72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 27 Juni 1931
Vierde Blad
No. 21862
OUDE BOUWKUNST
RONDOM LEIDEN
DE VORMEN DER WOLKEN.
\Nïet te bitter^-niet te zoet
LITTERAIRE KRONIEK.
ONZE BRIDGE-RUBRIEK.
WASSENAAR.
Men kent het rijmpje:
Bredero de edelste,
Wassenaer de oudste,
Egmond de rijkste,
Arkel de stoutste.
Of de heeren Van Wassenaer werkelijk
het oudste adellijk geslacht in Holland
waren, wordt thans op goede gronden door
de historici en genealogen ten zeerste be
twijfeld. In ieder geval was het een zeer
oud geslacht, volgens de legende ontspro
ten uit Oud-Bataafsche of Kaninefaatsche
koningsgeslachten uit het begin onzer
vaderlandsche historie. Ook liet de legende
oogenschijnlijk met meer recht, de heeren
Van Wassenaer voortkomen uit de Burg
graven van Leiden. Nu moet evenwel wor
den opgemerkt dat eerst pl.m. 1206 door
graaf Willem I het Burggraafschap van
Leiden erfelijk werd verklaard, waar
schijnlijk nadat het in de practijk reeds
lang erfelijk was geweest. Voorts, dat de
eerste burggraven na dien tijd behoorden
tot het geslacht Van Cuyck en eindelijk
dat het pas in 1339 met Philips van Was
senaer erfelijk in diens geslacht komt. De
namen Adelwines, Alwinus Castellanus de
Leithen, en Elinand Castellanus de Ley-
then" achtereenvolgens genoemd in 1108,
1143 en 1168 kunnen Wassenaers zijn ge
weest maar ook dat wordt weer op histo
rische gronden betwijfeld. Een sterk argu
ment is, dat het wapen der burggraven
een gouden dwarsbalk over een blauw
veld is; dat der Wassenaers drie was
sende manen, liggend met de hoorns om
hoog. Eerst in 1339 worden deze twee ge
combineerd. „Het geslacht Wassenaer is
vóór 1200 niet bekend" schrijft Prof. Blok
in een noot blz. 19 van zijn „Geschiedenis
eener Hollandsche Stad". Dl. I. Inderdaad
schijnt er geen enkel officiéél stuk te zijn,
dat vóór 1200 dien naam aangeeft. Wel is
bekend, dat bij het voor zoover thans be
kend historisch optreden van dit geslacht,
het reeds over een aanzienlijke uitge
strektheid goederen beschikte, zich uit
strekkend langs de Duinstreek tot in het
Westland. Het wapen van het geslacht be
stond oorspronkelijk uit drie wassende
manen, ook in de heraldiek „Wassenaers"
genoemd. Wijst de aanname van dit
wapen er op, dat de macht van het ge
slacht steeds wassende was? Of is, zooals
we in een oud boek vonden vermeld, de
wassende maan in het wapenschild een
teeken van beheersching van het water?
Ook dit is niet onmogelijk, want men weet
dat het oude gebied der heeren Van Wasse
naer een waterrijk land was met tallooze
grootere en kleinere delta-armen van den
Rijn, benevens poelen en plassen. Dat de
„Wassenaer", de liggende halve maan, die
dus als een scheepje drijft, een teeken van
beheersching van door water doorploegde
landen zou kunnen zijn, maak ik op uit
een dertigtal geslachtswapens van Frie-
schen tdel. ten deele thans niet meer als
zoodanig erkend.
De Inleiding is wat lang, maar ik meende
ze noodig te hebben. Zij het dan niet het
oudste, het is dan toch een zeer oud adels
geslacht, dat zijn stamburg moet hebben
gehad in het naar hen genoemde dorp.
Waar die burcht moet hebben gelegen is
niet met zekerheid te zeggen, maar hoogst
waarschijnlijk niet daar waar men voor
enkele Jaren in het „burgland" een groe
nen heuvel vond.
