Mgr. mr. dr. W. H. Nolens DAROL FARGUHAR'S NACHTWANDELING 72ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 28 Augustus 1931 Derde Blad No. 21915 I De man, achter de schermen, die de touwtjes in handen hield UIT DE PERS. RECHTZAKEN. FEUILLETON. Te 'sGravenhage is gisteravond om streeks halfnegen overleden mgr. mr. dr. W. H. Nolens, de leider van de R.K. Tweede Kamer-fractie. Met monseigneur W. H. Nolens, die na een langdurige ziekte is heengegaan, ver liest Nederland een staatsman van betee- kenis, die in het buitenland op tal van. congressen en conferenties, waarop hij ons land vertegenwoordigde, het aanzien van ons land mede hielp verhoogen, wiens woord en meeningen, door den weten- schappelijken inhoud, gezag hadden. Een man met een helder verstand, met een klaren blik, die om zijn zuiver sociaal voe len en doorzicht overal werd gewaardeerd. In hem verliest de Katholieke Kerk een trouwen zoon, een ijverigen priester, steeds op de bres om zijn kerk en de macht van zijn politieke partij te ver- grooten, een Christen, die voor alles in ae politiek het Christelijk beginsel op den voorgrond stelde, als basis, waarop de po litiek van Nederland moest worden opge bouwd. De Nederlandsche Katholieken konden eens op Herman Joseph Aloysius Maria Schaepman; den dichter en staatsman wijzen, als hun leider, ze vonden in mon seigneur Nolens, die ook een „Memoriam" wijdde aan den dichter van „Aya Sophia", een nieuwen leidsman, naar wien met ontzag en eerbied werd geluisterd. Nu was Schaepman van een geheel andere struc tuur en natuur dan de thans ontslapene. Schaepman, een forsche strijder, wiens woord kon daveren door de ruimte, do geestdriftige propagandist, die door heel het land zich deed hooren en ook in de Tweede Kamer zich gelden liet. Nolens, een kalme, rustige figuur, meer de man achter de schermen, die evenwel de touwtjes hield, ongemerkt voor de groote massa, maar voelbaar voor hem, die meer achter de schermen kon kijken. De regisseur, naar wiens aanwijzingen wordt gehandeld. Van hem werd getuigd, dat hij geen politicus was, die bij voorkeur timmerde aan den grooten weg „Hij gaat rustig zijn gang. Hij houdt zelden buiten de Kamer openbare propaganda-redevoeringen, zoo als de leiders der andere partijen. Hij heeft niets van wat men noemt een volks menner en jaagt nog minder de volks gunst na of de wereldlijke erkenning van wie of van wat ook", zoo werd ge schreven. In de Kamer werd steeds naar hem ge luisterd, als naar een, die alleen sprak, als hij over het onderwerp iets wist te zeggen, die nooit in algemeenheden ver viel, maar blijk gaf van alles een bijzon dere studie te hebben gemaakt. Misschien had hij, eeuwen geleden levende, een Richelieu, een Mazarin kunnen zijn. Ook hij was. evenals deze staatslieden, iemand, die wist wat hij wilde, die altijd het doel voor oogen hield en zich nooit liet aflei den van de hoofdzaak. In waarheid een priester die nooit dacht aan zichzelf, heel zijn leven wijdend aan het groote doel. Een man, juist om de zuiverheid van tijn bedoelingen, vrij van egoistische verlangens, geëerd door den politieken te genstander, die wist, dat bij Nolens slechts de zaak, niet de persoon gold. Men kon in den nu ontslapene den man zien, alleen levend voor zijn roeping of voor wat hij als zijn roeping beschouwde. Monseigneur Nolens was een gave figuur, van