Mgr. mr. dr. W. H. Nolens
DAROL FARGUHAR'S
NACHTWANDELING
72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 28 Augustus 1931
Derde Blad
No. 21915
I
De man, achter de schermen, die de touwtjes in handen hield
UIT DE PERS.
RECHTZAKEN.
FEUILLETON.
Te 'sGravenhage is gisteravond om
streeks halfnegen overleden mgr. mr. dr.
W. H. Nolens, de leider van de R.K.
Tweede Kamer-fractie.
Met monseigneur W. H. Nolens, die na
een langdurige ziekte is heengegaan, ver
liest Nederland een staatsman van betee-
kenis, die in het buitenland op tal van.
congressen en conferenties, waarop hij
ons land vertegenwoordigde, het aanzien
van ons land mede hielp verhoogen, wiens
woord en meeningen, door den weten-
schappelijken inhoud, gezag hadden. Een
man met een helder verstand, met een
klaren blik, die om zijn zuiver sociaal voe
len en doorzicht overal werd gewaardeerd.
In hem verliest de Katholieke Kerk een
trouwen zoon, een ijverigen priester,
steeds op de bres om zijn kerk en de
macht van zijn politieke partij te ver-
grooten, een Christen, die voor alles in ae
politiek het Christelijk beginsel op den
voorgrond stelde, als basis, waarop de po
litiek van Nederland moest worden opge
bouwd.
De Nederlandsche Katholieken konden
eens op Herman Joseph Aloysius Maria
Schaepman; den dichter en staatsman
wijzen, als hun leider, ze vonden in mon
seigneur Nolens, die ook een „Memoriam"
wijdde aan den dichter van „Aya Sophia",
een nieuwen leidsman, naar wien met
ontzag en eerbied werd geluisterd. Nu was
Schaepman van een geheel andere struc
tuur en natuur dan de thans ontslapene.
Schaepman, een forsche strijder, wiens
woord kon daveren door de ruimte, do
geestdriftige propagandist, die door heel
het land zich deed hooren en ook in de
Tweede Kamer zich gelden liet.
Nolens, een kalme, rustige figuur, meer
de man achter de schermen, die evenwel
de touwtjes hield, ongemerkt voor de
groote massa, maar voelbaar voor hem,
die meer achter de schermen kon kijken.
De regisseur, naar wiens aanwijzingen
wordt gehandeld.
Van hem werd getuigd, dat hij geen
politicus was, die bij voorkeur timmerde
aan den grooten weg „Hij gaat rustig zijn
gang. Hij houdt zelden buiten de Kamer
openbare propaganda-redevoeringen, zoo
als de leiders der andere partijen. Hij
heeft niets van wat men noemt een volks
menner en jaagt nog minder de volks
gunst na of de wereldlijke erkenning van
wie of van wat ook", zoo werd ge
schreven.
In de Kamer werd steeds naar hem ge
luisterd, als naar een, die alleen sprak,
als hij over het onderwerp iets wist te
zeggen, die nooit in algemeenheden ver
viel, maar blijk gaf van alles een bijzon
dere studie te hebben gemaakt. Misschien
had hij, eeuwen geleden levende, een
Richelieu, een Mazarin kunnen zijn. Ook
hij was. evenals deze staatslieden, iemand,
die wist wat hij wilde, die altijd het doel
voor oogen hield en zich nooit liet aflei
den van de hoofdzaak. In waarheid een
priester die nooit dacht aan zichzelf,
heel zijn leven wijdend aan het groote
doel. Een man, juist om de zuiverheid
van tijn bedoelingen, vrij van egoistische
verlangens, geëerd door den politieken te
genstander, die wist, dat bij Nolens slechts
de zaak, niet de persoon gold. Men kon
in den nu ontslapene den man zien, alleen
levend voor zijn roeping of voor wat hij
als zijn roeping beschouwde.
Monseigneur Nolens was een gave
figuur, van een onkreukbare eerlijkheid
en oprechtheid, die zich voordeed, zooals
hij was, die de schijnheiligheid van vele
geslepen diplomaten miste. Men wist, wat
men aan hem had, hij streed steeds met
open vizier.