De heuvel en het omringende land
waren reeds in het midden der 18de eeuw
op last van een der toenmalige heeren van
Wasspnaer grondig onderzocht en lever
den toenmaals weinig op („Nederlandsche
Stad- en Dorpsbeschrijver" door R. Bakker
Dl. VII) en men herinnert zich, dat voor
enkele jaren nog eens een bodemonderzoek
heeft plaats gehad, alvorens de z.g. Burg
heuvel werd geslecht. In hetzelfde werk
wordt het vermoeden uitgesproken, dat
het heeft gestaan midden in het dorp,
even N.O.-waarts van de kerk „alwaar een
huis staat, dat met een voormuur en een
voortuin van de straat is afgescheiden,
welkers muren, voor zoo verre dezelve
door nadere betimmeringen niet zijn ver
anderd, zijn gebouwd van de oudste en
grootste mopsteenen; zijnde van boven
een sterke vierkante tooren, die op zijn
eigen fundamenten rust en zeer sterke
muren heeft, en verre boven de hoogste
huizen van het dorp uitsteken." In dien
tijd, 1799 werd het gebouw, dat eigenlijk
een heel complex was, bewoond door den
Chirurgijn, den predikant en een schilder
die er tevens zijn werkplaatsen had. Van
den toren ziet men, zooals U bekend is,
niets meer. Wellicht zou een bodemonder
zoek bij mogelijke verbouwing meer resul
taat opleveren dan op het burgland.
Mij werd bij een bezoek ter plaatse
medegedeeld, dat er een onderaardsche
gang van het koor der kerk moet loopen
in de aangeduide richting. Van dezen gang
is thans de toegang dichtgeworpen. Aan
gezien de kerk geen kloosterkerk is ge
weest, mag worden aangenomen, dat ge
melde gang met het kasteel in verbinding
stond en particulier was voor de bewoners
en den geestelijke.
'OMIMAV 57 2 6
De kerk van Wassenaar moet zeer oud
zijn, al valt van den oorspronkelijken toe
stand weinig meer waar te nemen, doordat
zij zeker tweemaal en misschien zelfs drie
maal is verwoest.
Den eersten keer zou dat dan gebeurd
kunnen zijn in 1392, toen na de laaghar
tige moord op Aleyda van Poelgeest, de
Ruwaard Albrecht van Beyeren de kas-
teelen der Hoeksche edelen, waaronder ook
Philips IV van Wassenaer, beval „van
onsen weghen neder te werpen, bernen
en de nederwerpen al sulcke huze, als
waren Philips van Wassenaeren de
alle der andere ballinghe van Willem
Cusers doot voorschreven, zoodat er muir,
noch stock, noch stake staande en blive.
Ende daer toe ghebiet alle de metselaers
onser stede van Leyden, dat sy dit doen
van onser weghen."
In verband hiermee moet even in her
innering worden gebracht, dat de Burg
graven van Leiden, dus sinds 1339 de
heeren Van Wassenaer, veelal woonden op
het kasteel „het Sandt" tusschen Rijns-
burg en Katwijk aan den Rijn. Niets her
innert daaraan thans meer dan de naam
„Zandlaan". Zeker is „het Sandt" in 1392
door de Leidsche metselaars afgebroken.
Op het stamslot te Wassenaar zal destijds
een andere tak van de familie hebben ge
woond. Zooals Obreen in zijn „Geschie
denis van het geslacht Wassenaer" aan
toont is de familie al spoedig nó 1200 in
verschillende belangrijke takken gesplitst.
De kerk wordt in het besluit van den
Ruwaerd niet genoemd, maar het zou geen
wonder zijn, dat de woede zich ook koelde
aan dit gebouw.
Het koor, met een torentje er op en
evenzoo de Westtoren bleven gespaard.
Het is n.l. bekend, dat in het torentje op
het koor in 1426 een klok hing, met het
randschrift „H. Maria, bid voor ons".