een onkreukbare eerlijkheid en oprechtheid, die zich voordeed, zooals hij was, die de schijnheiligheid van vele geslepen diplomaten miste. Men wist, wat men aan hem had, hij streed steeds met open vizier. Met hem is een groot Nederlander heen gegaan. Willem Hubertus Nolens werd 7 Sep tember 1860 te Venlo geboren, de stad, die hem naar de Tweede Kamer zond en hem altijd trouw zou blijven. Eerst studeerde hij rechten en staats wetenschappen te Rolduc en Utrecht, waar hij van 1880 tot 1884 bleef. Toen ging hij naar het Seminarium te Roermond. 26 Maart 1887 werd hij tot priester ge wijd. In April 1927 werd hij door velen in den lande bij zijn veertigjarig jubileum als priester, gehuldigd als staatsman priester, een huldebetooging, waaraan ook Prins Hendrik deelnam en waarbij o.a. jhr. de Geer het woord voerde door hem niet alleen als priester, maar ook als staatsman te huldigen. Een jaar na zijn priesterwijding werd hij leeraar aan de R.K. H. B. S. te Rolduc om les te geven in zedelijke wijsbegeerte en sociale wetenschap.' Maar hij gaf daar bij zijn wetenschappelijke studies niet op. Hij promoveerde 12 Februari 1890 tot doctor in de staatswetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht met het proefschrift „Leer van den Heiligen Tho mas van Aquino en het Recht", terwijl hij tegelijkertijd tot doctor in de rechtswe tenschappen werd bevorderd op stellin gen. Beide promoties geschieddèn cum laude. Van 1896 dateert zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer. Van 1912 tot 1913 was hij voorzitter van deze Kamer en curator van de Tech nische Hoogeschool te Delft. Het wekte geen verwondering dat monseigneur No- lens, in 1909, door den Amsterdamschen gemeenteraad werd benoemd tot buiten gewoon hoogleeraar in de arbeidswetge ving. Een groot deel van zijn studies had hij gewijd aan de arbeidswetgeving en hij was de aangewezen man om Nederland te vertegenwoordigen op de arbeidsconfe- rentie, welke in 1919 te Washington werd gehouden. Het spreekt vanzelf, dat hij ook een eerste plaats innam Dij de confe renties te Genéve, om mee te werken aan de codificatie van de arbeidswetgeving. Ook nam hij, als vertegenwoordiger van ons land, deel aan de in 1919 te Washing ton gehouden Internationale Arbeids- conferentie. In 1916 werd hij buitengewoon gezant te Rome bij de Heilige Stoel. Lang bleef hij niet in deze functie. In 1918, toen een linksche meerderheid bij de verkiezingen van 3 Juli, voor een rechtsche moest plaats maken, werd monseigneur Nolens door H. M. de Koningin belast met de formatie van een extra-parlementair kabinet. 9 September 1918 had de formateur zijn kabinet gereed. Ruys de Beerenbrouck werd minister-president met de porte feuille van Binnenlandsche Zaken. Met hem namen in het Ministerie zitting Van Karnebeek, Heemskerk, Alting van Geu- sau, Naudin ten Cate, IJsselsteyn, Koning en Idenburg, terwijl eenige weken later twee nieuwe departementen werden inge steld met Aalberse en dr. de Visser als mi nisters. Nolens als kabinetsformateur had zelf geen portefeuille genomen, omdat hij varf oordeel was, dat zijn priesterschap niet met een ministerambt was te com bineeren. Zeker is het. al was het nooit aan wijsbaar, dat zijn invloed op het mi nisterie Ruys groot is geweest. In 1920 werd monseigneur Nolens be noemd tot waain. voorz. van den Hoogen Raad van Arbeid. Hij was verder o.m. voorzitter van den Mijnraad en van den Werkloosheidsraad. Monseigneur Nolens was o.m. ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw, terwijl hij door den Paus benoemd werd tot protonotarius apostolicus en huis- I prelaat. Wat andere bladen zeggen. De „Maasbode". In hem waren inder daad vereenigd de beste eigenschappen van ons ras: een Nederlander die in den meest verheven zin van het woord hart had voor religie en negotie. Een man, die krachtens zijn vrijwillig gekozen levens staat allereerst gewijde dienaar was van den Allerhoogste, maar die toen de Voor zienigheid hem riep. heel zijn robuste lichaamskracht en al zijn geestelijke be kwaamheid aanwendde om de bedrijvige gemeenschap te dienen: als leeraar, als hoogleeraar, als econoom, als socioloog, als diplomaat, als afgevaardigde des volks, als afgevaardigde der regeering, als vakver- eenigingsleider. als journalist, als hooge- school-curator. als voorzitter van gewich tige colleges, als leider van een politieke partij, als president van internationale samenkomsten. De „Nieuwe Rotterdamsche Crt.": Nolens was niet alleen de middelaar, die den lin ker- en rechtervleugel van zijn partij steeds weer tot verzoening bracht. Hij was meer dan dat, in zoover hijzelf er voort durend op bedacht was een oplossing voor te bereiden, die beide groepen hadden te aanvaarden. De radicalen onder de roomsch-katholieken leerden van hem wat opportunisme is en ook de conservatieven zouden dikwijls niet hebben willen slik ken, wat zij onder zijn suggestie wel deden. Geen woord, maar een tik van zijn pause lijken zegelring op zijn lessenaar was me nigmaal voldoende om een dolende voor verdere afdwaling te behoeden. Het „Handelsblad": Men heeft opge merkt dat Nolens juist op tijd gekomen is na Schaepman. Inderdaad: de zwij gende, denkende en werkende persoonlijk heid van den eerste zou kwalijk gepast hebben in den tijd onzer politieke opstan ding. die geestdrift noodig had. Maar in een tijd van consolidatie als de onze was Nolens de man. Zijn heengaan is niet al leen een zwaar verlies voor de R.-K. Staatspartij, maar treft het politieke en sociale leven van ons geheele land. Het „Vaderland": De slag is gevallen, Nolens is niet meer Een slag voor dezen lande, want hij was een warm vaderlan der, die dank zij zijn groote bekwaam heden, en zijn ernstigen wil om de ge meenschap van nut. fe zijn. Nederland on schatbare diensten heefit bewezen; een slag voor de Katholieke partij die in hem den onovertrefbaren leider zal missen, een slag voor de velen, die hem eerden en vriendschap toedroegen bok buiten zijn politieke en religieuse geestverwanten. Wat ons in Nolens altijd zoo aangetrok ken heeft, is. dat het zijn Christendom was. dat hem gemaakt heeft tot vurigen voorstander van medewerking van den Staat om de treurigé arbeiderstoestanden, door de Enquête van 1886 bloot gelegd, te verbeteren. Zijn geloof was het onze niet, maar waar het woord „christelijk" helaas zoo dikwijls in de politiek misbruikt is, om die verbetering-tegen te houden, mag er wel eens op gewezen worden, dat het bij hem zoo heel anders was. Het „Utrechtsch Dagblad": Als toon beeld van zelfbeheersching en zelfverloo chening is deze prieSter-staatsman een voorbeeld geweest voor ons volk, een zede lijk voorbeeld vooi"W5èr otizer, Hij stond in dienst