Met hem is een groot Nederlander heen
gegaan.
Willem Hubertus Nolens werd 7 Sep
tember 1860 te Venlo geboren, de stad, die
hem naar de Tweede Kamer zond en hem
altijd trouw zou blijven.
Eerst studeerde hij rechten en staats
wetenschappen te Rolduc en Utrecht,
waar hij van 1880 tot 1884 bleef. Toen ging
hij naar het Seminarium te Roermond.
26 Maart 1887 werd hij tot priester ge
wijd. In April 1927 werd hij door velen
in den lande bij zijn veertigjarig jubileum
als priester, gehuldigd als staatsman
priester, een huldebetooging, waaraan ook
Prins Hendrik deelnam en waarbij o.a.
jhr. de Geer het woord voerde door hem
niet alleen als priester, maar ook als
staatsman te huldigen.
Een jaar na zijn priesterwijding werd
hij leeraar aan de R.K. H. B. S. te Rolduc
om les te geven in zedelijke wijsbegeerte
en sociale wetenschap.' Maar hij gaf daar
bij zijn wetenschappelijke studies niet op.
Hij promoveerde 12 Februari 1890 tot
doctor in de staatswetenschappen aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht met het
proefschrift „Leer van den Heiligen Tho
mas van Aquino en het Recht", terwijl hij
tegelijkertijd tot doctor in de rechtswe
tenschappen werd bevorderd op stellin
gen. Beide promoties geschieddèn cum
laude.
Van 1896 dateert zijn lidmaatschap van
de Tweede Kamer.
Van 1912 tot 1913 was hij voorzitter
van deze Kamer en curator van de Tech
nische Hoogeschool te Delft. Het wekte
geen verwondering dat monseigneur No-
lens, in 1909, door den Amsterdamschen
gemeenteraad werd benoemd tot buiten
gewoon hoogleeraar in de arbeidswetge
ving. Een groot deel van zijn studies had
hij gewijd aan de arbeidswetgeving en hij
was de aangewezen man om Nederland
te vertegenwoordigen op de arbeidsconfe-
rentie, welke in 1919 te Washington werd
gehouden. Het spreekt vanzelf, dat hij
ook een eerste plaats innam Dij de confe
renties te Genéve, om mee te werken aan
de codificatie van de arbeidswetgeving.
Ook nam hij, als vertegenwoordiger van
ons land, deel aan de in 1919 te Washing
ton gehouden Internationale Arbeids-
conferentie.
In 1916 werd hij buitengewoon gezant
te Rome bij de Heilige Stoel. Lang bleef
hij niet in deze functie. In 1918, toen een
linksche meerderheid bij de verkiezingen
van 3 Juli, voor een rechtsche moest
plaats maken, werd monseigneur Nolens
door H. M. de Koningin belast met de
formatie van een extra-parlementair
kabinet.
9 September 1918 had de formateur
zijn kabinet gereed. Ruys de Beerenbrouck
werd minister-president met de porte
feuille van Binnenlandsche Zaken. Met
hem namen in het Ministerie zitting Van
Karnebeek, Heemskerk, Alting van Geu-
sau, Naudin ten Cate, IJsselsteyn, Koning
en Idenburg, terwijl eenige weken later
twee nieuwe departementen werden inge
steld met Aalberse en dr. de Visser als mi
nisters. Nolens als kabinetsformateur had
zelf geen portefeuille genomen, omdat hij
varf oordeel was, dat zijn priesterschap
niet met een ministerambt was te com
bineeren.
Zeker is het. al was het nooit aan
wijsbaar, dat zijn invloed op het mi
nisterie Ruys groot is geweest.
In 1920 werd monseigneur Nolens be
noemd tot waain. voorz. van den Hoogen
Raad van Arbeid. Hij was verder o.m.
voorzitter van den Mijnraad en van den
Werkloosheidsraad.
Monseigneur Nolens was o.m. ridder in
de orde van den Nederlandschen Leeuw,
terwijl hij door den Paus benoemd werd
tot protonotarius apostolicus en huis-
I prelaat.
Wat andere bladen zeggen.