Honderd jaren later behoorden de hee
ren Van Wassenaer tot de Kabeljauwsch
gezinde partij. In den tijd van den Jonker
Franschen-oorlog 14881492 stroopten de
Hoeksche benden van uit Rotterdam het
land af en hielden duchtig huis in de
dorpen van de duinstreek. Of nu de ver
woesting van de kerk heeft plaats gehad
in 1392 of pl.m. 1490 valt niet met zeker
heid te zeggen. De bouworde in aanmer
king genomen is een herhaalde vernieling
niet uitgesloten. In ieder geval was de
kerk in 1515 weer hersteld, want dan ver
oordeelt Gerrit van Raaphorst een zekere
vrouwe Schaak voor een vergrijp als boete
te geven een gebrandschilderde ruit aan
de kerk te Wassenaar.
En eindelijk deelt Pars in zijn „Katwijk-
sche Oudheden" mede, dat de Staatsche
soldaten op 26 Juli 1573 de kerk te Was
senaar hebben uitgebrand en verwoest.
Weldra ontvingen de Hervormden de
kerk „als een uitgebrande en uitgeplun
derde romp."
Toen er in 't laatst der 16e eeuw een
toestand van meerdere stabiliteit ont
stond, ontwaakte ook weer de bouwbe-
drijvigheid men denke slechts aan
Leiden in het laatste tiental jaren der
16de eeuw en zoo werd een deel dei-
ruïne onderhanden genomen en voorzien
van een nieuw dak in 1594.
Een beeld van de kerk na 1594 geeft u
de schets, welke ik maakte naar een tee-
kening op het Leidsche gemeente-archief.
In het vorige artikel zijn eenige voor
de weerkunde belangrijke verschijnselen
aan den wolkenhemel behandeld en heb
ik de belofte gegeven een en ander mede
te deelen over de vormen der wolken. Aan
deze belofte voldoende, moet ik in herin
nering brengen, dat de wolken, ieder naar
haar eigen soort, op bepaalde hoogten in
den dampkring voorkomen. Met deze om
standigheid voor oogen hebben de oudere
meteorologen de wolken verdeeld in vijf
verschillende groepen (oorspronkelijk in
drie). Deze indeeling is zoo logisch en
praktisch, dat zij tot nu toe behouden is
gebleven. Wanneer ik deze indeeling hier
verder ga bespreken, is dit niet met misken
ning van de vele pogingen, ook uit den
laatsten tijd, die men gedaan heeft om te
gemoet te komen aan de behoefte aan een
ruimere classificatie der wolken, maar de
oude classificatie is zoo goed, dat men
hoogstens er in kan slagen enkele soorten
er aan toe te voegen. Eenvoudigheidshalve
zal ik mij bepalen tot de classificatie door
Hildebrandson, Kóppen en Neumayer op
gesteld, waaraan de moderne meteorolo
gen slechts weinig hebben kunnen veran
deren.
Volgens deze classificatie dan worden
vijf hoofdgroepen onderscheiden:
I. De hoogste wolken, gemiddeld 9000
meter hoog.
1. Cirrus of vederwolk, vederachtige,
streperige of handvormige, dunne wolken
(windveeren.)
2. Cirro-stratus, sluierachtige, witte of
grijsachtige meest over den geheelen
hemel verspreide wolken.
Deze twee wolkensoorten bestaan uit
ijskristallen. De laatstgenoemde soort
geeft dikwijls aanleiding tot het ont
staan van gekleurde en witte lichtver
schijnsels om en bij de zon of de maan
(halo's, bijzonnen, enz.).
II. Middelhooge wolken, 30007000 me
ter hoog.
3. Cirro-annulus, schaapjeswolk, in rijen
en groepen gerangschikt in afzonderlijke
velden, dun zonder schaduwen.
4. Alto-annulus. groote schapenwolken,
ongeveer als ci-cu doch veelal met rand-
schaduwen.
5. Alto-stratus, hoogdrijvende, in een
dunne laag zich uitstrekkende, grijze of
blauwachtige wolken.
III. Lagere wolken, 10002000 meter
hoog.
6. Strato-annulus, dichte, donkere, bal-
vormige wolken, die meestal den geheelen
hemel bedekken, dikwijls zijn blauwe ope
ningen zichtbaar. Een typische winter-
wolk.