van zijn volk, zijn kerk, zijn partij. Elke persoonlijke ambitie, persoon lijke ijdelheid. persoonlijke schittering bleef hem vreemd. Zijn eenvoud, binnen het purper aer luisterrijkste wereldlijke en kerkelijke onderscheidingen, bevat, een indrukwekkend karakter. Er is een politieke tegenstelling tus- schen Nolens en Schaepman. Meer dan Nolens was Schaepman ingeschakeld in het Noord-Nederlandsch historisch be wustzijn Meer dan Nolens was Schaepman de drager van een algemeen-Nederland- sche cultuur Nolens was en bleef een Limburger een man van beneden den Moerdijk. Maar misschien was het juist die eigenschap welke hem, meer dan Schaepman bij uitstek geschikt maakte om de voltooier te worden van de Neder landsche Rijks-eenheid. Hij. Nolens, had het vertrouwen van Limburg, en hij was een invloedrijk man in Den Haag. In zijn figuur voelde Limburg zich vastgebonden aan het Nederlandsche geheel. Hij heeft van die positie gebruik gemaakt in het be lang van het Rijk. De arbeid van Nolens is een van de grondpijlers geweest, waarop de ondubbelzinnige loyauteit van Limburg heeft gerust, toen annexatie-pogingen van een buitenlandsche mogendheid dit be langrijke en in kern Nederlandsche ge west van ons gebied wilden losscheuren. De plechtige begrafenis. Naar men uit Venlo aan de „Msb." meldt zal de plechtige begrafenis van het stof felijk overschot van Mgr Nolens te Venlo plaats hebben Voor de teraardebestelling zal in de St Martinuskerk aldaar een plechtige H. Mis van Requiem worden op gedragen. POSTKANTOOR LEIDEN. Lijst van onbestelbare brieven en brief kaarten, van welke de afzenders onbekend zijn* Terugontvangen in de ie helft der maand Augustus 1931. BRIEVEN BINNENLAND. Centraal Plaatsing Instituut, Rotterdam Mej. J. v. d. Donk, Venlo; H. F. Dijk, Amersfoort; H. Hammacher, Arnhem i2 stuks); A. Knijnenburg, Wassenaar: Leid- sche Courant, Leiden; Nieuw Weekblad voor de Cinematografie. C. Slierings, Haarlem; familie Taffijn, BRIEFKAARTEN BINNENLAND. H. de Boer, Leiden; P. v. Helder, Assen burgstraat familie Hanet, Rotterdam; Mej. M. A Jongers, Deventer; Mej. J. Kret Leiden: Mevr. Rotteveel, den Haag; A. en C. Tomson, den Haag. BRIEVEN BUITENLAND. A. Riena, Hamborn; K. Schöttner, Bot trop; Fraul. A. Walzak, BRIEFKAARTEN BUITENLAND. Fraul. Bunzal, Stuttgart; Mej. C. Uiten- bogaard, Heimbach. Acht briefkaarten zonder adres. Hieronder behooren ook poststukken, welke niet of onvoldoende zijn gefran keerd. KANTONGERECHT TE ALPHEN. Door het kantongerecht te Alphen a. d. Rijn werden de navolgende verscekvonnis- sen gewezen. Wegens overtr. der Motor en rijwielwet J. v. d. Z. te Rijnzaterwoude f. 6 subs. 3 d.; W. v. d. S. f.3 of 2 d.; H. R. f.2.50 of 1 wk. tuchtschool; C. G. S. te Bos koop f.3 subs. 1 wk. tuchtschool; P. M. H. f.6 subs. 3 d. en f.5 subs. 2 d.; J. L. te Ter Aar f.2 subs. 1 d.; C. J. V. te Boskoop f 9 subs. 4 d.; J. Th. J. te Wageningen f. 12 subs. 4 d.; H. F. te Nieuwkoop, F. de W. te Koudekerk, W. v. D. te Hazerswoude, N. D. B. te Boskoop, R. K. te Boskoop, F. C. M. V. idem, J. C. v. d. V. te Hazerswoude, C. v. W. te Hoofddorp, M. S. te Hazers woude, H B. allen tot f.4 subs. 2 d.; H. W. P. te Delft, W. H. G. te Kockengen, P. Th. J. R. te Oegstgeest, G. P. A. B. te Lei den, S. K. te Ouddorp allen tot f. 5 subs. 2 d. Terzake wegens overtreding der alge- meene politieverordening