De „Maasbode". In hem waren inder
daad vereenigd de beste eigenschappen
van ons ras: een Nederlander die in den
meest verheven zin van het woord hart
had voor religie en negotie. Een man, die
krachtens zijn vrijwillig gekozen levens
staat allereerst gewijde dienaar was van
den Allerhoogste, maar die toen de Voor
zienigheid hem riep. heel zijn robuste
lichaamskracht en al zijn geestelijke be
kwaamheid aanwendde om de bedrijvige
gemeenschap te dienen: als leeraar, als
hoogleeraar, als econoom, als socioloog, als
diplomaat, als afgevaardigde des volks, als
afgevaardigde der regeering, als vakver-
eenigingsleider. als journalist, als hooge-
school-curator. als voorzitter van gewich
tige colleges, als leider van een politieke
partij, als president van internationale
samenkomsten.
De „Nieuwe Rotterdamsche Crt.": Nolens
was niet alleen de middelaar, die den lin
ker- en rechtervleugel van zijn partij
steeds weer tot verzoening bracht. Hij was
meer dan dat, in zoover hijzelf er voort
durend op bedacht was een oplossing voor
te bereiden, die beide groepen hadden te
aanvaarden. De radicalen onder de
roomsch-katholieken leerden van hem wat
opportunisme is en ook de conservatieven
zouden dikwijls niet hebben willen slik
ken, wat zij onder zijn suggestie wel deden.
Geen woord, maar een tik van zijn pause
lijken zegelring op zijn lessenaar was me
nigmaal voldoende om een dolende voor
verdere afdwaling te behoeden.
Het „Handelsblad": Men heeft opge
merkt dat Nolens juist op tijd gekomen
is na Schaepman. Inderdaad: de zwij
gende, denkende en werkende persoonlijk
heid van den eerste zou kwalijk gepast
hebben in den tijd onzer politieke opstan
ding. die geestdrift noodig had. Maar in
een tijd van consolidatie als de onze was
Nolens de man. Zijn heengaan is niet al
leen een zwaar verlies voor de R.-K.
Staatspartij, maar treft het politieke en
sociale leven van ons geheele land.
Het „Vaderland": De slag is gevallen,
Nolens is niet meer Een slag voor dezen
lande, want hij was een warm vaderlan
der, die dank zij zijn groote bekwaam
heden, en zijn ernstigen wil om de ge
meenschap van nut. fe zijn. Nederland on
schatbare diensten heefit bewezen; een
slag voor de Katholieke partij die in hem
den onovertrefbaren leider zal missen, een
slag voor de velen, die hem eerden en
vriendschap toedroegen bok buiten zijn
politieke en religieuse geestverwanten.
Wat ons in Nolens altijd zoo aangetrok
ken heeft, is. dat het zijn Christendom
was. dat hem gemaakt heeft tot vurigen
voorstander van medewerking van den
Staat om de treurigé arbeiderstoestanden,
door de Enquête van 1886 bloot gelegd, te
verbeteren. Zijn geloof was het onze niet,
maar waar het woord „christelijk" helaas
zoo dikwijls in de politiek misbruikt is,
om die verbetering-tegen te houden, mag
er wel eens op gewezen worden, dat het
bij hem zoo heel anders was.
Het „Utrechtsch Dagblad": Als toon
beeld van zelfbeheersching en zelfverloo
chening is deze prieSter-staatsman een
voorbeeld geweest voor ons volk, een zede
lijk voorbeeld vooi"W5èr otizer, Hij stond
in dienst van zijn volk, zijn kerk, zijn
partij. Elke persoonlijke ambitie, persoon
lijke ijdelheid. persoonlijke schittering
bleef hem vreemd. Zijn eenvoud, binnen
het purper aer luisterrijkste wereldlijke
en kerkelijke onderscheidingen, bevat, een
indrukwekkend karakter.
