EEN LEEUJK SPEL. UIT SPEELGOEDLAND. .Moeder, mogen Joop en Jan van Galen bij mij in den tuin komen spelen?" vroeg Pieter Limburg. „Och Pieter waarvoor?" antwoordde moeder „Je kunt toch met je zusje Ada spelen?" ..Ada is een meisje moeder en ik speel veel liever met jongens. Maar ze mag wel met ons meedoen, als Joop en Jan er zijn" „En Doni dan? vroeg moeder verder. „Je broertje Doni is toch een jongen." „O ja moeder, maar Doni is nog zoo klein. Pas vier jaar. Toe moeder, mag het?" Glimlachend keek moeder naar haar Pieter. die haar daar zoo ernstig stond te vertellen dat zijn broertje veel te klein was om mee te spelen, hoewel hij toch zelf ook pas zes jaar oud was. Maar telkens weer viel het moeder op dat Pieter veel liever met grootere dan met kleinere jon gens speelden. Ook de twee jongens die hij nu graag bij zich wilde hebben waren eigenlijk te groot voor hem. Joop en Jan van Galen waren negen en tien jaar. Maar 't was waar, in hun grooten tuin konden de kinderen veel beter spelen dan op de straat of bij den weg. „Ja Pieter" stemde moeder dus toe, „ga Joop en Jan maar halen, maar denk er om dat Ada ook mee moet spelen hoor." „Ja, ik zal moeder zijn", bedisselde de zevenjarige Ada. „Dan zet ik mijn tafeltje buiten en mijn servies erop, en dan mogen jullie tusschenbeide bij mij thee komen drinken." Een poosje later speelde het viertal vroo- lijk in den tuin. Moeder was in de keuken bezig waar ze kleine Dini bij zich geno men had. Af en toe klonk het vroolïjke lachen door de open ramen tot haar door. Maar nu was het al een heel poosje stil. Ze waren zeker meer naar den achterkant van den tuin gegaan, waar de sloot langs liep. ..Zoo meteen zal ik maar eens even gaan zien wat ze uitvoeren," dacht moeder. „Die jongens zijn soms zoo wild." Zoo gedacht, zoo gedaan. Moeder stapte den tuin in. Zie je wel, juist zooals ze dacht, er was niemand te zien. Maar van achteren uit den tuin klonk haar het lachen der jongens tegen. Vlug liep moeder verder. Wat voerden ze daar toch uit aan den slootkant?" Plotseling keek Joop van Galen op en zag mevrouw Limburg aankomen. „Jo, jo, je moeder,", fluisterde hij tot Pieter en meteen liepen Joop en Jan door de achterpoort den tuin uit en de straat op. Pieter schoot langs moeder heen en wilde hun voorbeeld volgen. Natuurlijk begreep moeder dat er iets niet in orde was. Ze pakte Pieter bij den arm en zeide: „Hier blijven Pieter. Wat voerde jullie daar uit." De jongen bleef bedremmeld staan, doch gaf geen antwoord. Nu liep moeder op haar dochtertje toe, dat nog altijd aan den slootkant stond. „Wat doe je toch Ada?" vroeg moeder. Doch in 't zelfde oogenblik zag moeder het al. Ada stond daar met een verslagen gezichtje. Ze had een touwtje in de hand en aan dat touwtje zat eenkikker. 't Arme beest deed vergeefsche pogingen om vrij te komen. Hoewel moeder het niet erg op kikvorschen voorzien had, bukte zij zich haastig en bevrijdde het arme dier van het touw. Toen richtte ze zich op en keek haar beide kinderen heel boos aan. „Ga dadelijk naar de keuken" beval ze, „wasch jullie je handen en gezichten en kom dan binnen." Zonder één woord te durven spreken volgden Pieter en Ada moeders bevel op. Toen ze klaar waren, kwamen ze, den een na den ander, bedremmeld de huiskamer binnen. Ongemerkt wierp Ada een blik op haar moeder. Nee, moe was nu niet zoo erg boos meer, maar.... maar.... 't scheen wel alsof moeder bedroefd was. „Kom eens dichterbij kinderen", zei moeder, en vertel jij me eens Ada. hoe kwam je aan dien kikker?" „Pieter had hem mij gegeven moe, toen u naar ons toekwam", snikte Ada. „Dus je hebt hem niet zelf vastgebonden kind?" „Nee moe, heusch niet," antwoordde Ada. „En jij Pieter, hoe kwam jij dan aan dien kikker? Heb jij hem uit de sloot gehaald? „Nee moeder, Joop van Galen." „En wie heeft hem vastgebonden Pieter?" moeder" bijna onhoorbaar kwam het antwoord. „Waarom heb je dat gedaan Pieter? Denk je dat die kikker het prettig vindt als Daar was een kleine Teddybeer, Die snoepte op een dag Uit Moeders vollen honingpot. Dat is iets, wat niet mag! Toen kreeg die stoute Teddybeer Op eens. heel erge pijn, Want Teddy had een holle kies. Wat kan dat lastig zijn! En komt daar zoete honing in, Gedaan is alle pret. Wat heeft dat Teddybeertje toen Een keeltje opgezet! Z'n Moeder hoorde het geschreeuw En kwam er vlug op af Ja Teddy, zei ze, dat is nu Je welverdiende straf! /Nadruk verboden). Zoo gaat het snoepers altijd, hoor! Ik vind je stout en dom! Och, Moeder, doet U er maar gauw Een