7. Nimbus of regenwolk, dichte donker
grijze gerafelde, bij regenweer voorkomen
de wolken.
IV. Wolken in opstijgende Iuchtstroo-
men gevormd.
8. Annulus of stapelwolk, dikke wolken
met vlakke onderzijde (op ongeveer 1400
M. hoogte) en bloemkoolvormige toppen
op 1800 meter hoogte). De toppen zy'n ver
blindend wit. Wolken meest in rijen ge
rangschikt. In den zomer mooi-weer-wol-
ken.
9. Annulo-nimbus of onweerswolk <on-
weerskop), die als hooge bergen opstapelen
en dikwijls aan den bovenkant snel aan
groeien en omhoog stijgen, soms vele dui
zenden meters hoog. Langs de zijkanten
vertoonen zich losse, gerafelde wolken van
het annulus-type, boven de toppen witte
of grijze cirro-stratus-sluiers, onder de
wolk meestal grauwe, gebogen regenstre-
pen (in den winter sneeuw- of hagelstre-
pen), meestal tegen een grijzen achter
grond.
V. Stratus of mistwolk, meest op hoog
ten van 100400 meter, soms hooger.
Grauwe wolkenlagen met weinig tintscha-
keeringen, soms eenigszins doorbroken,
zoodat men daarboven den blauwen he
mel ziet, die somtijds met ci bezet is.
Het is niet mogelijk een nauwkeurige
omschrijving van deze 10 hoofdsoorten te
geven, waartusschen zich vaak overgangs
vormen vertoonen. Het onderscheiden van
verschillende wolkentypen is in het alge
meen niet zoo moeilijk maar het geven
van de passende namen kan men alleen
aanleeren óf door gebruik te maken van
een wolkenatlas (waarvan enkele verschil
lende uitgaven bestaan) óf onder leiding
van een meteoroloog. Misschien zou het
mogelijk zijn excursies te organiseeren. die
de deelnemers gelegenheid kunnen ge
ven onder leiding van een meteoroloog
wolken te classificeeren. Bij voldoende be
langstelling zou ik mij wel enkele malen
met die leiding willen belasten.
Er is in het algemeen zooveel aan de
verschillende wolken te zien, dat de be
schrijving daarvan vele kolommen in de
krant zou beslaan en dan nog zou niet
alles duidelijk genoeg te maken zijn. On
der die merkwaardigheden zijn de ban
RECLAME.
9016
den en strepen van veel belang en moeten
vooral de z.g. golfwolken genoemd wor
den, die werkelijk ontstaan ten gevolge
van een golf-vormige beweging in de hoo-
gere luchtlagen. Ook de geweldige verti-
kale bewegingen in de atmosfeer, die de
hooge annulo-nimbi verraden verdienen in
hooge mate de belangstelling.
De wolken zijn de meteorologische ver
schijnselen, welke het meest tot den leek
spreken. Zij demonstreeren door vorm,
kleur, verandering, drift en combinaties
op de meest aanschouwelijke wijze de
voornaamste atmosferische processen. Zij
geven ook zeer belangrijke aanwijzingen
voor het in de naaste toekomst te ver
wachten weer en daarom moest ieder, die
belang stelt in de weerkunde, eigenlijk
allereerst de verschillende wolkensoorten
grondig bestudeeren. Het bovenstaande zij
daartoe meer opwekking dan leering. want
de wolken moet men in de vrije Natuur
bestudeeren.
(Nadruk verboden). C. N.
Eva door Johan de Meester.
(C. A. J. van Dishoeck,
Bussum).
Wie zich thans neerzet om een aan
kondiging te schrijven van De Meester's
laatsten roman zijn allerlaatsten
schrijft natuurlijk een „In Memoriam".
Zóó kort na zijn plotselinge dood dwaalt
de aandacht noodzakelijk van het ééne
boek af en richt zich op de geheele figuur
van den schrijver.