Er is een politieke tegenstelling tus-
schen Nolens en Schaepman. Meer dan
Nolens was Schaepman ingeschakeld in
het Noord-Nederlandsch historisch be
wustzijn Meer dan Nolens was Schaepman
de drager van een algemeen-Nederland-
sche cultuur Nolens was en bleef een
Limburger een man van beneden den
Moerdijk. Maar misschien was het juist
die eigenschap welke hem, meer dan
Schaepman bij uitstek geschikt maakte
om de voltooier te worden van de Neder
landsche Rijks-eenheid. Hij. Nolens, had
het vertrouwen van Limburg, en hij was
een invloedrijk man in Den Haag. In zijn
figuur voelde Limburg zich vastgebonden
aan het Nederlandsche geheel. Hij heeft
van die positie gebruik gemaakt in het be
lang van het Rijk. De arbeid van Nolens
is een van de grondpijlers geweest, waarop
de ondubbelzinnige loyauteit van Limburg
heeft gerust, toen annexatie-pogingen van
een buitenlandsche mogendheid dit be
langrijke en in kern Nederlandsche ge
west van ons gebied wilden losscheuren.
De plechtige begrafenis.
Naar men uit Venlo aan de „Msb." meldt
zal de plechtige begrafenis van het stof
felijk overschot van Mgr Nolens te Venlo
plaats hebben Voor de teraardebestelling
zal in de St Martinuskerk aldaar een
plechtige H. Mis van Requiem worden op
gedragen.
POSTKANTOOR LEIDEN.
Lijst van onbestelbare brieven en brief
kaarten, van welke de afzenders
onbekend zijn*
Terugontvangen in de ie helft der
maand Augustus 1931.
BRIEVEN BINNENLAND.
Centraal Plaatsing Instituut, Rotterdam
Mej. J. v. d. Donk, Venlo; H. F. Dijk,
Amersfoort; H. Hammacher, Arnhem i2
stuks); A. Knijnenburg, Wassenaar: Leid-
sche Courant, Leiden; Nieuw Weekblad
voor de Cinematografie. C. Slierings,
Haarlem; familie Taffijn,
BRIEFKAARTEN BINNENLAND.
H. de Boer, Leiden; P. v. Helder, Assen
burgstraat familie Hanet, Rotterdam;
Mej. M. A Jongers, Deventer; Mej. J. Kret
Leiden: Mevr. Rotteveel, den Haag; A. en
C. Tomson, den Haag.
BRIEVEN BUITENLAND.
A. Riena, Hamborn; K. Schöttner, Bot
trop; Fraul. A. Walzak,
BRIEFKAARTEN BUITENLAND.
Fraul. Bunzal, Stuttgart; Mej. C. Uiten-
bogaard, Heimbach.
Acht briefkaarten zonder adres.
Hieronder behooren ook poststukken,
welke niet of onvoldoende zijn gefran
keerd.
KANTONGERECHT TE ALPHEN.
Door het kantongerecht te Alphen a. d.
Rijn werden de navolgende verscekvonnis-
sen gewezen. Wegens overtr. der Motor
en rijwielwet J. v. d. Z. te Rijnzaterwoude
f. 6 subs. 3 d.; W. v. d. S. f.3 of 2 d.; H. R.
f.2.50 of 1 wk. tuchtschool; C. G. S. te Bos
koop f.3 subs. 1 wk. tuchtschool; P. M. H.
f.6 subs. 3 d. en f.5 subs. 2 d.; J. L. te
Ter Aar f.2 subs. 1 d.; C. J. V. te Boskoop
f 9 subs. 4 d.; J. Th. J. te Wageningen f. 12
subs. 4 d.; H. F. te Nieuwkoop, F. de W.
te Koudekerk, W. v. D. te Hazerswoude,
N. D. B. te Boskoop, R. K. te Boskoop, F.
C. M. V. idem, J. C. v. d. V. te Hazerswoude,
C. v. W. te Hoofddorp, M. S. te Hazers
woude, H B. allen tot f.4 subs. 2 d.; H.
W. P. te Delft, W. H. G. te Kockengen, P.
Th. J. R. te Oegstgeest, G. P. A. B. te Lei
den, S. K. te Ouddorp allen tot f. 5 subs.
2 d. Terzake wegens overtreding der alge-
meene politieverordening der gemeente
Boskoop A. v. B. te Boskoop f. 2 subs. 1
week tuchtschoolstraf. Overtreding Art.
