DAROL FARGUHAR'S NACHTWANDELING 728te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 27 Augustus 1931 Derde Blad No. 21914 GEMEENTEZAKEN. RECHTZAKEN. DE STERRENHEMEL IN NEDERLAND IN DE WEEK VAN 26 AUG.—2. SEPT., 22 u. M. T. 23 u. Z. T. Jeugdig en wel verzorgd. BURG. STAND VAN LEIDEN FEUILLETON. BENOEMING EN ONTSLAG. Als leden der commissie van De Laken hal moeten aftreden de heeren ir. A. G. Bosman, prof. dr. J. A. J. Barge, W. J. J. C. Bijleveld en B. J. Huurman. Behalve de aftredenden worden resp. voorgedragen de heeren mr. A. J. Romijn, prof. dr. J. Huizinga, A. Krantz en mr. D. A. v. Eek. In de vacature Heringa werden voorge dragen als lid van het Bestuur der Sted. Werkinrichting: 1. de heer J. Heringa en 2. de heer A. de Koster. In de vacature Bon als lid der Com missie van Toezicht op het M. O. worden voorgedragen: 1. de heer M. G. Bon, 2. de heer B. Moolenburgh. In de 1.1. gehouden vergadering van den gemeenteraad werd besloten het getal le den van de commissie voor het oud archief met twee uit te breiden. Hiervoor hebben B. en W. thans de volgende aan bevelingen bij den raad ingediend1prof. dl'. H. T. Colenbrander, 2. A. Krantz; 1. W. J. J. C. Bijleveld, 2. mr. J. Slagter. Ter vervulling van de vacature van stadsgeneesheer, ontstaan tengevolge van het aan den heer A. Kist als zoodanig ver leend eervol ontslag bevelen B. en W. al hier aan den heer A. J. B. Poortman, arts alhier. B. en W. stellen den raad voor aan ir. Chr. Bronkhorst op diens verzoek eervol ontslag te verleenen uit zijn betrekking van adj-directeur der gemeentewerken. De heer Bronkhorst is tot onder-directeur van gemeentewerken in Utrecht benoemd. Als commissarissen van de Bank van Leening moeten aftreden de heeren Wil- mer, de Reede en Groeneveld. Met hen worden voorgedragen de heeren Huur man, J. P. Mulder en Verweij. Als leden der Commissie van de Ge stichten moeten aftreden de heeren Huurman, Wilmer, Meijnen en Kooistra. Met hen worden voorgedragen de heeren van Es, Bergers, de Reede en Groeneveld. Curatoren van het Gymnasium doen den raad de volgende, niet-alphabetische aanbevelingen: Voor de betrekking van tijdelijk leeraar in het Nederlandsch: 1. A. van Slooten, doctorandus in de Nederlandsche letteren te 's Gravenhage; 2. dr. B. Hunnigher, doctor in de Nederlandsche letteren te Amsterdam; voor de betrekking van tijdelijk leeraar in de wiskunde: 1. ir. A. A. Lagaay, elec- trotechnisch ingenieur, leeraar in de wis kunde aan de rijks-H.B.S. te Roermond 2. dr. P. W. Steenbergen, doctor in de wis- en natuurkunde te 's Gravenhage; voor de betrekking van leerares in de lichamelijke oefening: 1. mej. G. H. Los, leerares in de lichamelijke oefening te Amsterdam; 2. mej. A. B. Collins, te Oegstgeest. B. en W. geven den raad in overweging: mej. L. C. J. Wery en den heer dr. J. D. A Boks voor den duur van den cursus 19311932 te benoemen tot resp. tijdelijk leerares in Duitsch en tijdelijk leeraar in wiskunde aan de H.B.S. voor meisjes; mevr. W. H. van Dam-Nederhoed, mej. L. C. J. Wery en den heer drs. J. Kamerbeek roor den duur van den cursus 1931/1932 opnieuw te benoemen tot resp. tijdelijk leerares in Engelsch, tijdelijk leerares in Duitsch en tijdelijk leeraar in Neder landsch, en geschiedenis aan de H.B.S. met 5-jarigen cursus; den heer D. G. Magé, leeraar aan de Gem. Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen voor den duur van den cursus 1931/1932 te benoemen tot tijdelijk leeraar in aard rijkskunde aan de H.B.S. met 5-jarigen cursus; in te trekken het raadsbesluit van 6 Juli j.l. houdende benoeming van den heer dr. J. D. A. Boks tot tijdelijk leeraar in wiskunde aan het Gymnasium voorden duur van den cursus 1931/1932. KANTONGERECHT TE ALPHEN. Ter zitting van het kantongerecht stonden 68 zaken ter rolle, waaronder een 6-tal kinderzaken. De behandeling der talrijke zaken vorderde zooveel tijd, dat de zitting tot groot ongerief van vele verdachten, die reeds vanaf des morgens 10 uur hadden staan wachten tusschen den middag van half twee tot 2 uur door den kantonrechter we I'd geschorst. Als kantonrechter fungeerde Mr. A. H. J. Nicolai. Na behandeling der kinderzaken kwamen allereerst aan de orde de uitge stelde zaken. Door den dienstdoenden deurwaarder werd het eerst uitgeroepen de zaak van het Openbaar Ministerie tegen H. B. te Hazerswoude, die zich had te verantwoor den wegens overtreding der visscherijwet. Verdachte had aan zekeren heer M. H. uit den Haag thans ook als getuige gehoord het hem in eigendom toebehoorend vischrecht verkocht van de Westeinder- vaart, persoonlijk had hij zich echter het recht voorbehouden om gedurende zijn ge- heele verder leven in deze vaart te mogen visschen op paling en zeelt. Verdachte had zich echter te verant woorden omdat hij thans in dit visch- water had gevischt met een z.g. „Gebbe" op aasvischjes. Blijkens het tusschen par tijen opgemaakt contract mocht hij wel op paling en zeelt visschen. In het contract werd echter niet gesproken met welke vischtuigen hij al of niet mocht visschen. Allereerst ontspon zich een discussie tus schen verdachte en den verbalisant den gemeenteveldwachter A. PI. van Hazers woude, omtrent de benaming der vaart. Verdachte beweerde te hebben gevischt in de Westeindervaart terwijl verbalisant volhield dat deze vaart in de volksmond bekend staat als de Dorpsvaart. Aan de hand van een teekening en kaart toonde de verdediger van verdachte mr. A. Kor- ver te Alphen echter aan dat de bewuste vaart staat aangegeven als Westeinder vaart. Alleen een z.g. Molentocht staat aldus verd., bekend als de Dorpsvaart. Hoe het echter ook zij, op slot waren partijen het wel eens over de plaats, doch niet over de benaming, wat als slot weinig ter zake deed. Het tweede punt van verweer van ver dachte was dat hij wel degelijk gerech tigd was aasvischjes te vangen met een „Gebbe" daarin het contract niet staat vermeld welke vischtuigen hij niet of wel mag gebruiken. En voor het vangen van paling had hij deze noodig. Verbalisant ontkende dat, volgens deze waren aas vischjes overbodig en koïi men ook paling vangen met fuiken, met dobbers door ge bruik van wormen en kleine kikvorschjes. Verdachte gaf dit wel gedeeltelijk toe, maar zette uiteen dat men met het ge bruik van ieder vischtuig slechts een be paalde soort paling vangt, en men met aasvischjes een ander soort z.g. „Kees koppen" vangt als in een fuik of met dob bers. Verbalisant merkte nog op dat hij verdachte had verbaliseerd op verzoek van getuige H. Deze laatste verklaarde dat in derdaad in het contract niet wordt ge sproken van welke vischtuigen doch wel van alleen paling en zeelt te mogen van gen, doch hij achtte zich in verd. bedro gen, wiens doel het blijkbaar was, alle visch te vangen. Verdachte protesteerde hier heftig tegen. De ambtenaar O. M., requisitoir nemende, achtte de plaats waar was gevischt, vol doende duidelijk. Het vischrecht staat vol doende vast volgens het contract, doch volgens de Visscherijwet had verdachte bovendien een schriftelijk bewijs of ver gunning v. d. eigenaar H. moeten hebben, zoodat hij verdachte daarom reeds straf baar acht. Bovendien was hij, volgens het contract, niet gerechtigd aasvischjes te vangen, en vond de ambtenaar 't optreden RECLAME. van verdachte niet sympathiek, daar hij trachtte te visschen naar alle visch. Eisch f. 10 subs. 5 d. Mr. A. Korver sprak in de eerste plaats zijn spijt uit, dat de ambtenaar verdachte als persoonlijk ele ment in het geding heeft gebracht. Ver dachte is volgens zijn meening volkomen te goeder trouw. Volgens art. 13 der Vis scherijwet mag men met alle geoorloofde vischtuigen visschen. De dagvaarding spreekt niet van overtreding betreffende het vangen van een zekere vischsoort. Mocht