Met Johan de Meester is een kunstenaar
heengegaan, die niet alleen als roman
schrijver, maar bovenal ook als journalist
een groote geestelijke kracht is geweest in
het geheele Nederlandsche cultuur-leven
van de laatste vijf-en-twintig, dertig jaren
De beteekenis van de Meester's letter
kundige arbeid kan men pas volledig en
diep beseffen, wanneer men dezen ziet in
het kader van den tijd, waarin hij ont
stond. vooral wanneer men haar be
schouwt in verband met het werk zijner
onmiddellijke voorgangers. Deze immers,
de zoogenaamde „Nieuwe-Gidsers", zijn in
hun eersten en besten tijd zuivere renais
sancisten geweest; ze worden slechts ge
dreven door een hartstochtelijk verlangen
naar schoonheid en door de begeerte tot
het feestelijk uitvieren hunner eigen indi
vidualiteit. Zij zijn groot geweest, doordat
zij de kracht van beide, van het schoone
en van het indivudueele. triomfantelijk
hebben laten gevoelen, maar daarbij waren
zij tevens de mannen der analyse, der ont
leding. Hunne dichters brachten alles, wat
momenteel hunne harten beheerschte, ook
momenteel tot uiting, zoodat tenslotte al
hunne gevoelens, van liefde tot haat, van
afkeer tot verrukking, in vers na vers uit-
eenlagen, zonder te zijn samengebonden
tot een hoogere eenheid. Hunne prozaïsten
gaven een levensuitbeelding, die al te zeer
gericht was op de bestrijding der uiterlijke
verschijnselen dezer wereld, zonder dat
deze werden vastgegrepen en saamge-
voegd in een verdiept verband. Zij waren
anarchisten naar den geest, en al hebben i
zij het Hollandsche woord doorvloeid met
een kleur en een kracht als waarvan een
vorig geslacht zelfs niet durfde droomen, i
al hebben zij tevens aan schoonheids
verlangen, aan persoonlijkheid, aan levens
durf en intuïtie onmisbare elementen in
ons geestesleven versterkt, toch schenen
zij de dwingende en organiseerende macht,
welke eigen is aan het scheppend ver
mogen van den gróóteren kunstenaar te
verloochenen ofniet te kennen; en
hiermede ontbrak het hunnen arbeid aan
synthese van leven en van menschelijk-
heid. Wie na hen kwamen als kunste
naars, zouden stellig niet groot zijn ge
worden zonder hunnen invloed, maar die
werden toch iets meer nog óók. In de
poëzie bereikten Gorter. Henriette Roland
Holst, Leopold en Boutens een syntheti
sche levensbezinning zooals de oorspron
kelijke Nieuwe-Gidsers nimmer hadden
gekend, maar wier uiting toch gedragen
werd door hunne kracht en schoonheid
van atal. door hunne ontroerende wijze
van woord gebruik. Echter, meer nog
dan de poëzie zou, in deze geheele evolutie
onzer literatuur, het proza veranderen van
karakter en bedoeling. De eerste moderne
prozakunst in ons land was ontstaan onder
invloed der Fransche schrijvers, die toén
groot waren (Zola en Huysmans in zijn
eersten tijd) en het bracht hier niet alleen
de beklemmende eenzijdigheid van een
ijzerhard en strak realisme, maar tevens
geschiedde hare voorstelling in Fransche
figuren, zooals Madame Bovary. Nana en
Jésus-Christ uit „La Terre", figuren,
die té ver afstonden van ons Hollandsch
volkskarakter om hier onmiddellijk als
schoone, levens-echte scheppingen te kun
nen worden aanvaard.