424. Wetb. v. Strafrecht: J. v. E. te Hazers
woude f. 5 subs. 1 wk. tuchtschool; J. T.,
L. H. en D. V. allen tot f. 8 subs. 4 d. Over
treding algemeene politieverordening der
gemeente Alphen a. d. Rijn: D. v. d. V. f.3
subs. 1 d.; M. W„ P. C. F. beiden f.3 subs.
1 wk. Idem der gemeente Hazerswoude,
J. G. te Hazerswoude f. 1.50 subs. 3 d.; Art.
427 20. Wetb. van Str. A. de H. te Gouda
f. 15 subs. 3 d. Verordening v. d. Stoom
vaart in de boezemwateren van Z.H., J. V.
te Zaandam f. 5 subs. 2 d. Melkbesluit jo.
Warenwet: M. K. te Zwammerdam f.4
subs. 2 d. Art. 453 Wetb. van Strafrecht:
A. V. zonder bekende woonplaats f. 7 subs.
3 d.; A. C. v. L. idem f. 10 subs. 5 d.; G. v.
K. te Koudekerk f. 8 subs. 4 d.; L. J. v. d.
A. f. 12 subs. 6 d.; K. K. zonder bekende
woon- of verblijfplaats hier te lande f. 8
subs. 4 d.; T. v. d. W. te Boskoop f.8 subs.
4 d.; H. V. te Amsterdam f. 8 subs. 4 d.
Leerplichtwetovertreding E. H. G. S. f. 3
subs. 1 d.; C. B. te Benthuizen f.7 subs. 3
d.; C. K. f.4 subs. 2 d. Wegens overtreding
van art. 444 Wetb. v. Strf.: J. V. te Moor
drecht f. 10 subs. 4 d. Ongevallenwetover
treding A. v. d. K. te Rijnzaterwoude f. 10
subs. 4 d.; Kieswet: H. v. L. en J. D. R.
beiden te Koudekerk f.1 subs, ld.; D. v.
G„ M. P. v. G. geb. B., A. M. H. geb. O
allen tot f 1 subs. 1 d. Arbeidswetovertre
ding P. v. B. te Reeuwijk f.3 subs. 1 dag.
Waar geen woonplaats is vermeld wonen
veroordeelden te Alphen aan den Rijn.
HET SPELLINGSBESLUIT
TERPSTRA.
Verwarring slichtend.
Wij lezen in het „Hbld.":
Toen destijds het spellingsbesluit-Terp-
stra verscheen, waarbij bepaald werd, dat
enkele afwijkingen van De Vries en Te
Winkel op de eindexamens H. B-. S. enz.
werden toegestaan, hebben we ons daar
over verheugd, in de meening, dat hier
mee een begin gemaakt werd tot „nor
malisatie" der schrijfwijze. Die vreugde
bleek niet gemotiveerd: er is niets ten
goede veranderd, behalve dan misschien,
dat de lagere en andere scholen weten,
dat ze het stelsel De Vries en Te Winkel
streng hebben toe te passen.
Maar er blijft zekere duisternis heer-
schen. In het „Weekbl. voor gymn. en
middelb onderwijs" van 5 Aug. schreef
dr. H. Bruch, leeraar R. H. B. S. te Ter-
neuzen, van meening te zijn geweest, dat
de op het eindexamen toegelaten afwij
kingen op de scholen onderwezen zouden
worden.
Schr. stond met zijn meening niet al
leen: dê laatste druk van Rijpma's „Ont
wikkelingsgang der historie" is geschre
ven in overeenstemming met het spel-
lingsbesluit-Terpstra, „en ook de zeer
conservatieve spraakkunst Noach en van
Weel" aldus dr. Bruch „leert in den
laatsten druk de geslachtsregels volgens
genoemd besluit". Nu heeft evenwel het
Haagsche gemeentebestuur een verkla
ring van den minister uitgelokt, waarin
deze zeer duidelijk verklaart dat geen
spellingsverandering bedoeld was, maar
slechts een alleen bij sommige examens
toegelaten schrijfwijze.