kiespijndoekje om! En Moeder zei: ik help je nog Voor dezen éénen keer, Maar snoep je nog eens, kleine man, Dan help ik je niet meer! Nu, Teddy had genoeg berouw Van 'tgeen hij had'gedaan, Want ziet hij nu een honingpot, Hij komt er niet meer aan! En kijkt de snoeplust soms bij Ted Een enk'le maal om 't hoekje, Dan zegt z'n Moeder: Ted, pas op! Denk om het kiespijndoekje! RO FRANKFORT. jij een touw aan zijn poot bindt en hem telkens daaraan terugtrekt?" „Nee moeder, maar maar.Joop van Galen zei dat ik het doen moest". „Zoo, dus als Joop van Galen zegt dat jij leelijke dingen moet doen, dan doe jij ze maar Dan vind ik het maar het beste dat Joop van Galen niet meer hierkomt." Eenigszins verruimd haalde Pieter adem. Zou dit alles zijn? Dan kwam hij er nog al gemakkelijk van af." Maar nauwelijks had hij zijn moeder aangezien, of hij wist wel, dat het nog niet afgeloopen was De straf moest nog komen". „Wat zijn jullie me tegengevallen," be gon moeder, „dat je zóó wreed kunt zijn, om arme, weerlooze dieren te kwellen. Vindt jij het prettig Pieter als iemand jou met opzet pijn doet?" „Nee moeder", benepen kwam het ant woord er uit „Dat dacht ik ook. Maar toch wil ik je" eens laten voelen, wat jij den kikker ge daan hebt. Ga jij maar naar boven Ada, je mag vandaag niet meer beneden komen" Voor het meisje de kamer verliet vroeg ze snikkend: „Komt u straks nog bij me?" ,,'k Zal wel eens zien, kind", antwoordde moeder. Toen Ada de kamer uit was nam moeder een stukje touw. „Doe je kous uit, Pieter" beval ze. „Met groote oogen keek de jongen zijn moeder aan maar durfde haar toch niet ongehoorzaam zijn. Toen de kous uit was nam moeder het stuk touw en bond dat om Pieter's been. „Ziezoo jongen, nu zal ik jou eens laten springen, zooals jij het dien kikker gedaan hebt". Dit zeggend gaf moeder telkens een ruk aan het touw, zoodat dit een beetje om Pieters been begon te knellen. Maar nu werd het de jongen teveel. Luid schreiend liep hij op zijn moeder toe en verborg het hoofd in haar schoot. ,,'k Zal het heusch niet meer doen, moe der heusch niet." Moeder tilde het hoofd van haar jongen op en keek hem diep in de oogen. „Pieter," zei ze, nu huil jij al en ik doe je toch maar een klein beetje pijn. „En ik doe het, omdat ik het dier wreek, om jou je wreedheid af te leeren. Maar jij hebt het gedaan omdat je er pleizier in had. Hoe harder de kikker sprong, hoe harder jullie trokken. En Pieter toen ik aankwam, liepen jullie allemaal weg en je liet er je zusje mee staan. Is dat flink jongen?" Pieter beantwoordde den blik van zijn moeder. „Nee moeder, maar ik.... ik zal het heusch nooit meer doen. Ik.ik. heb er niet bij gedacht." „Goed Pieter". antwoordde moeder, „ga dan nu ook maar naar boven naar je kamertje en denk er nog eens goed over wat er vanmiddag gebeurd is." Toen het bedtijd werd ging moeder nog even naar Ada „Zul je nooit meer meedoen vrouwtje, als de jongens zulke ruwe, wreede spelle tjes doen," vroeg moeder. „Nee moes, heusch niet," antwoordde Ada, terwijl ze haar hoofdje tegen moeder aandrukte, ik ik heb er spijt van. 't Was een paar dagen- later. „Moe, mogen Joop en Jan in den tuin komen spelen?" vroeg Pieter, voor de eerste maal sinds het gebeurde. „En gaan jullie dan weer zulke leelijke spelletjes doen?" vroeg moeder. „Je weet wat ik gezegd heb, Pieter." Trouwhartig zag de jongen zijn moeder aan. „Nee moeder, heusch niet. Ik.ik heb aan de jongens alles verteld wat u ge zegd hebt, en nu hebben ze beloofd dat ze het niet weer zullen doen." „Ga hen eens halen Pieter en laat hen dan eens hierkomen". Even later stonden er twee bedrem melde jongens voor mevrouw Limburg. „Jongens," begon mevrouw, „ik weet dat jullie hier graag spelen en ik wil je dat ook wel toestaan. Doch als ik ooit meer merk dat jullie of Pieter dieren plagen dan mag je hier nooit meer komen. Heb je dat goed begrepen?" „Ja mevrouw, klonk het heel zacht uit twee jongensmonden. „En bedenk dan eens" ging mevrouw voort, „hoe leelijk het is, „als twee zulke groote jongens zulke arme weerlooze die ren martelen. Want dat is het jon gens. Jullie martelt die arme dieren. En weet je wel, dat goede, flinke jongens, de dieren hooren te beschermen? Beloof jullie me, dat je dat voortaan doen zult en dat je het ook Pieter zult leeren?" „Ja mevrouw", beloofde de twee rekels. „Ga dan nu maar den tuin in, allemaal en speel maar prettig", en met een vrien delijk knikje liet mevrouw haar clubje gaan. v FRANCINA.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 14