En er kwam daarbij nóg iets. Want wie
zich in dien tijd verdiepte in de verhalende
proza-literatuur van den dag, kreeg dik
wijls den indruk niets anders vóór zich te
zien dan een overstelpenden vloed novel-
listisch en schetsmatig kleinwerk. Dit
kleinwerk mocht zuiver zijn van waarne
ming misschien en ook verrassend van
uitbeelding, maar het was toch niét ge
plaatst in de deinende ruimte welke achter
het uitgebeelde leven een nog grooter
leven te zien of te vermoeden geeft. Zoo
hracht dus het eerste moderne proza in ons
land een strak-realistische kleinkunst,
waarvan de geteekende personen en toe
standen geen typeerend Hollandsch ka
rakter droegen. Dit alles zou echter in het
volgend stadium onzer literatuur, waaraan
de naam van De Meester verbonden is, ge
heel veranderen, langzaam wel, maar toch
zeker. Het proza trad terug uit de knel
lende banden van een al te nauwkeurig
realisme. het vond een zorgvuldiger
evenwicht tusschen verbeelding en werke
lijkheid en het werd zelfs even doorvloeid
met een vleug van nieuwe romantiek.
Daarenboven breidde het zich uit van
schets en novelle tot den grooteren, diepe
ren roman en het ging in milieu-schilde
ring en karakter-teekening een eigen
Nederlandsche geaardheid vertoonen. Na
tuurlijk voltrok zich deze ontwikkeling zeer
langzaam en hare symptomen waren reeds
vaag en vroeg bij verschillende schrijvers
te bespeuren. Maar het groote boek waar
in het alles tezamen voor het eerst op
treffende en duidelijke wijze zich veropen
baarde. was de roman „Geertje" van
Johan de Meester. Daarom staat De Mees
ter's werk hier als een mijlpaal van heel
groote beteekenis. Na „Geertje" scheen
onze geheele proza-literatuur zichtbaar te
veranderen; toén kwamen „Armoede" van
Ina BoudierBakker. „De roman van een,
Gezin" van Robbers. „Voor de Poort" van
Top Naeff, het realisme had eindelijk
het Hollandsche hart weer veroverd; Hol
land had zijn romanschrijvers terugge
vonden. En er is nog veel meer, want
temidden van den weemoed, de smart, de
„Lebensvemeinung" onzer moderne litera
tuur stond plotseling het boek van De
Meester als een heerlijke, groote levensbe
vestigende kracht: hier was een bijna
plechtige belijding van het leven in zijn
schoonheid en goedheid, hoezeer het uiter
lijk ook verminkt en besmeurd mocht zijn;
hier ook was het symbool ontbloeid van
een schoon en menschelijk ideaal; het
ideaal van de volmaakte, de rotsvastge-
loovende en onwankelbaar-getrouwe vrou
wenliefde.
Maar het allerbelangwekkendste bij
„Geertje's verschijnen was wellicht: dat
dit boek niets of weinig gaf van de direct-
ontroerende taalschoonheid der tachtigers,
weinig ook eigenlijk van hunne sensitieve
uiterlijkheidsverbeelding, terwijl het toch
een groote en schoone schepping was, en.,
onmiddellijk als zoodanig werd erkend.
„Geertje" was niet te bewonderen op
dezelfde wijze noch om dezelfde redenen
als Roosdorp's „Kinderen" en Van Looys
„Nacht-cactus", bij „Geertje" was plotseling
en bijna bruusk afgezien van elke bedoe
ling tot schoonheidsontroering, maar er
was gegrepen, diep en zeker, naar de
innerlijke kern van ons leven met geen
ander doel dan ons te voeren tot betere
kennis van onszelf en van de wereld.
En duidelijk heeft De Meester in zijn
volgend werk deze zelfde lijn gevolgd:
XII.
Een groot gevaar ontstaat bij het bieden
van een tweekleurenspel, indien niet vol
daan is aan de eerste eischen van top-
kaartslagen en algemeene troefsterkte.
Sommige spelers zijn zóó overtuigd van
de sterkte van een twee-kleurenspel,
waarvan zij zoo dikwijls goede resultaten
hebben gezien, dat zij niet kunnen nalaten
beide kleuren te bieden, ook al is de alge
meene- en de troefsterkte van hun spel
niet voldoende om aan deze eerste eischen
te voldoen. Herhaaldelijk ziet men een
speler meerdere slagen „down" gaan,
waarbij hij dan tot zijn verontschuldiging
zegt: „Ja, maar ik had toch een twee
kleurenspel. Gaat men dan het spel na,
dan blijkt dat zijn spel iets dergelijks was
als:
Sch V, 10, 8, 3, 2,
Ha H, 5,
Ru H, 9, 8, 5, 4,
KI. 6
Het is volkomen waar dat wanneer de
partner een sterk steunspel heeft voor
een van deze kleuren, een behoorlijk
resultaat zeker is en het bereiken van een
manchebod zelfs mogelijk is. Het is
echter evenzeer waar dat wanneer de
partner een slecht of wellicht waardeloos
spel heeft, (hetgeen ook voorkomt i. een
debacle veelal het gevolg is.