De schr. zegt dan:
„Maar sinds de openbaarmaking van
het voorschrift is het velen nog niet pre
cies duidelijk geweest, hoe en waarbij
men zich eigenlijk neer moest leggen. Op
een leerarenvergadermg aan mijn school
is de kwestie ter sprake gebracht; het
resultaat was de volgende wel wat won
derlijke, maar naar ik geloof juiste
conclusie:
men is natuurlijk wettelijk verant
woord indien men de „spelling-Terpstra"
doceert en bij het eindexamen eischt:
maar
tegenover de maatschappij non
scholae sed vitae discimus, dus ook
docemus is men pas verantwoord,
wanneer men de aloude spelling van De
Vries en Te Winkel leert, waarbij men
dan verplicht is, den leerlingen vlak vóór
het eindexamen mee te deelen, dat ze
voor den duur van het examen het met
de grammaticale geslachten op een
accoordje mogen gooien; de tekst van dit
accoordje is vastgesteld door den mi
nister. Een reeks van fouten worden dan
volgens afspraak niet voor fouten gere
kend, anders gezegd: de „spelling-Terp
stra" is niet anders dan een van hooger-
hand aangegeven „examenfoefje".
„Bij de keuze van leerboeken zijn deze
overwegingen natuurlijk van belang."
B. en W. van Rotterdam hebben in een
circulaire aan de schoolhoofden doen
weten, dat naar hun opvatting de afwij
kingen van de gebruikelijke schrijfwijze
op de openbare lagere scholen niet toe
gelaten kunnen worden. Gelijk tot dus
verre zal op de lagere scholen de spelling
De Vries en T. W. onderwezen moeten
worden, met dien verstande, dat het ge
oorloofd zal zijn de buigingsuitgangen e
en en van de lidwoorden een en geen en
na de bezittelijke voornaamwoorden weg
te laten.
Dit is dus alles, dat van het besluit-
Terpstra is overgebleven, dat leerlingen
die De Vries en Te Winkel niet goed ken
nen, er op het eindexamen een beetje de
hand mee mogen lichten. Het blijkt dus
een poovere hervorming te zijn geweest,
een doode musch, waarmee we ons ver
heugd hebben en de bedoeling van het
spellingsbesluit-Terpstra ontgaat ons nu
volkomen.
Of is het bedoeld als maatregel, om
dommen leerlingen, die De Vries en Te
Winkel niet goed kennen, een iets groo-
tere kans te geven?
Een radicaal ingrijpen of het terugne
men van het bedoelde besluit schijnt ons
r.codig: als de school leert, dat 3 maal
7 21, dan mag het examen geen ge
noegen nemen met 20 of 22. En een be
sluit, dat 20 of 22 goedkeurt lijkt ons
hoogst onverstandig.
Naar het Engelsch van BERTA RUCK
door Mr. G. KELLER.
34) i
De kolonel had hem verteld, dat dat nie
tige ventje, dat altijd in de buurt van de
cantine was te vinden en daar liep rond te
drentelen als een kip, in het dagelijksch
leven een der knapste particuliere detec-
tieven van Londen was.
Farquhar kreeg een plotselingen inval.
De gedachte legde dermate beslag op zijn
geest, dai toen hij haar uitsprak, hij dit
deed op zulk een onverschilligen toon, dat
de ander welhaast moest bemerken, dat
die onverschilligheid geveinsd was. Maar
toch zou hjj niet hebben kunnen vermoe
den. hoe brandend nieuwsgierig hij was
naar de oplossing van een raadsel, dat
hem zoo lang reeds plaagde
En dus ben je hier voor zaken,
Winkley?
Winkley knikte even, terwijl hij zooiets
bromde van „zaken in verband met juwee
lendiefstallen.
Een verklaring die steun gaf aan de ont
zettende i gedachte welke Farquhar ver
vulde. M4ar op den gewoonsten toon van
de wereld vervolgde hijToch wel inte
ressant niet waar?
Ji', het raakt bijna jouw vroegere
vak. nilt? Geen gewone diefstallen, na
tuurlijk maar enkel het verdwijnen van
juweelei. Er zijn in den laatsten tijd een
paar aardige zaakjes te Londen en daarna
te Parijs geweest.