hij andere visch vangen als in het contract vastgelegd, dan kan H. zijn civiel recht tegen verdachte doen gelden. Vol gens verdediger heeft en had verdachte geen andere vergunning noodig. Krachtens eigen recht heeft hij gevischt met een geoorloofd vischtuig. Als slot van deze langdurige vischles bepaalde de kanton rechter zijn schriftelijk vonnis op 2 Sep tember a.s. Een tweetal autobestuurders, zekere v. d. H. te Boskoop en J. P. N. uit Gouda, had gezondigd tegen het in de gemeente Bos koop bestaande parkeerverbod voor auto's, door hun auto's respectievelijk te plaatsen op een plaats als niet door B. en W. dier gemeente voor parkeerplaats aangewezen. Beide verdachten beriepen zich op onwe tendheid en de onduidelijkheid van de aangebrachte borden, daar deze borden, zooals in elke andere plaats wel, niet aan geven aan welke zijde van den weg men dan wel moet parkeeren. De verbalisant, in deze als getuige ge hoord, bevestigde zijn verbaal en gaf toe, dat de borden niet bijzonder duidelijk waren. De ambtenaar achtte de ten laste legging strafbaar, doch van gering belang, temeer daar de borden niet bijzonder han dig zijn aangebracht, zoodat de autobe stuurders er feitelijk invliegen. Hij achtte beiden schuldig, doch wenschte geen straf op te leggen. De kantonrechter, het ten laste gelegde niet geheel wettig en over tuigend bewezen achtende, sprak beiden vrij. J. M.. te Rijnzaterwoude, stond terecht wegens overtreding der arbeids wet, doch werd vrijgesproken, nadat als getuige was gehoord een controleur der arbeidswet, waaruit bleek, dat verdachte was verbaliseerd, hoewel niet den beheer der zijnde van de onderneming, waarin de overtreding was gepleegd. I J. de G. had zich te verantwoorden we gens het veroorzaken van een aanrijding met een hem toebehoorende auto op den Rijksstraatweg in deze gemeente. Als ge tuigen werden gehoord de verbalisant en zekere M. alhier. Uit de verschillende ver klaringen bleek, dat verdachte grooten- deels het linkergedeelte van den weg had bereden, mede een gevolg doordat hij een ander voertuig was gepasseerd, terwijl fei telijk gelijktijdig van tegenovergestelde richting een andere vrachtauto naderde, die verdachte niet vroegtijdig had gezien, omdat het uitzicht ter plaatse wordt be lemmerd. De ambtenaar was van mee ning. dat deze laatste auto te snel had gereden en het uitzicht voor verdachte was belemmerd, doch de kantonrechter achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en merkte op. dat verdachte niet had mogen passeeren? Ver- eordeeling: f.7 subs. 3 dagen. A v. d. Kn., die niet was verschenen, werd na het hooren van getuige v. d. Zw wegens overtreding der ongevallenwet, bij verstek veroordeeld tot f. 10 subs. 4 dagen. De bestuurder J. had met zijn motor rijwiel de veiligheid van het verkeer in gevaar gebracht. Bij het inrijden der Bruggestraat was hij links het trottoir op gereden om ten eerste van een perceel van H. een afvoerpijp af te rijden en vervolgens een aldaar 2-tal loopende meisjes met kinderwagen aan te rijden. Gelukkig bleek het ongeval voor verdachte goed te zijn afgeloopen en bedoelde meisjes geen zwaar lichamelijk letsel te hebben bekomen. Als getuige werd gehoord de verbalisant, de agent van politie v. G„ die zijn verbaal bevestigde. Verdachte wist zelf feitelijk niet veel te berde te brengen en zeide met geen groote snelheid te hebben gereden, maar dat hij de moeilijke bocht niet goed had kunnen nemen en zijn motor plotse- 984 CEERSTE kw ©VOUE maan 1aatste kwartier Onieuwe maan ZUID VENUS W MARS JUPITER SATURNUS Drie maantjes op deze kaart: de volle maan 26 in den Steenbok en 2 nabij de Visschen; het L.K. van den len Septem ber laag in het Oosten. Men dient er rekening mede te houden, dat in werkelijkheid het Oosten rechts en Westen links van den toeschouwer is, wanneer deze met den rug naar 't Zuiden en het gelaat