorraad rijstebrij gekookt, die zich uit
stekend smaken liet. De jeugdige verhui
zers zouden hun maal, dat aan Luilekker
land deed denken, niet voor de fijnste ge
rechten willen ruilen en deden het alle
eer aan.
Tegen den avond, toen de verhuizers
hun dagtaak beëindigd hadden en Koentje
in het nieuwe huis in den dut was, zag
alles er al heel anders uit dan dien mor
gen. Natuurlijk bleef er de volgende da
gen nog veel te doen. als het inrichten
der kasten, het opwrijven der meubelen,
enz., maar alles „stond' ten minste en dat
was maar heel goed, want er moest dien
nacht in het nieuwe huis geslapen wor
den. Indien ooit, dan had de familie haar
rust wel verdiend!
Jan en Flip sliepen weldra als rozen in
hun nieuwe bedden en het duurde niet
Als Zandman bij de kleuters komt,
Dan strooit hij kwistig zand.
Hij heeft daarom een reuze-zak
Steeds in de ééne hand.
Met d' and're hand strooit telkens weer
De Zandman om zich heen,
Het is een soort van tooverzand,
War.t wakker blijft er geen!
Wie daarvan iets in d'oogen krijgt,
Raakt stevig in den dut.
De voorraad was ik weet het vast
Nog nimmer uitgeput.
lang, of Vader en Moeder volgden het
voorbeeld van de jeugd.
Het was midden in den nacht, toen Jan
plotseling verschrikt wakker werd. Had hij
boven zijn hoofd niet duidelijk een slag
gehoord? Neen, gedroomd had hij het niet
Wat zou het zijn? Toch geen inbreker?!
Jan zat nu recht overeind in bed en
luisterde aandachtig. Maar nu was alles
stil. Wat was er toch gebeurd? O ja, ze
waren gisteren verhuisd en sliepen nu in
de nieuwe woning. En wat was er ook al
weer boven hem? De zolder....! 't Zou
natuurlijk best een inbreker kunnen zijn,
die door het zolderraam naar binnen was
geklommen in de meening, dat de familie
nog niet in het huis sliep en die nu van
plan was hiervan te profiteeren en dus
zijn slag te slaan. Net iets voor een dief!
Hij moest nu geen licht maken. Zou hij
Vader en Moeder waarschuwen? Maar die
sliepen een verdieping lager en de dief
zou als hij lont rook kunnen ont
snappen. Dat mocht niet! Zou hij er zelf
dus maar op af gaan?
Aan gevaar dacht Jan op di toogenblik
niet. Heel zacht kwam hij zijn bed uit,
liep naar de deur, maakte deze heel be
hoedzaam open en zag Flip vóór zijn
deur staan! Met groote oogen keken de
beide jongens nu elkaar aan, legden als
bij afspraak op het zelfde oogenblik den
rechter wijsvinger tegen de lippen en we
zen er daarna mee naar boven, in de
richting, waarin zij heel duidelijk den slag
gehoord hadden
Gelukkig was er vóór de zoldertrap geen
deur en de jongens slopen nu op bloote
voeten in hun pyama naar boven, in stilte
de treden verwenschend, die de onhebbe
lijkheid hadden te kraken, wel niet hard,
maar toch duidelijk genoeg om den ver-
moedelijken dief op zolder, die zich na
den bewusten slag muisstil hield, opmerk
zaam te maken op het feit, dat zijn rijk
alleen daar boven spoedig uit zou zijn en
elke krakende traptree hem dichter bij
zijn ontdekkig bracht
En wie niet graag zoo'n zandbad krijgt,
Die knijpt de oogen dicht,
Want Zandman heeft geen handvol zand
Op slapers ooit gericht.
Alleen als d' oogjes open zijn,
Strooit hij daarin wat zand.
Ha, ha! zegt lachend kleine Piet
(Het joch is bijdehand!)
Zoodra ik in mijn bedje lig,
Sluit ik mijn oogen stijf.
Ik fop den Zandman en geloof
Dat 'k helder wakker blijf!
(Nadruk verboden),
Al zouden de jongens het liefst naar
boven gestormd zijn om den inbreker
een ander kon het immers niet zijn! in
zijn geheime plaats te overrompelen, zij
waren toch verstandig genoeg dit niet te
doen Zij beseften maar al te goed, dat hij
bij het hooren van het minste geraas
evengoed weer door het zolderraam kon
vluchten, als hij er door binnen gekomen
was.
Maar eindelijk waren zij toch boven
aangeland en stonden zij met ingehouden
adem en gespiste ooren vóór de zolderdeur
Nog steeds hoorden zij niet het minste
geluid. En toch waren zij ervan overtuigd,
dat zij zich niet vergist hadden. Eén van
hen had natuurlijk verkeerd kunnen hoo
ren, maar alle twee was onmogelijk!
„In eens flink opendoen en gauw bin
nengaan!" commandeerde Jan zacht, daar
hij den inbreker geen gelegenheid tot
vluchten wilde geven.
„Een! twee drie!" fluisterde Flip terug.
Dé deur ging nu wijd open, de jongens
slopen zoo vlug mogelijk naar binnen
en.hun blikken gingen het eerst naar
't zolderraam, datgesloten was! „Zie
je dat?" mompelde Jan heel verbaasd.
„Hij heeft het achter zich dichtgedaan!"
zei Flip. „Ik zal er vóór gaan staan om de
wacht te houden. Dan kan hij niet ont
snappen! Op de deur zit een sleutel kan
den binnenkant. Wat een bof! Draai jij 'm
om en steek 'm in je zak!"
En nadat de deur, waardoor ze binnen
gekomen waren, veilig door Jan afgesloten
was, keek de jongen behoedzaam om zich
heen, terwijl zijn broertje den toegang tot
het raam versperde.
Licht maken durfden zij nog altijd niet.
De inbreker zou dan onmiddellijk merken,
dat hij slechts met een paar jongens al
waren ze dan ook nog zoo dapper
te doen had. En dat was iets, wat hij
heelemaal niet hoefde, zelfs niet mocht
weten! Hij moest maar in de verbeelding
zijn, dat het Vader, beter nog: de politie
was, die daar boven een onderzoek in
stelde. Als hij merkte, wie zijn vervolgers
waren, was dit altijd nog vroeg genoeg.
Maar toen vriend Zandman eind'lijk
kwam,
Was Pietj' al vast in slaap.
Glimlachend keek de oude man
Nu naar den kleinen knaap.