^LEIDSCH DAGBLAD 72ste Jaargang Donderdag 30 Juli 1931 No. 30 HOE HANS ZIJN BALDADIGHEID AFLEERDE. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. ,,Er zit storm in de lucht!" zei mevrouw Verhulst op een middag in de vacantie tegen haar man en om deze opmerking te rechtvaardigen, voegde zij er aan toe: ,,De jongens zijn zoo rumoerig!" Hans. Karei en zelfs kleine Jantje waren zoowel in huis als in den tuin erg lawaaiig en druk. Moeder vond het dan ook een op luchting, toen zij bedacht, dat Karei over een half uur zijn laatste teekenles vóór de vacantie had en zij Hans met een bood schap naar den boterboer kon zenden. De familie Verhulst bewoonde een aar dig buitenhuis in een gedeelte van het dorp, waar de huizen in het bosch lagen en bij elke villa een stuk boschgrond hoorde met denneboomen, boschbessen en rondom het huis wat bloemen, welke geen al te hooge eischen stelden aan de vrucht baarheid van den grond. Lupine en dah lia's waren wel de meest voorkomende bloemen en gaven de lupine met haar zoete geuren en de dahlia's met haar rijke kleuren aan die verschillende stukken bosch het karakter van een tuin. De jongens Verhulst waren dol op tui nieren en tot hun groote vreugde had Va der in hun tuin een vijvertje laten aanleg gen, waarin sinds korten tijd goudvisschen zwommen. „Wat is zoo'n tuin toch veel leuker dan in de stad!" had Hans gezegd, toen hij eens van een uitstapje teruggekeerd was en in gedachten de keurige perken en paadjes van Grootvaders kleinen stadstuin met hun boschtuin vergeleek, waar op warme dagen de handgmatten tusschen de boomen hingen. Op dien middag ifi de vacantie echter was het de jongens in hun grooten tuin nog te klein. Vooral Hans die altijd vol kattekwaad zat had het gevoel, dat hij het één of ander zou uithalen. Jongens kunnen daarvan wel eens een voorgevoel hebben. En daar Hans het raadzamer vond den tuin niet uit te kiezen als terrein om zijn dolle streken bot te vieren, was hij büj, toen Moeder hem riep en hem opdroeg een boodschap voor haar bij den boter boer te doen. Gewillig ging hij dan ook dadelijk op weg. Vroolijk fluitend schopte hij zoo nu en dan een steen een eind verder om op die manier uiting aan zijn baladigheid te geven. Daar kwamen Henk en Jaap, zijn vrien den, aan. „Hé. mannen!" riep Hans hun toe. „Wat gaan jullie doen?" „Zorgen, dat we ons niet vervelen!" was het weinig en toch ook weer veelzeg gende antwoord van Henk, terwijl Jaap vroeg: „Heb jij wat bijzonders?" ,,'k Ga naar den boterboer!" antwoordde Hans. „Gaan jullie soms mee?" Daarvoor waren de vrienden onmiddel lijk te vinden. Henk en Jaap waren er al eens meer met Hans geweest en de gulheid der boterboerin was hun lang niet onver schillig, afgezien nog van het feit, dat er op zoo'n boerderij altijd van allerlei te zien was. Ze sloten zich dus onmiddellijk bij Hans aan, die zich als „leider dtr excursie" plot seling in gewicht voelde toenemen „Wat moet je voor boodschap doen?" vroeg even later Henk, die heelenraal niet nieuwsgierig was, maar toch altijd graag alles wilde weten. „Boter bestellen!" antwoordde Hans. „Fijn, dat je Moeder dat niet per brief kaart doet", merkte Henk op. die nogal practisch uitgevallen was „En dat zij de boter niet uit de stad laat komen", voegde Jaap er aan toe. Nu eens een eind dravend, dan weer een tijdje stilstaand bij een sloot en datgene, wat daarin hun aandacht trok. naderden de jongens langzamerhand de boerderij van Jansen, het doel van hun tocht. Plotseling riep Hans, nadat ze weer een eind gehold hadden, buiten adem uit: ,,'sEven op dit hek gaan zitten!" De beide anderen hadden hier niets op tegen en weldra bungelden zes beenen om laag. „Daar is een hek. dat open kan!" riep Hans plotseling uit. „Zullen we het eens openzetten en kijken, wat er gebeurt?" „Dan loopt de koe, die op het grasveldje staat, natuurlijk weg!" zei Henk. „Waarom zou-ie niet?" vroeg Hans, wien de baldadigheid nog steeds in den weg zat. „Een koe wil ook wel eens wat anders!" En zonder zich rekenschap te geven van hetgeen hij deed. zette Hans het hek wijd open. Met groote. domme oogen keek Mieke. de koe van Japiks. de drie jongens aan. Rustig gingen de laatsten weer op het hek zitten om te wachten op de dingen, die komen zouden. Mieke die de zaak blijkbaar eerst niet vertrouwde, scheen het gras buiten het weiland toch wel eens graag te willen proeven. Zij kreeg misschien plotseling het gevoel, dat de heele