naar 't Noorden gewend staat; men pleegt echter bij sterrekaarten dit om te keeren, om geen spiegelbeeld van den hemel te krijgen. Wil men nu b.v. de sterrebeelden aan den Oosthemel opzoeken, dan neme men dat deel vaK den kaarthorizon, waar OOST staat, voor zich, zoo, dat de Poolster (aan het einde van den Kleinen Beer) van den toeschou wer is afgewend: men zal dan voor het NO-lijke vierdepart van de kaart de sterrenbeelden zien, Juist zoo, als zij aan den hemel staan. De sterren in bovenstaand kaartje, die een gekartelden rand hebben, zijn van de le grootte of helderder; de dikke ronde stippen zijn sterren van de 2e grootte en al de andere, kleinere, stippen zijn sterren van de 3e of van een lagere grootteklasse. een voorwaarde voor elke moderne vrouw. Spelend bereikt door Pfeilring-lanolin-Crême, welke onmiddellijk in de huid doordringt en geen vetten glom achterlaat. Een crème voor allo aelegenheden een Crème voor dag en nacht. ling was vooruitgevlogen. De kantonrech ter was van meening, dat verdachte dan feitelijk zijn motor niet goed meester was. Verdachte beweerde echter reeds 2 jaar te hebben gereden. Eisch f. 30 subs. 10 dagen. Uitspraak f. 15 subs. 6 dagen. J., die de veiligheid van het verkeer niet in acht had genomen, werd na het hooren van den brigadier der rijksveldwacht K. veroordeeld- tot f. 12 subs. 4 dagen. A. St. had in het café van B. op 23 Mei j.l. eenige krachttoeren vertoond en daar bij wat baldadig opgetreden, waardoor o a. een leuning van een stoel was gebroken. Vervolgens had verdachte den caféhouder uitgedaagd tot een gevecht Deze laatste als getuige gehoord, antwoordde op een desbetreffende vraag, dat verdachte 2 fles jes bier en 6 eieren had gebruikt, waarop de kantonreenter opmerkte, dat verdachte daarom blijkbaar zoo'n kracht had gehad. Verdachte beweerde, dat alleen een stukje van den stoel was geweest en hij niet bal dadig had opgetreden. Eisch en uitspraak voor deze vertooning f. 6 subs. 3 dagen. A. Q landbouwer te Benthuizen, had niet voldaan aan de desbetreffende ge meentelijke voorschriften om zijn perceel op het daarvoor aangegeven tijdstip van waterleiding te voorzien en aan te laten sluiten. De verbalisant bevestigde een en ander. Verdachte beweerde een en ander niet te kunnen betalen wegens de te hooge bedrijfslasten. De kantonrechter gaf ver dachte in overweging zich dan te verstaan met B. en W. zijner gemeente. Verdachte vroeg of hij geen gratis waterleiding zou kunnen krijgen Veroordeeling f.4 subs. 2 dagen. Mej. B. v. d. H„ uit Zoetermeer-Zeg- waard, had met haar auto onder de ge meente Benthuizen de luxe-auto van zekeren J. L. aangereden, waardoor beide auto's waren beschadigd. In deze zaak werden verschillende getuigen gehoord en ontspon zich tusschen verdachte en ge tuigen een langdurige discussie. De juf frouw beweerde in haar recht te staan, omdat zij niet meer dan de helft van den weg had bereden. Kortom verdachte achtte zich geheel onschuldig. Uit de getuigen verklaringen bleek echter wel anders, zoo dat de eisch luidde f. 10 subs. 5 dagen. Uit spraak f. 7 subs. 3 dagen met toewijzing der civiele vordering van getuige L. ad f. 11.65. Overtreding der veewet, het verkoopen en inkoopen van vee van een besmette hoeve en het vervoeren van een rund van een besmette hoeve, was de aanleiding dat de landbouwer N. A. H., uit Hazerswoude, terecht moest staan. Na het hooren van een tweetal getuigen eischte de ambtenaar O. M. een geldboete van f.25 of 10 d. en f. 75 I subs. 25 d. Uitspraak f. 25 subs. 10 d. en f .20 subs. 8 dagen. Verdachte gaf blijk van zijn goede trouw en met de betreffende wettelijke voorschriften niet bijster goed op de hoogte te zijn., redenen waarom de kantonrechter hem slechts tot deze boeten subsidiair hechtenis veroordeelde. In de andere zaken werd verstek en aanhouding verleend. Waar geen woonplaats is ver meld