der gemeente Boskoop A. v. B. te Boskoop f. 2 subs. 1 week tuchtschoolstraf. Overtreding Art. 424. Wetb. v. Strafrecht: J. v. E. te Hazers woude f. 5 subs. 1 wk. tuchtschool; J. T., L. H. en D. V. allen tot f. 8 subs. 4 d. Over treding algemeene politieverordening der gemeente Alphen a. d. Rijn: D. v. d. V. f.3 subs. 1 d.; M. W„ P. C. F. beiden f.3 subs. 1 wk. Idem der gemeente Hazerswoude, J. G. te Hazerswoude f. 1.50 subs. 3 d.; Art. 427 20. Wetb. van Str. A. de H. te Gouda f. 15 subs. 3 d. Verordening v. d. Stoom vaart in de boezemwateren van Z.H., J. V. te Zaandam f. 5 subs. 2 d. Melkbesluit jo. Warenwet: M. K. te Zwammerdam f.4 subs. 2 d. Art. 453 Wetb. van Strafrecht: A. V. zonder bekende woonplaats f. 7 subs. 3 d.; A. C. v. L. idem f. 10 subs. 5 d.; G. v. K. te Koudekerk f. 8 subs. 4 d.; L. J. v. d. A. f. 12 subs. 6 d.; K. K. zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande f. 8 subs. 4 d.; T. v. d. W. te Boskoop f.8 subs. 4 d.; H. V. te Amsterdam f. 8 subs. 4 d. Leerplichtwetovertreding E. H. G. S. f. 3 subs. 1 d.; C. B. te Benthuizen f.7 subs. 3 d.; C. K. f.4 subs. 2 d. Wegens overtreding van art. 444 Wetb. v. Strf.: J. V. te Moor drecht f. 10 subs. 4 d. Ongevallenwetover treding A. v. d. K. te Rijnzaterwoude f. 10 subs. 4 d.; Kieswet: H. v. L. en J. D. R. beiden te Koudekerk f.1 subs, ld.; D. v. G„ M. P. v. G. geb. B., A. M. H. geb. O allen tot f 1 subs. 1 d. Arbeidswetovertre ding P. v. B. te Reeuwijk f.3 subs. 1 dag. Waar geen woonplaats is vermeld wonen veroordeelden te Alphen aan den Rijn. HET SPELLINGSBESLUIT TERPSTRA. Verwarring slichtend. Wij lezen in het „Hbld.": Toen destijds het spellingsbesluit-Terp- stra verscheen, waarbij bepaald werd, dat enkele afwijkingen van De Vries en Te Winkel op de eindexamens H. B-. S. enz. werden toegestaan, hebben we ons daar over verheugd, in de meening, dat hier mee een begin gemaakt werd tot „nor malisatie" der schrijfwijze. Die vreugde bleek niet gemotiveerd: er is niets ten goede veranderd, behalve dan misschien, dat de lagere en andere scholen weten, dat ze het stelsel De Vries en Te Winkel streng hebben toe te passen. Maar er blijft zekere duisternis heer- schen. In het „Weekbl. voor gymn. en middelb onderwijs" van 5 Aug. schreef dr. H. Bruch, leeraar R. H. B. S. te Ter- neuzen, van meening te zijn geweest, dat de op het eindexamen toegelaten afwij kingen op de scholen onderwezen zouden worden. Schr. stond met zijn meening niet al leen: dê laatste druk van Rijpma's „Ont wikkelingsgang der historie" is geschre ven in overeenstemming met het spel- lingsbesluit-Terpstra, „en ook de zeer conservatieve spraakkunst Noach en van Weel" aldus dr. Bruch „leert in den laatsten druk de geslachtsregels volgens genoemd besluit". Nu heeft evenwel het Haagsche gemeentebestuur een verkla ring van den minister uitgelokt, waarin deze zeer duidelijk verklaart dat geen spellingsverandering bedoeld was, maar slechts een alleen bij sommige examens toegelaten schrijfwijze. De schr. zegt dan: „Maar sinds de openbaarmaking van het voorschrift is het velen nog niet pre cies duidelijk geweest, hoe en waarbij men zich eigenlijk neer moest leggen. Op een leerarenvergadermg aan mijn school is de kwestie ter sprake gebracht; het resultaat was de volgende wel wat won derlijke, maar naar ik geloof juiste conclusie: men is natuurlijk wettelijk