Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde hu Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 10 Juni 1931 Derde Blad No. 21847 Jaarlijksche Algemeene Vergadering te Leiden De C. W. v. d. Hoogt prijs toegekend aan Arthur van Schendel Een nieuwe Mei-prijs uitgeloofd O o I un den vooravond van de jaarlijksche I itmeene vergadering van de Mij. der Vierlandsche letterkunde heeft gister- -ond jhr. dr. P. J. van Winter een voor- jdit gehouden over De verkoop van Louisiana in 1803, naraan het volgende is ontleend: Ine Franschen zijn nog steeds niet ver vend met de gedachte dat zij Louisiana Ljen prijs gegeven en hun roeping als jijuurbrengers hebben verloochend. Dc l-enkanen beginnen met den aankoop K het gebied ten W. van de Mississippi Ï31 tijd van machtsontplooiing. Maar hoe lóben de leidende tijdgenooten den ver- cop van Louisiana beschouwd? '1 Frankrijk heeft men inderdaad ook 1 het prijsgeven van den kolonialen jchtsdroom pijnlijk gevoeld, maar jjaparte's zin voor de werkelijkheid gift er de noodzakelijkheid van erkend, asiana moest verkocht worden vóór de «tlschen er zich van konden meester iten; de Ver. Staten met dat grondge- ti uitgebreid zouden mettertijd een te- fricht tegen Engeland kunnen vor ig. [in Amerika is men door den inhoud van k tractaat met Frankrijk verrast. Hoe- 1 de voortrekkers al eenigen tijd de ssippi aan het voortdringen waren, adden alle officieele wenschen steeds an 'de grensrivier halt gehouden. Toen ft er bekend was geworden, dat de unsche regeering Frankrijk uitzicht op slana had gegeven, waren de verant- .rdelijke leiders niet in staat geweest vastheid een gedragslijn te trekken. hadden de rechten van de Amerika- 1 op vrije vaart langs de Mississippi r de toekomst trachten te waarbor- maar zij hadden de oogen eigenlijk Kiwillens gesloten voor de gevaren die lp de onafhankelijkheid en de zelfstan- yieid van de republiek opgesloten lagen 3 ten Fransch-Engelsche antoganie op iierikaanschen bodem. iToen bekend werd wat de Amerikaan- lót gezanten in Parijs buiten hun boekje fedden tot stand gebracht, ontstond lug verzet onder de Federalisten van I; tommercieèele Noord-Oosten, voor wie Be uitbreiding naar het Westen ver tedering van invloed beteekenen moest kt lag in de lijn van hun politiek. Onder [Republikeinen, de regeeringspartij,die fcomas Jefferson tot President had ge- (ran, werden constitutioneele bezwaren sord tegen een verdrag dat nieuw rsdgebied aan de Unie toevoegde en leerrecht beloofde aan vreemdelingen, p agrariërs echter, die in de Republi- enuche partij den toon aan gaven, wilden r met van hooren, dat men de kans op prvloed van ongerept land zou laten tppen en Jefferson koos hun zijde o.m. bdat hij in een toekomst met Louisiana ïi Amerikaansch grondgebied de moge- fclheld zag van een republikeinsche de- pcratie, in veredelend contact met de latuur en afgewend van het oude Europa b: de Idealen van de Fransche revoluüe krloochende. Tot slot stond spr. nog stil bij de finan cing van de transactie, die onder lei- r.g van de Engelsche firma Baring op Londensche en Amsterdamsche geld- irkten geregeld werd. Hij wees er op, pil hier voor het eerst een groote Ameri- ansche affaire niet door Amsterdam se bankiers zelfstandig werd behandeld la tocht daarvoor een verklaring te vin- liin In de diep-wortelende handelsbetrek- fcigen van Engeland met Amerika tegen- Iner de veel vlakker wortelende relaties lier Amsterdammers, die zich eenzijdig lat kapitaalsvoorziening bezig hielden. Iht de firma Baring in 1803 ook de leiding |c handen nam bij groote leeningen, had |bor de 19de eeuw verstrekkende gevol- want het zou*ditzelfde bankiershuis |rjn, dat later aan de Amerikanen de diddelen verschafte voor de economische Jatilleering van 'tpas gekochte Louisiana, lin merkwaardigerwijs zou dat geld even- lils in 1803 voor een belangrijk deel door ISderlandsche beleggers worden beschik- |bar gesteld. Hedenmorgen te halfacht werd de ver ifiëring geopend met een Openingsrede van prof. dr. N. J. Krom. J Wjj ontleenen er het volgende aan: Spr. herdacht allereerst de in het afge lopen jaar gestorven leden der Maat- thappij, de heeren dr. L. Bolk, A. Reyding 't H. Ph. Visser 't Hooft, dr. G. J. Boe- Mogen. mr. W. F. van Leeuwen, prof. dr. W de Visser, prof. dr. H T. de Graaf, |f J. Diekema. Joh. H Been. J. J. Bruna. Th John de Viliiers. J. Vinhuizen, mr. Aart pn der Leeuw, mr. Flor