Zoo, en nu kom je hier een oogje in
het zeil houden?
Winkley wierp een scherpen blik naar
het hoogerop gelegen hotel, dat glansde in
het licht van de winterzon.
Een pracht van een jachtterrein, zou
ik meenen, zei hij op gedempten toon. Wat
hebben hier geen vrouwen intrek geno
men, die haar parels verstoppen onder
haar hoofdkussen, haar ringen op de
waschtafel laten liggen en dan naar be
neden gaan zonder haar kamer op slot te
doen. Juist iets voor mij. Ondertusschen
heeft de dame, waarmede je gisteren dans
te een aardige collectie mooie parels.
Madame Cottrell. niet waar? Tot nog toe
is zij niets kwijt, maar ik hoop dat, wan
neer zij iets verliest, dat zal gebeuren als
ik nog te Zaubergerg ben. Ik houd haar
in de gaten even goed als.
Als besluit van zijn woorden knikte hij
even. Op schijnbaar achteloozen toon
vroeg Farquhar verder: Heb je eenig
idee omtrent den persoon, dien je in de
gaten moet houden.
Zeker, antwoordde Winkley met zijn
gewone vrij klanklooze stem. Tusschen ons
gezegd en gezwegen. Farquhar. geloof ik
te mogen zeggen dat we den persoon dien
we verdenken wel te pakken zullen heb
ben.... Het is een kwestie van tijd en
geduld voor we termen hebben om han
delend op te treden.
Nu, ik wensch je veel succes beste
kerel
Dank je wel. Maar ga je me nu al
verlaten?
Ja, ik geloof, dat ik daar mijn eerste
leerlinge voor den middag zie aankomen.
Die leerlinge was mevrouw Power die
van hem figuurrijden wilde leeren. Zij
was hem gepasseerd in gezelschap van
een slank meisje in een mantel van lui
paardbont.
Nu, tot ziens Winkley. We spreken
elkaar nog wel later, hoop ik.
Dat denk ik ook wel beaamde
Winkley. Tot ziens dus.
Zijn kleine, grauwe figuur was weldra
verdwenen tusschen de kleurige schare
van vreemdelingen, welke nu de ijsvlakte
in beslag kwam nemen. Farquhar, die zich
met evenveel gemak op de ijsbaan bewoog
als andere menschen op den beganen
grond, was vervuld van wat hij uit het
gesprek van Winkley meende te kunnen
afleiden. Gisteravond had hij bij zich zei
ven verklaard de verdiensten van een
heel seizoen er voor over te hebben om
zekerheid te krijgen of het meisje de pa
rels had gestolen, maar nu had hij die
zekerheid. Zij was de dievegge en er wa
ren andere menschen hier. die haar
medeplichtigen waren.
Toen dook er een herinnering bij hem
op omtrent een uitlating van haar bij het
diner van gisteren: Alle duivels, zij
heeft de stoutmoedigheid gehad om over
de parels van madame Cottrell te spre
ken! Zou zij op dat halssnoer de hand
willen leggen? bepeinsde Farquhar met
ontzetting. Zij heeft toch niet uit puur
toeval over die parels gesproken? Ze heeft
ze opzettelijk genoemd. Ik denk dat het
een handigheid van haar moest zijn. om
alle verdenking bij voorbaat van zich af
te wenden. Nadrukkelijk heeft ze me ge
vraagd hoe groot ik er de waarde van
schatte! Maar intusschen zullen zij en
haar medeplichtige wel precies weten,
hoe zwaar elke parel van het snoer woog
was de slotsom waartoe Farquhar kwam,
en intusschen weet zij niet wie haar in
de gaten houdt.