verant woord indien men de „spelling-Terpstra" doceert en bij het eindexamen eischt: maar tegenover de maatschappij non scholae sed vitae discimus, dus ook docemus is men pas verantwoord, wanneer men de aloude spelling van De Vries en Te Winkel leert, waarbij men dan verplicht is, den leerlingen vlak vóór het eindexamen mee te deelen, dat ze voor den duur van het examen het met de grammaticale geslachten op een accoordje mogen gooien; de tekst van dit accoordje is vastgesteld door den mi nister. Een reeks van fouten worden dan volgens afspraak niet voor fouten gere kend, anders gezegd: de „spelling-Terp stra" is niet anders dan een van hooger- hand aangegeven „examenfoefje". „Bij de keuze van leerboeken zijn deze overwegingen natuurlijk van belang." B. en W. van Rotterdam hebben in een circulaire aan de schoolhoofden doen weten, dat naar hun opvatting de afwij kingen van de gebruikelijke schrijfwijze op de openbare lagere scholen niet toe gelaten kunnen worden. Gelijk tot dus verre zal op de lagere scholen de spelling De Vries en T. W. onderwezen moeten worden, met dien verstande, dat het ge oorloofd zal zijn de buigingsuitgangen e en en van de lidwoorden een en geen en na de bezittelijke voornaamwoorden weg te laten. Dit is dus alles, dat van het besluit- Terpstra is overgebleven, dat leerlingen die De Vries en Te Winkel niet goed ken nen, er op het eindexamen een beetje de hand mee mogen lichten. Het blijkt dus een poovere hervorming te zijn geweest, een doode musch, waarmee we ons ver heugd hebben en de bedoeling van het spellingsbesluit-Terpstra ontgaat ons nu volkomen. Of is het bedoeld als maatregel, om dommen leerlingen, die De Vries en Te Winkel niet goed kennen, een iets groo- tere kans te geven? Een radicaal ingrijpen of het terugne men van het bedoelde besluit schijnt ons r.codig: als de school leert, dat 3 maal 7 21, dan mag het examen geen ge noegen nemen met 20 of 22. En een be sluit, dat 20 of 22 goedkeurt lijkt ons hoogst onverstandig. Naar het Engelsch van BERTA RUCK door Mr. G. KELLER. 34) i De kolonel had hem verteld, dat dat nie tige ventje, dat altijd in de buurt van de cantine was te vinden en daar liep rond te drentelen als een kip, in het dagelijksch leven een der knapste particuliere detec- tieven van Londen was. Farquhar kreeg een plotselingen inval. De gedachte legde dermate beslag op zijn geest, dai toen hij haar uitsprak, hij dit deed op zulk een onverschilligen toon, dat de ander welhaast moest bemerken, dat die onverschilligheid geveinsd was. Maar toch zou hjj niet hebben kunnen vermoe den. hoe brandend nieuwsgierig hij was naar de oplossing van een raadsel, dat hem zoo lang reeds plaagde En dus ben je hier voor zaken, Winkley? Winkley knikte even, terwijl hij zooiets bromde van „zaken in verband met juwee lendiefstallen. Een verklaring die steun gaf aan de ont zettende i gedachte welke Farquhar ver vulde. M4ar op den gewoonsten toon van de wereld vervolgde hijToch wel inte ressant niet waar? Ji', het raakt bijna jouw vroegere vak. nilt? Geen gewone diefstallen, na tuurlijk maar enkel het verdwijnen van juweelei. Er zijn in den laatsten tijd een paar aardige zaakjes te Londen en daarna te Parijs geweest. Zoo, en nu kom je hier een oogje in het zeil houden? Winkley wierp een scherpen blik naar het hoogerop gelegen hotel, dat glansde in het