Vooral wanneer zooals in bovenstaand
geval een hooge en een lage kleur aan
wezig is, en de tegenpartij heeft een tus-
schenbod gedaan, dreigt het gevaar van
een doublet.
Indien men op het bovenstaande spel
heeft geopend op een schoppen en de
tegenpartij biedt twee harten, moet men
tot drie Ruiten gaan indien men ook dit
kleur wil laten hooren. Onnoodig te zeg
gen dat het risico van een dergelijk bod
veel te groot is en bij een ongunstige
kaartverdeeling een mogelijkheid van 5
6 down aanwezig is. Toch ziet men her
haaldelijk dergelijke fouten begaan, die
steeds zijn terug te brengen tot de fout
van een openingsbod dat niet voldoet aan
de primaire eischen van sterkte en top-
kaartslagen. Men zal goed doen eerst dan
de beide kleuren van een twee kleurenspel
te noemen indien zij beiden voldoen aan
de algemeene eischen welke voor een één
bod kunnen worden gesteld. Eerst dan
komt de meerdere sterkte van een twee
kleurenspel tot zijn recht.
Speciaal moet men aan de eisch van
2V: topkaartslag streng de hand houden,
indien beide kleuren niet meer dan 5
kaarten bevatten. Is een der kleuren ech
ter langer, dan kan men deze eischen
echter desnoods iets verminderen. Een
spel als
Sch A, x.
Ha V, B, 10, x, x, x,
Ru
KI H, 10, x, x. x,
heeft slechts weinig steun van den part
ner noodig om een manche bod in Har
ten mogelijk te maken. Zou men hierop
geen harten openen, dan zoo na een
bod van de tegenpartij, het laten hooren
van een of beide kleuren, in een latere
ronde, te gevaarlijk worden.
Een twijfelachtig geval blijft steeds het
volgende: Indien men op een van de
kleuren van een twee-kleuren spel heeft
geopend en men wordt door den partner
gesteund, moet men dan de tweede kleur
nog laten hooren of niet? Is de tweede
kleur zeer sterk, vooral in topkaartsla-
gen, zoodat slam mogelijkheden aan
wezig zijn, dan zal ook het laten hooren
van die kleur aanbeveling verdienen. Is
echter geen slemmogelijkheid aanwezig
dan late men by voorkeur die kleur niet
hooren doch blijve in de door den part
ner gesteunde kleur. Ook de tegenstan
ders weten natuurlijk dat een tweekleu-
ren spel sterk is en zullen eerder tegen-
bieden om te trachten u te hoog te laten
gaan, terwijl zij, indien maar één kleur
genoemd is, wellicht uw bod zullen laten.
Uit den aard der zaak kunnen zij tegen
een tweekleuren spel iets lichter tegen-
bieden, ten eerste omdat zij vermoedelijk
meerdere sterkte in de andere kleuren
zullen hebben, ten tweede kort zullen
zijn in de door u geannonceerde kleuren,
en ten derde, wetende dat uw spel sterk
is en uw manche bod vrij zeker, bereid
zullen zijn om een of twee down slagen
te riskeeren om te trachten dit tegen te
gaan. Aangezien als regel de verdedi
gende waarde, dus de waarde voor tegen
spel, van een twee kleuren spel minder
groot is, zult u eventueel niet of moeilijk
kunnen doubleeren, waardoor u wellicht
verleid zult worden uw eigen spel te hoog
te bieden.
