72ste Jaargang
Donderdag 2 Juli 1931
No. 26
Het verloren Bankbiljet.
H:
HOOFDSTUK XV.
Afscheid.
(Slot.)
■,De tijd vliegt!" zei Ans, toen zij op
i—' morgen beneden kwam. „Over een
k zitten we al weer in de stad!"
,En over veertien dagen op school!"
Hans, die in de klas geen al te best
-p^^uur maakte, liooren.
- IS^JMaar vandaag gaan we met de Doezen
^ar de hei!" zei Vader opgewekt, want
5)1 hj wilde nog niet aan de stad denken,
"^*wijl hij op zoo'n stralenden dag buiten
't Werd een heerlijke tocht en de
jninggeur zat groot en klein nog in den
leus, toen ze in bed lagen te droomen
Fan het genotvolle uitstapje.
Eiken dag van Vaders vacantie werd het
|én ol andere aardige plannetje ten uit-
>er gebracht en zoo brak de Maandag-
ïorgen, waarop Vader voorgoed afscheid
m de Woelige Stal nam, dan oolc haar
Iers oordeel veel te vlug aan.
Natuurlijk werd Vader door allen uit-
Bleide gedaan.
„Tot Vrijdag!" zei hij en hij dacht:
„Vier dagen zijn gauw genoeg om!"
„Tot Vrijdag!" zei Moeder en zij voegde
in gedachten aan toe:
„Een dan heeft het drukke stadsleven
)e weer!"
„Tot Vrijdag! Tot Vrijdag!" zei de jeugd
zij dacht:
„Nog vier heerlijke dagen buiten!"
O, wat vlogen die gauw om!
„We pakken 's avonds maar," had Moe
der gezegd. „Dan is het toch donker.
"Laten we overdag nog maar volop van het
itenleven genieten!"
En zoo was de Vrijdag, waarop de fa.
ilie de Woelige Stal verlaten zou, aan-
jebroken, al hadden ze hem wat graag
let hun allen nog wat verschoven. Maar
it ging nu eenmaal niet.
De koffers waren den vorigen avond
fchaald en de handbagage stond gereed.
Tiny pinkte een traan weg, toen Moeder
Woelige Stal sloot om den sleutel aan
buren te brengen. Zij schaamde zich
chter geducht en snoot haar neus met
'óhi geweld, dat Moeder meende, dat ze
erkouden was.
Hans scheen plotseling iets in zijn oog
ïkregen te hebben, maar Moeder be-
reep, dat dit ook zonder haar hulp spoe-
Ig in orde zou komen. Als ze maar een-
laal in den trein zaten, zou niemand
■leer last van verkoudheid of denkbeeldige
Wiegjes in het oog hebben!
Ze hadden allen de handen vol, want
ïhalve datgene, wat zij op de heenreis
dragen hadden, omspanden hun vingers
nu bovendien groote bossen paarse hei.
-lfs de hoeden van Tiny, Ans en Llesje
aren met dit fijne bloempje versierd,
erwljl aan Betje's reismand een bos hel
"stgebonden was, die haar kamertje in
stad moest opvroolijken.
„Iedereen kan dadelijk zien, dat we van
hiten komen," zei Tiny, die de heele hei
cl had willen meenemen.
Toen zij aan het stationnetje kwamen,
wachtte him daar een verrassing in den
vorm van mevrouw van der Does met
haar drietal, die de familie uitgeleide
kwam doen.
„Nu heb ik ook nog een verrassing,"
zei Moeder, nadat ze even met mevrouw
van der Does gesproken had.
En terwijl achttien oogen zich vragend
op haar richtten, ging zij voort:
„Als er niets tusschenbeide komt, noo-
dig ik de inboorlingen uit, met Kerstmis
een bezoek aan de ontdekkingsreizigers
te brengen. Dan zullen deze hun iets van
hun woonplaats laten zien."
„Hoera!" klonk het van alle kanten en
Kees riep op eens uit:
„Leve de moeder van de ontdekkings
reizigers!"
Reeds kondigde een belletje het nade
rende locaaltreintje aan. dat hen een
eind in de richting der hoofdstad zou
voeren.
Vroolijk namen allen nu afscheid van
elkaar en juist waren ze daarmee klaar,
toen het locaaltje aan het kleine station
netje stopte en allen vlug Instapten.
Spoedig verschenen de hoofden der ver-
trekkenden vóór het raampje en was het
een gewuif en geroep van belang.
,,'t Lijkt wel een volksverhuizing!" pre
velde een juffrouw in de coupé.
„Dat is het ook!" zei Dolf ernstig. „De
ontdekkingsreizigers keeren naar hun
vaderland terug!"
De juffrouw wist niet, of hij haar voor
den mal hield of niet. Niemand lette
echter op haar. Ze hadden het veel te
druk met wuiven.
„Tot Kerstmis! Tot Kerstmis!" klonk het
van alle kanten.
„Ikke kom weerom!" verklaarde Liesje
onomwonden en zij sprak uit, wat ieder
heimelijk hoopte, dat gebeuren zou.
Daar zette de trein zich in beweging!
Nog harder werd er gewuifd, tot de reizi
gers eindelijk bij een bocht uit het gezicht
verdwenen.