licht van de winterzon. Een pracht van een jachtterrein, zou ik meenen, zei hij op gedempten toon. Wat hebben hier geen vrouwen intrek geno men, die haar parels verstoppen onder haar hoofdkussen, haar ringen op de waschtafel laten liggen en dan naar be neden gaan zonder haar kamer op slot te doen. Juist iets voor mij. Ondertusschen heeft de dame, waarmede je gisteren dans te een aardige collectie mooie parels. Madame Cottrell. niet waar? Tot nog toe is zij niets kwijt, maar ik hoop dat, wan neer zij iets verliest, dat zal gebeuren als ik nog te Zaubergerg ben. Ik houd haar in de gaten even goed als. Als besluit van zijn woorden knikte hij even. Op schijnbaar achteloozen toon vroeg Farquhar verder: Heb je eenig idee omtrent den persoon, dien je in de gaten moet houden. Zeker, antwoordde Winkley met zijn gewone vrij klanklooze stem. Tusschen ons gezegd en gezwegen. Farquhar. geloof ik te mogen zeggen dat we den persoon dien we verdenken wel te pakken zullen heb ben.... Het is een kwestie van tijd en geduld voor we termen hebben om han delend op te treden. Nu, ik wensch je veel succes beste kerel Dank je wel. Maar ga je me nu al verlaten? Ja, ik geloof, dat ik daar mijn eerste leerlinge voor den middag zie aankomen. Die leerlinge was mevrouw Power die van hem figuurrijden wilde leeren. Zij was hem gepasseerd in gezelschap van een slank meisje in een mantel van lui paardbont. Nu, tot ziens Winkley. We spreken elkaar nog wel later, hoop ik. Dat denk ik ook wel beaamde Winkley. Tot ziens dus. Zijn kleine, grauwe figuur was weldra verdwenen tusschen de kleurige schare van vreemdelingen, welke nu de ijsvlakte in beslag kwam nemen. Farquhar, die zich met evenveel gemak op de ijsbaan bewoog als andere menschen op den beganen grond, was vervuld van wat hij uit het gesprek van Winkley meende te kunnen afleiden. Gisteravond had hij bij zich zei ven verklaard de verdiensten van een heel seizoen er voor over te hebben om zekerheid te krijgen of het meisje de pa rels had gestolen, maar nu had hij die zekerheid. Zij was de dievegge en er wa ren andere menschen hier. die haar medeplichtigen waren. Toen dook er een herinnering bij hem op omtrent een uitlating van haar bij het diner van gisteren: Alle duivels, zij heeft de stoutmoedigheid gehad om over de parels van madame Cottrell te spre ken! Zou zij op dat halssnoer de hand willen leggen? bepeinsde Farquhar met ontzetting. Zij heeft toch niet uit puur toeval over die parels gesproken? Ze heeft ze opzettelijk genoemd. Ik denk dat het een handigheid van haar moest zijn. om alle verdenking bij voorbaat van zich af te wenden. Nadrukkelijk heeft ze me ge vraagd hoe groot ik er de waarde van schatte! Maar intusschen zullen zij en haar medeplichtige wel precies weten, hoe zwaar elke parel van het snoer woog was de slotsom waartoe Farquhar kwam, en intusschen weet zij niet wie haar in de gaten houdt. Ja, Winkley. die alles zag omdat nie mand hem opmerkte, wachtte tot hij haar op heeterdaad kon betrappen. Hij zou haar fileeren Reeds had hij de zeker heid, dat zij op de parels van madame Cottrell aasde, en nu wachtte hij slechts op het gunstige oogenblik om haar te betrappen. Het zou niet lang duren of het snoer zou verdwenen zijn, dan wel door een waardeloos ding vervangen. En voor zij dan kans had gehad er vandoor te gaan zou die kleine speurder