Ja, Winkley. die alles zag omdat nie
mand hem opmerkte, wachtte tot hij
haar op heeterdaad kon betrappen. Hij
zou haar fileeren Reeds had hij de zeker
heid, dat zij op de parels van madame
Cottrell aasde, en nu wachtte hij slechts
op het gunstige oogenblik om haar te
betrappen. Het zou niet lang duren of
het snoer zou verdwenen zijn, dan wel
door een waardeloos ding vervangen. En
voor zij dan kans had gehad er vandoor
te gaan zou die kleine speurder haar pak
ken. Die gedachte drong zich op dien
zonnigen achtermiddag steeds sterker
aan Farquhar op. En gedurende elk half
uur, dat hij haast werktuigelijk zeide
Ja, zoo gaat het goed. Steun maar op mij.
U kan onmogelijk vallen, ik heb u vast...
Nu wat meer doorzakken op den linker
voetik steun u.... nog wat langer.
Rijd nu maar rustig door.... gedurende
al dien tijd was het hem alsof hij jaren
achtereen over die zaak had loopen pein
zen. Hij begon haar steeds ontzettender
te vinden, het werd hem een ware obces-
sie, waarbij zijn tralievrees steeds meer
zijn ziel vervulde. Hij, die de gedachte
niet kon verdragen, dat er in den dieren
tuin wilde beesten in hokken zaten, dat
krankzinnigen in gestichten werden opge
sloten, hij vond het een afschuwelijke
gedachte, dat dit meisje in een cel zou
terecht komen. Dat bekoorlijke, brutaal-
oogige kindje in haar groene costuum,
waarmede hij gisteravond had gedineerd,
dat zoo bevallig kon dansen, dat zoo'n
plezier had gehad in al wat zij zag en
hoorde.. elke gevangene was hem een
gruwel, maar hij kon er niet aan denken,
dat dit meisje achter slot en grendel zou
komen! Er was maar één middel om dat
te voorkomen. Het meisje moest gewaar
schuwd worden het veld te ruimen nu
het nog tijd was.
Maar wie zal het waarschuwen? Ik
ben de eenige, die daartoe in staat is,
overwoog Farquhar, en ik kan het niet.
Dat zou een gemeene streek zijn tegenover
Wilkey en daar mag ik niet aan denken.
Zoo peinsde hij maar door tot het halt
vier was en hij tot taak had madame Cot
trell te begeleiden om thee te drinken.
Den vorigen avond was Farquhar on
aangenaam getroffen geworden door de
onverwachte verschijning van die vrouw.
Het was echter minder ontzettend geloo-
pen dan hij zich had voorgesteld. Inder
daad had zij zoowat beslag op hem gelegd,
maar dat was toch altijd op bescheiden
en zuiver zakelijke wijze geschied. Het was
hem onbekend, dat Inez Cottrell, evenals
haar vader, de Spaansche, koopman, een
dier stervelingen was, die volkomen zake
lijk kunnen blijven ook waar het betreft
hartsaangelegenheden. Hij was er reeds
dankbaar voor, dat zij hem niet met ver
wijten had overstelpt, dat zij er blijkbaar
zelfs niet aan dacht ook maar een enkel»
toespelling te maken op zijn vlucht van
verleden zomer en op de onbeleefde terug
zending van haar kostbaar geschenk....
Zijn geest was dan ook al genoeg vervuld
met andere dingen. Hij kon de gedachten
aan Winkley, Sheila Curtis, dieven van
parelsnoeren, de jongste juweelendiefsta!
en den eerstvolgenden niet uit het hoofd
zetten, onderwijl hij toekeek, hoe madame
Cottrell thee voor hem inschonk en alle
taartjes en andere versnaperingen, welke
gebracht waren, terugzond met het bevel
andere en verschere te brengen
Weldra zeide zij zonder eenige inleiding
iets dat hij reeds den vorigen avond van
haar verwacht had:
Zeg eens. wie was die jonge dam?,
waarmee u gister aan tafel zat toen ik
binnenkwam.
Een vriendin van mevrouw Powers, ant
woordde hij op een toon die niets verried.
Zij heet juffouw Curtis.
En vindt u haar knap? vroeg Inez
Cottrell verder.
Zonder even te denken of haar zijn woor
den wel aangenaam in de ooren zonden
klinken, antwoordde hij: - Ik vind haar
een buitengewoon knap meisie.
Gek, hè, hoe de smaken kunnen ver
schillen.
Vindt u haar daji niet knap?
(Wordt vervolgd.)