wereld voor haar open stond en. ging steeds verder. Zwijgend zaten de jongens op het hek er naar te kijken. „Laten we haar nou maar weer in de wel opsluiten!" vond Henk. die mogelijk aan de gevolgen van Mieke's uitstapje dacht. Ook Jaap vond, dat het nu lang ge noeg geduurd had, maar Hans voelde er nog niet veel voor. „Even wachten!" zei hij daarom. Maar dat „even" werd tamelijk lang en toen Hans het eindelijk tijd vond voor Mieke om haar eigen gebied weer op te zoeken, was de koe zoo'n eind langs den weg gewandeld, dat de jongens haar maar niet dadelijk hadden ingehaald. „Ik zal haaf wel terughalen!" zei Hans, die meende de zaak heel gemakkelijk in orde te kunnen brengen. „Houden jullie het hek maar open, dan zal ik dat koetje wel eens aan het verstand brengen, dat ze naar huis moet." „Hoe doe je dat dan?" vroeg Henk. ..Eerst loop ik een eind hard," ont vouwde Hans zijn plan, „dan schiet ik haar ze vordert maar langzaam! op mijn teenen voorbij, ga vlak vóór haar staan en drijf haar naar jullie toe. Zoo dra ze het hek door is, doen jullie het dicht en is ze weer thuis. Eenvoudig of niet?" Ja, 't klink heel eenvoudig, maar of de uitvoering ook zoo eenvoudig zou zijn? Dat moest nog blijken! Henk en Jaap stelden zich nu ieder aan een kant van het hek op, terwijl Hans het op een ldopen zette. Juist dacht hij er over zijn vaart in te houden, toen Mieke, die scheen te bemerken, dat men haar op de hielen zat, het plotseling op een loopen zette en de afstand tusschen Hans en haar niet kleiner, maar grcoter werd Natuurlijk was dit niet de bedoeling van Hans. Aan de mogelijkheid, dat de koe ook wel eens de beenen zou kunnen nemen had hij heelemaal niet gedacht. Hans kon echter loopen als de beste. Hij gaf den moed daarom niet op en draafde over den weg. Steeds verder galoppeerde de koe. Juist meende Hans, dat de afstand tusschen het dier en hem iets kleiner werd, toen hij over een steen op den weg struikelde enviel! Vlug stond hij weer op, maar de koe had natuurlijk .liet op hem gewacht. Die had wel wat beters te doen en zou, hu de vrij heid haar eenmaal gegeven was, niet zoo dom zijn zich gewillig te laten vangen. Daarvoor zou het hek, dat haar altijd zoo in den weg gestaan had, als ze eens wat van de wereld wilde zien, toch zeker niet opengezet zijne Steeds verder weg holde Mieke en hoe wel Hans met zijn lange beenen heel hard loopen kon en til zijn krachten inspande om de vluchtelinge te achterhalen, mocht het den jongen toch niet gelukken. Reeds verminderde zijn vaart en begon hij te bggrijpen, dat hetgeen als een dolle klucht begonnen was, wel eens als een drama zou kunnen eindigen. Dapper hield hij vol. Hij m o e s t de koe inhalen. Dit was het, dat hij zichzelf voortdurend voorhield. Het huilen stond hem nader dan het lachen, maar hij had nu geen tijd om bij de pakken te gaan neerzitten en mocht pas uitrusten, als hij de koe ingehaald, voorbijgekomen en teruggedreven had, als?.,.. Achter dat als kwam in zijn gedachten een groot vraagteeken te staan. Alles zou Hans er in dit oogenblikken voor overgehad hebben, indien het hem gelukken mocht de koe te laten omkeeren: zijn liefste speelgoed, zijn nee, nee. nu nergens anders aan denken dan aan loo pen, hard loopen. Daar kwam het immers op aan en hing alles van af! Hij zag vuurrood van inspanning en was vreeselijk warm, maar toch gunde hij zich den tijd niet zijn gezicht af te vegen. Elke seconde was kostbaar, tot hij op eens zeó'n kramp in de zij kreeg, dat hij niet verder loopen kon en aan den kant van den weg van den onafzienbaar langen weg moest gaan zitten. De koe, die door den afstand steeds klei ner scheen te worden, draafde nog altijd door. plotseling keek Hans scherp toe stond zij ook stil? maar dan zou hij haar misschien tóch kunnen inhalen! En weer draafde Hans vei der om even later echter tot de verpletterende zeker heid te komen, dat de koe opnieuw voort- rende en hij er niet aan denken hoefde haar te zullen inhalen. Reeds zag hij haar heelemaal niet meer. Zou ze een zijweg ingeslagen zijn? Doodmoe en diep ongelukkig zat Hans aan den kant van den weg zijn verhit ge laat af te vegen. O. dat gevoel van on macht! Waarom holde die ellendige koe ook zoo hard, zoo vreeselijk hard weg? Waarom, ja waarom had hij het hek open gezet? Hoe had hij toch zoo onnadenkend en baldadig kunnen zijn en hoe zou dit alles afloopen? (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 11