haar pak ken. Die gedachte drong zich op dien zonnigen achtermiddag steeds sterker aan Farquhar op. En gedurende elk half uur, dat hij haast werktuigelijk zeide Ja, zoo gaat het goed. Steun maar op mij. U kan onmogelijk vallen, ik heb u vast... Nu wat meer doorzakken op den linker voetik steun u.... nog wat langer. Rijd nu maar rustig door.... gedurende al dien tijd was het hem alsof hij jaren achtereen over die zaak had loopen pein zen. Hij begon haar steeds ontzettender te vinden, het werd hem een ware obces- sie, waarbij zijn tralievrees steeds meer zijn ziel vervulde. Hij, die de gedachte niet kon verdragen, dat er in den dieren tuin wilde beesten in hokken zaten, dat krankzinnigen in gestichten werden opge sloten, hij vond het een afschuwelijke gedachte, dat dit meisje in een cel zou terecht komen. Dat bekoorlijke, brutaal- oogige kindje in haar groene costuum, waarmede hij gisteravond had gedineerd, dat zoo bevallig kon dansen, dat zoo'n plezier had gehad in al wat zij zag en hoorde.. elke gevangene was hem een gruwel, maar hij kon er niet aan denken, dat dit meisje achter slot en grendel zou komen! Er was maar één middel om dat te voorkomen. Het meisje moest gewaar schuwd worden het veld te ruimen nu het nog tijd was. Maar wie zal het waarschuwen? Ik ben de eenige, die daartoe in staat is, overwoog Farquhar, en ik kan het niet. Dat zou een gemeene streek zijn tegenover Wilkey en daar mag ik niet aan denken. Zoo peinsde hij maar door tot het halt vier was en hij tot taak had madame Cot trell te begeleiden om thee te drinken. Den vorigen avond was Farquhar on aangenaam getroffen geworden door de onverwachte verschijning van die vrouw. Het was echter minder ontzettend geloo- pen dan hij zich had voorgesteld. Inder daad had zij zoowat beslag op hem gelegd, maar dat was toch altijd op bescheiden en zuiver zakelijke wijze geschied. Het was hem onbekend, dat Inez Cottrell, evenals haar vader, de Spaansche, koopman, een dier stervelingen was, die volkomen zake lijk kunnen blijven ook waar het betreft hartsaangelegenheden. Hij was er reeds dankbaar voor, dat zij hem niet met ver wijten had overstelpt, dat zij er blijkbaar zelfs niet aan dacht ook maar een enkel» toespelling te maken op zijn vlucht van verleden zomer en op de onbeleefde terug zending van haar kostbaar geschenk.... Zijn geest was dan ook al genoeg vervuld met andere dingen. Hij kon de gedachten aan Winkley, Sheila Curtis, dieven van parelsnoeren, de jongste juweelendiefsta! en den eerstvolgenden niet uit het hoofd zetten, onderwijl hij toekeek, hoe madame Cottrell thee voor hem inschonk en alle taartjes en andere versnaperingen, welke gebracht waren, terugzond met het bevel andere en verschere te brengen Weldra zeide zij zonder eenige inleiding iets dat hij reeds den vorigen avond van haar verwacht had: Zeg eens. wie was die jonge dam?, waarmee u gister aan tafel zat toen ik binnenkwam. Een vriendin van mevrouw Powers, ant woordde hij op een toon die niets verried. Zij heet juffouw Curtis. En vindt u haar knap? vroeg Inez Cottrell verder. Zonder even te denken of haar zijn woor den wel aangenaam in de ooren zonden klinken, antwoordde hij: - Ik vind haar een buitengewoon knap meisie. Gek, hè, hoe de smaken kunnen ver schillen. Vindt u haar daji niet knap? (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9