is deze Alphen a. d. Rijn. GEBOREN: Joseph, z. van G. J. Debacker en S. H. L. van der Maat Anna, d. van A. J. Weber en H. Frese Cornelia, d. van C. Rusman .en M. E. Vermeij Antonie, z. van A. i Kant en A. C. van Halewijn Alida Johanna, d. van H. den Ouden en C. van der Goes. ONDERTROUWD. I C. van der Burg, jm. 25 j. en S. E. Wijs man jd. 20 j. J. Vermaak jm. 24 j. en H. Weeber, jd. 24 j. W. J. Mensen, jm. en P. A. Franken jd. GEHUWD. J. Flaman, jm. en M. A. van Schagen, jd. J. Chr. Huisman, jm. en M. W. Bakker jd. Chr. de Laaf, jm. en J. P. de Bruyn, jd. A A. M. Martijn, jm. en C. J. Devilee, jd. W. Neuteboom, jm. en J. J. van Leeuwen, jd. T. Struik, jm. en M. A. Oudshoorn, jd. W. Verhoeff, jm. en H. F. Rauckes, jd. M. L. Ouwerkerk, jm. en E. Bleijie, jd. M. Vlasblom jm. en M. G. van Ingen Schenau, jd. A. Glasber gen. jm. en P. Velthuijzen, jd. H. B. Slinger, jm. en S. M. Kooreman, jd. OVERLEDEN J. BaltenPlomp, vr. 59 j. Naar het Engelsch van BERTA RUCK door Mr. G. KELLER. 33) Er sneed Farquhar iets door de ziel, toen hij waarnam hoe Sheila met dien blozen den, aardigen jongen naar de danszaal stapte. Er sneed Farquhar iets door de ziel. Het gevolg was, dat toen kort daarop Mevrouw Power en de graaf uit die zaal terugkeerden, een beetje nieuwsgierig hoe het den beiden jongelui gevaren was na een half uur aan zich zelf te zijn over gelaten, de ledige koffiekopjes op een rommelige tafel vonden. Waar was het meisje gebleven? De heer, in wiens gezel schap zij haar hadden achtergelaten, zat aan de tafel, die ongeveer den ganschen avond was gereserveerd gebleven, met. Neen maar! Wat is er nu aan de hand? riep de kleine mevrouw Power in de grootste verbazing uit. Inez! In gezelschap van den graaf snelde zij naar de nog zoo laat dineerende. Mijn lieve Inez! Wat is er gebeurd? Met haar champagneglas, dat zij juist aan haar lippen wilde brengen, in de hand, vroeg Inez Cottrell kalm: Waar om zou er iets gebeurd zijn? Maar ik dacht, dat je op weg was naar Egypte? Hoe komt dat? Wij ver keerden allen in de heilige overtuiging, dat je in je Isotto was gestapt en dat je goed en wel op weg was naar Marseille, met het plan naar Cairo door te reizen! Na een slokje champagne te hebben ge nomen. zette madame Cottrell haar glas weer neer en keek haar vroegere school vriendin met een onverschilligen blik aan. Alvorens haar blik weer naar Farquhar te wenden zeide zij op nonchalanten toon Ja, ik ben wel vertrokken, maar ben ten slotte hierheen gegaan Ik was van plan veranderd, anders niet! Sheila danste intusschen met den jon gen student, die haar had aangesproken, daarna met een anderen, vervolgens met den graaf, en ten slotte met vele anderen. Alleen niet met kapitein Farquhar; dien zag zij met madame Cottrell dansen en aan haar tafel zitten, om later weer met haar ten dans te gaan. Nu zij hem een maal weer binnen haar bereik had, liet madame Cottrell hem niet meer los. Zij had haar klauwen diep in haar prooi ge slagen! Maar trots zij dit ook constateer de, was Sheila toch van één ding diep overtuigd: haar vijand keek woedend en was woedend en zijn oogen waren niet van haar af. En terwijl zij zich met den jongen Ultimus liet wiegen op de tonen van een „blue", overpeinsde zijik had gevreesd dat het een vreeselijke avond voor me zou worden, maar zooals de za ken nu loopen, ben ik van ganscher harte verheugd dat ik mijn ouden vijand hier heb ontmoet en ik ben verrukt over wat ik zie gebeuren. Ik vind het begin van mijn vacantie eenvoudig goddelijk. Intusschen overpeinsde Farquhar, ter wijl hij naar de tafel ging om mevrouw Cottrells waaier te halen: Maar bij alle goden! Wie heeft dan toch die parels ge stolen9 Zij kan het niet gedaan hebben, hoewel het niemand anders kan gedaan hebbenHoe kom ik er achter? Ik zou mijn verdiensten voor een heel seizoen er voor over heben om de waarheid te weten. HOOFDSTUK