Heuvelmans en phan de Meester. J Uitvoerig schetste spr. vervolgens de laats en de rol, welke de Nederlandsche lJ'l en het Nederlandsche denken I- de Indische samenleving innemen. Sinds het oogenblik, waarop de Iwste factorijen aan den vasten wal wer- I j"n gevestigd, is er op Indischen bodem I '«lerlandsch gesproken. De Compagnie ■Wrijft Nederlandsch, ook al zijn enkele laheemsche zinswendingen en woorden in I taal binnengedrongen. Voor de inland- I kleur biedt het vers de gelegenheid, 1 Mi zoodra de maker ernaar begint te I heven een dichter te zijn, houdt het in- I Mnsche op en krijgt men zoo zuiver I hogelijk Nederlandsch, niet alleen in de I horden, maar in den geheelen opzet van 1 dichtwerk. De beste dezer Indische I "iters is Ter Kamp, wiens kunst zuiver I 'Merlandsche is. Spr. concludeerde hier- I adat lle*; Nederlandsche denken zich in I hdiè zuiver en afzijdig kan houden, maar «'blijft ook toegankelijk voor plaatselijke I jmoeden, die tot verbastering zoo goed als j:.,crniking kunnen leiden. Het vraag je 'an de plaats der Nederlandsche taal de Indische samenleving is van bijzon e-belang, nu het Indische Departement van Onderwijs eenige maanden geleden zijn plannen heeft bekend gemaakt voor de inrichting der litteraire faculteit, die eenmaal een onderdeel zal vormen van de Nederlandsch-Indische Universiteit. Die plannen geven een leiddraad voor wat men zich voorstelt, dat noodzakelijk is voor het Indisch hooger onderwijs. Zij voorzien in een leerstoel voor het Neder landsch, die naar de toelichting uitdruk kelijk op den voorgrond stelt, „een alge meen cultureele beteekenis" zal hebben. De practische beteekenis van een leerstoel voor Nederlandsche taal- en letterkunde ligt in het feit, dat er een studiecentrum voor middelbare acte Nederlandsch mede wordt geschapen, een acte, die in A en B zal moeten worden gesplitst, in den trant van die voor die moderne talen hier te lande, aangezien immers dit diploma ook zal worden begeerd door personen, voor wie het Nederlandsch een vreemde taal is. De B-acte zal dezelfde bevoegdheid geven als het hier te lande verkregen middel- baar-Nederlandsch; meer dan in het moe derland zal echter de aandacht vallen op taal- en letteren buiten de landsgrenzen: Indië. Zuid-Afrika, Vlaanderen. Aldus zal deze leerstoel bijdragen tot versterking van de Groot-Nederlandsche gedachte. Bij de keuze van een hoogleeraar zal met deze bijzondere eischen rekening dienen te wor den gehouden. Naast bevrediging over de erkenning van het recht van het Neder landsch op één der zes leerstoelen van de faculteit, gevoelt spr. ook teleurstelling, omdat de leerstoel te Batavia zoo onom wonden wordt gelijkgesteld met die in Engeland of Amerika. Dat is dan toch weer Nederland in den vreemde! Wat de letterkunde betreft zal vooral aandacht worden gewijd aan de Neder landsche gebieden buiten het moederland, terwijl ook de geschiedenis vertegenwoor digd zal zijn. Er wordt n 1. een hoogleeraar aangesteld voor de geschiedenis van Europa benevens nieuwe geschiedenis van Nederlandsch-Indië. terwijl een andere hoogleeraar de oud-geschiedenis en kunst geschiedenis van Zuid-Oost-Azië zal do- eeeren Een bezwaar van deze regeling is, dat de student na zijn candidaatsexamen zich uitsluitend op Z.O.-Azië richt en zich van Europeesche geschiedenis niets meer aantrekt. Bovendien acht spr. het onjuist, 1 dat van de geschiedenis van Indië, de odöe geschiedenis wordt afgeknipt, al betrof zij een ander volk. De oudheidkunde zal ver- I tegenwoordigd zijn door een buitenge- wonen leerstoel in de archaeologie, doch dit is dan natuurlijk de Hindoe-Javaan- 1 sche Het werk van den Oudheidkundigen Dienst is er borg voor. dat de tijd van ver- waarloozing t.o.v. de Nederlandsche oud- heidkunde in Indië achter den rug is. Spr. besloot met te zeggen, dat de Nederlandsche leerstoel ervoor heeft te 1 zorgen, dat het Nederlandsch voor allen, die ermee in aanraking komen, meer gaat beteekenen dan een hulpmiddel om zich 1 verstaanbaar te maken. Met dezen wensch verklaarde spr. de 165ste vergadering der Maatschappij voor I geopend. j Jaarverslagen. I Hierna bracht de heer H. T. Damsté het jaarverslag uit. Hieraan is het volgende 1 ontleend De eerste Maandelijksche Vergadering in het nieuwe vereenigingsjaar op 10 Octo- j ber 1930 koos dr. N. J. Krom tot voorzitter als opvolger van dr. J. H. Kern. De nieuwe voorzitter kon de