„Jammer, dat de vacantie om is!" zet
Ans uit den grond van haar hart. Maar
lang hield deze gedachte haar niet bezig.
Er was van allerlei te zien onderweg en
toen Vader zijn troepje een paar uur later
aan het station begroette, zag hij niets
dan vroolijke, door de zon gebruinde ge
zichten om zich heen.
,,'t Heeft hun allemaal goed gedaan!"
dacht Vader onder het naar huis rijden
in de tram.
Thuis viel er al dadelijk veel te doen.
„Wat is ons huis mooi en groot!" dacht
Tiny. De kleintjes speelden weldra weer
met hun speelgoed, dat al die weken ge
duldig op hen gewacht had en Dolf schreel
een briefkaart met den volgenden in
houd aan de van der Doesjes:
Hedenmiddag keerden de ontdek
kingsreizigers van der Lith in de hoofd
stad tetug. Men kon aan hun donkere
gelaatskleur zien, dat ze in de binnen
landen geweest waren. Het gezelschap had
een voorspoedige reis en maakt het uit
stekend. Wij mochten van den aanvoerder
vernemen, dat zij gewichtige betrekkin
gen met de inboorlingen aangeknoopt
hebben
En hiermede nemen wij afscheid van
de Woelige Stal en zijn tijdelijke bewo
ner'
EINDE. i
(Nadruk verboden).
'n Vroolijk deuntje fluitende, fietste Karei
van Dam, langs de drukke stadsstraten.
Karei was een vroolijke snuiter van veertien
jaar. Ruim drie maanden geleden had hij
voorgoed de schoolbanken vaarwel gezegd
en nu was hij loopjongen in een groote
bakkerszaak. Hij zou niet altijd loopjongen
blijven, o neen. Mijnheer van der Goes,
zijn patroon, had gezegd, dat wanneer hij
goed zijn best deed, hij over eenigen tijd
als leerling in de bakkerij mocht komen.
,,En dan zullen we eens zien of we van
jou geen knappen bakker kunnen maken"
haa mijnheer er aan toegevoegd.
Maar nu was Karei nog loopjongen en
bestond zijn werk hoofdzakelijk uit het
wegbrengen van bestellingen. Een enkele
maal mocht hij ook wel eens kwitanties gaan
ontvangen. En ook daarover was mijnheer
dan zeer tevreden, want het geld dat Karei
thuis bracht, klopte steeds.
Ook zoo net had Karei een kwitantie
geind bij een klant van zijn patroon. Een
bankbiljet van twintig gulden en eenig klein
geld bad hij toen ontvangen. Zorgvuldig
had hij het weggestopt in de zak van zijn
witte jasje. Nu nog even een pakje af
geven bij een dokter op de Hoogstraat en
dan was hij alweer klaar.
„Alstublieft", zei Karei beleefd tegen het
meisje dat hem opendeed.
„Wacht'zei het meisje, „ik zal je meteen
betalen jongen".
Met een, dank u wel juffrouw", nam
Karei de twee kwartjes in ontvangst dio
het meisje hem gaf.
Toen 't meisje de deur gesloten had, bleef
Karei nog even op de stoep staan om het
pas ontvangen geld bij het andere geld te
bergen. Maar plotseling begon hij met een
verschrikt gezicht zijn zakken om to
keeren. 't Bankbiljet had hij niet gevoeld!
Maar dat kon toch niet. Hij kon toch dat
biljet niet kwijt zijn!
Doch of liet kon of niet kon, Karei haalde
zijn heele zak leeg, zonder dat het biljet
voorschijn kwam. Ook zijn andere zakken
zocht Karei nog eens na, hoewel hij eigen
lijk wel wist dat het daar niet wezen
kon. Natuurlijk kwam het biljet dan ook
niet te voorschijn.
Doodsbleek stapte Karei de stoep van het
doktershuis af. Wat moest hij beginnen?Vast
en zeker had hij het bankbiljet verloren.
Hij zou nog maar niet naar de zaak gaan.
Eerst zou hij de weg maar langs zoeken
die hij zoopas gegaan was. Langzaam, de
fiets aan de hand en zorgvuldig naar de
steenen turend, ging Karei denzelfden weg
terug die hij gekomen was. Maar hoe scherp
hij ook keek, 't verloren bankbiljet vond
hij niet. Nu was hij alweer in de straat
waar hij het biljet ontvangen had. Wacht,
hij zou nog maar eens aanbellen en vragen
of hij het biiefje soms in de vestibule had
laten liggen of verloren was. 't Zou wel niet,
maar je kon toch nooit weten.
„Of 't bankbiljet hier is?" herhaalde het
zelfde meisje, dat Karei daar straks ge
holpen had, „welnee jongen, dat weet je
toch zelf ook wel. Je hebt het in de zak
van je witte jas gestopt".
„Ja, ik dacht het zelf ook", stemde Karei
toe, „maar ziet u.ziet u.ik ben het
nu kwijt en daarom.daarom kwam ik het
hier nog maar even vragen".
Medelijdend zag het meisje hem aan.
„Ben je het kwijt? „Ja jongen, dan zat
je het verloren hebben, 't Spijt me voor,