XX. De man, die nooit werd opgemerkt. Den volgenden morgen gebeurde er iets, dat aan Darol Farquhar de absolute zekerheid gaf, ten minste voor het oogen- blik, dat Sheila Curtis de dievegge van de parels was. Laten we in het kort vertellen wat tot die zekerheid aanleiding gaf. Van den kant van de ijsbaan, waar hij van des morgens tien uur tot zonsonder gang druk in de weer was om de eerste schreden op het gladde vlak te leiden van leerlingen, die misschien nooit meer zouden schaatsenrijden, hoorde hij on verwachts zijn naam roepen: Hallo. Farquhar! Hij bleef staan op het pad van platge treden sneeuw, dat naar den ingang van de kleedkamers voerde, waar de bezoe kers hun schaatsen aandeden en keek naar de richting vanwaar de stem was ge komen. Daar stond een kleine, volkomen onopvallende man. die hem toewuifde. Ken je me nog? Ik zou je niet meer kennen! Natuur lijk herinner ik je me best! antwoordde Farquhar, die zich onmiddellijk dat ko mische ventje herinnerde, dat met hem bij hetzelfde bataljon had gediend en zijn luitenant was geweest. Ik zal Winkley niet gauw vergeten. Zij drukten elkander hartelijk de hand. Farquhar had altijd wat gevoeld voor luitenant Winkley, die door zijn uiterlijk aanleiding gaf hem „een klein onder kruipsel" te noemen. Hij behoorde tot dat slag van lui, die zich liefst op den achter grond houden en zich zoo onzichtbaar1 weten te maken als de vlinder, die in een beukenbosch sprekend gelijkt op den on derkant van een beukenblad. Hij drong zich nooit op en als hij aan anderen werd voorgesteld, dan vergaten deze onmiddel lijk zijn aanwezigheid. Ware hij niet aan £e voorgesteld, dan zouden zij zich ook nooit bewust zijn geweest, dat hij in hun tegenwoordigheid was geweest. Men noemde hem een onschuldig mannetje en de vrouwen letten heelemaal niet op hem. Winkley. die Farquhar beschouwde als het toppunt van volmaaktheid op het stuk van sport en lichamelijke ontwikkeling, had zich in den ouden tijd als het ware vastgeklampt aan zijn knappen kapitein, gelijk de verschoppelingen in de natuur zich vaak hechten aan hun beter toege ruste broeders. Ja, ik was er zeker van, dat jij het waart, zeide hij. Men heeft me medege deeld, dat je hier optrad als leermeester in het schaatsenrijden. Ik heb je eenige malen naar de baan zien gaan en er van daan zien komen. Maar waarom heb je me dan niet eens aangeklamp? Nu, je leek het me nog al druk te hebben met de gastenGisteravond UC het galamaal in de groote zaal goed ge slaagd. vindt je niet heb ik je zien dansen. Bij alle goden, heb jij me toen ge zien? En ik heb je tot op dit oogenblik nooit in de gaten gekregen! Vriendelijk merkte Winkley op: Niemand merkt me ooit op. Och kom! was het eenige antwoord van Farquhar. Winkley liet zijn oogen gaan over de ijsbaan. Deze was op dit oogenblik, een half uurtje voor de lunch vrijwel ledig. Alleen liepen er eenige baanvegers over het ijs, die de poedersneeuw van de baan wegveegden. En dan krabbelde de Engel- sche schooljongen Teddie achter een ouden stoel als steun, over het ijs, onvermoeid in het oefenen. Daar heb je een van mijn slachtof fers, merkte Farquhar op, met een knik in de richting van den knaap. Zoo? Hoe vindt je je positie? Is het een aardig leven? 't Kon slechter. Aan het eind van den oorlog hadt je, meen ik, me verteld, dat je je zou asso- cieeren met een familielid van je? Dat heb ik ook gedaan, maar op den duur leek het me toch niet En wat heb jij om handen? Ik? Na een oogenblik zwijgens: och, niet veel zaaks. Ik begrijp je, zei Farquhar, zonder van eenige verwondering over dit ant woord blijk te geven, je hebt je vroeger baantje weer ter hand genomen. Inderdaad, antwoordde Winkley. Toen hij bij het bataljon werd ingelijfd, was aan kapitein Farquhar medegedeeld, dat hij een beroemdheid in zijn vak was. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9