Heeft men op een twee kleuren spel op
de lagere kleur geopend (wegens grootere
lengte of sterkte) en is men door den
partner gesteund, dan kan men er eerder
toe overgaan een zwakkere doch hoo
ger tellende kleur te laten hooren om te
trachten hierin het manchebod te be
reiken, omdat men de zekerheid heeft
dat indien de partner in deze kleur geen
steun heeft, hij terug zal gaan naar de
oorspronkelijk geboden kleur. Heeft de
partner echter ook in die kleur steun,
dan zal het manchebod daarin eerder te
bereiken zijn.
Voorbeeld
Sch H, V, 10.
Ha A, V, 8, 4,
Ru 10, 5, 4,
KI 10, 7, 6,
Sch A, 8, 4, 3 Sch b, 9, 7, 6,
Ha 10, 2, Ha H, 9,
Ru H, V, B, 9, 2, Ru 8, 7, 6, 3,
KI H, 3, KI 8, 5, 2,
Sch 5, 2,
Ha B, 7, 6, 5, 3,
Ru A.
KI A, V, B, 9, 4.
Is na Uw openingsbod van 1 klaveren,
1 Ruiten gevolgd, dan zal de partner on
getwijfeld tot 2 klaveren steunen. In dit
geval kan men veilig hierna 2 Harten
bieden, wetende dat de partner naar drie
klaveren zal loopen indien de Harten
kleur niet convenieert. Kan hij, zooals in
bovenstaand geval, ook harten steunen,
dan zal het Manchebod hierin mogelijk
zijn, terwijl het in Klaveren onbereik
baar is.
Nog zwakkere tweede kleuren kan men
laten hooren in het geval dat na opening
van den partner met 1 Sans Atout, en
nadat men zelf 2 in een goede kleur heeft
geboden, de partner opnieuw 2 Sans
Atout laten hooren. Zelfs een gepronon
ceerd zwakke tweede kleur kan men als
dan laten hooren. Indien men bijv. na
een opening van den partner op 1 Sans
Atout, 2 Schopen heeft geboden op:
Sch H, V, B. 8, 4,
Ha 9, 8, 6, 3, 2,
Ru A, 6,
KI 5,
en de partner biedt daarna 2 Sans Atout,
is de beslissing of men 3 Sans Atout dan
wel 3 Harten moet bieden, moeilijk. Ik
voor mij zou altijd 3 Harten bieden om
den partner duidelijk te maken dat Sans
Atout gevaarlijk is en hem opnieuw de
keus te laten. Heeft hij een behoorlijke
Sans Atout met eenige topkaarten in
Harten, dan bestaat er weinig twijfel of
4 Harten worden gemaakt.
Een afwijking op den regel dat eerst de
hoogste kleur genoemd moet worden, die
ik persoonlijk steeds toepas en die ik
sterk kan aanraden, is de volgende:
Heeft men een twee kleuren spel in een
hooge en een lage kleur, bijv. Schoppen
en Klaveren, en is reeds door de tegen
standers een openingsbod gedaan in een
van de tusschen liggende kleuren, dan
bied ik eerst de lagere kleur en wel om
de volgende reden.
Heeft de tegenpartij 1 Ruiten geboden
en men biedt daarna 2 klaveren, dan kan
men indien de partner niet steunt en de
tegenpartij 2 Ruiten biedt, daarna alsnog
2 Schoppen laten hooren. Heeft men
echter na het bod van 1 Ruiten 1 Schop
pen geannonceerd, dan moet men, na een
bod van de tegenstanders van 2 Ruiten,
tot 3 Klaveren gaan, hetgeen wellicht te
gevaarlijk is. Heeft men dus een twee-
kleuren spel en is reeds door de tegen
partij geopend, dan zal men verstandig
doen even na te gaan of een dergelijke
mogelijkheid wellicht bestaat.
Hiermede ben ik aan het einde geko
men van mijne beschouwingen over het
openingsbod van één in een kleur of in
Sans Atout. Ik zal nu doorgaan met het
behandelen van die spellen waarop hoo
ger geopend moet (resp. kan) worden.
A. J. VERS TEEG.