vergadering verblijden j met het bericht, dat het H. K. H. Prinses I Juliana behaagd had het Haar aange- I boden buitengewoon Eerelidmaatschap te aanvaarden. In de Bestuurskamer prijkt thans het in het vorige verslag reeds aangekondigde gipsafgietsel van het in het Rijksmuseum te Amsterdam aanwezige borstbeeld van Nicolaas Beets. Werk van diens zoon. den predikant Cornelis Beets, hebben wij den kleinzoon ir. C. Beets te Hengelo daarvoor te danken Van de ter vorige Jaarvergadering be noemde 22 gewone en 5 buitenlandsche leden namen alle gewone leden hun be noeming aan, terwijl 3 buitenlanders de i rechten en verplichtingen der gewone i leden wenschten te dragen; 15 gewone leden ontvielen ons door den dood. Door de wetswijziging van 11 Juni werd de groep gewone leden aangevuld met 84 buitenlanders. Van hen droegen 23 reeds vroeger de rechten en verplichtingen der gewone leden. Van de 61 overigen ver klaarde zich thans nog een elftal daartoe bgreid De Maatschappij telt nu 1 eerelid, 654 gewone en 67 buitengewone leden. Onder die 654 zijn echter 50 niet-Neder- landers. die geen verplichtingen wenschten en dus enkel de rechten verkregen welke de Wet aan buitengewone leden schenkt. zeer volledig beeld van Haverschmidt's leven en werken geven. Verheugend werd het feit genoemd, dat het aantal schen kers van boekwerken toenam, waarbij de wensch werd uitgesproken, dat de leden der Maatschappij er aan denken hun ge schriften aan de Bibliotheek toe te zen den. Het boekenbezit vermeerderde door aankoop en schenking met 491 boekwer ken: het aantal tijdschriften en vervolg werken steeg tot 290. Het belangrijkste feit evenwel is de ver werving van de verzameling Boekenoogen, ongeveer 500 volksboeken en Moeder-de Gans-uitgaven omvattend. Verblijdend is het. dat deze aankoop kon geschieden dooi de offervaardigheid van vele leden der Maatschappij, door wie in enkele weken meer dan het gevraagde bedrag werd bij eengebracht, zoodat ook een Bibliotheek fonds gesticht kon worden, bestemd voor den aankoop van zeldzame boeken en handschriften. Voor de opberging van de genoemde verzameling schonk de heer L. F. Boekenoogen een fraaie eiken kast. Het financieel verslag, uitgebracht door dr. J. Heinsius werd vervolgens voorgele zen en goedgekeurd. M Namens de commissie voor taal- en let terkunde bracht prof. dr. J. W. Muller het jaarverslag uit. Het volgende is er aan ontleend: Het verslag gewaagt dan uitvoerig van de groote verdiensten van wijlen den heer Boekenoogen In zijn plaats is voorloopig tijdelijk de heer W. L de Vreese tot lid der commisie benoemd. Van het door de Maatschappij uitgege ven, door onze commissie geredigeerde Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde is het 49ste deel in 1930 ge reed gekomen; sindsdien is nog slechts één verdere aflevering verschenen. Doch naar wij vertrouwen, zal dit deel, als steeds in den loop van dit kalenderjaar voltooid zijn en vergezeld gaan van een register op de deelen XXVI—L, dat reeds bijna geheel voor den druk gereed ligt, en waaruit moge blijken, dat de Maatschappij door de uitgave, sedert 1881, van dit Tijdschrift aan de Nederlandsche philologie, met name aan de taal- en letterkunde, een be langrijken dienst bewezen heeft en be wijst. Wat de uitgaven betreft, zij vooreerst in herinnering gebracht, dat van de reeks herdrukken van populaire geschriften No. 1. het vermaarde Journaal van Willem IJsbr. Bontekoe. en tweeden, door den heer Hoogewerf zorgvuldig is herzien, en No. 4. de bundel Walvischvaarten. over winteringen en jachtbedrijven in het Hooge Noorden, door den heer L. Honoré Naber bewerkt, van welke herdrukken op de vorige jaarlijksche vergadering de eerste exemplaren getoond zijn in het najaar het licht hebben gezien. In de nalatenschap van den heer Boe kenoogen werden o.a aangetroffen negen reeds geruimen tijd afgedrukte vellen van den hierboven bedoelden herdruk, No. 3 der Nederlandsche Volksboeken, t.w. van den Ridder metter Swane, van welken herdruk hij de bewerking gestaakt heeft. Op uitnoodiging dezer commissie, die een langer uitstel dezer uitgave niet wensche- lijk achtte, heeft nu haar secretaris deze uitgave zoo goed mogelijk tot een einde gebracht. Het nog ontbrekende vervolg en slot de zer uitgave is thans afgedrukt, wij hebben het genoegen, aldus prof. Muller, u hierbij het eerste exemplaar ter bezichtiging aan te bieden. Namens de commissie voor geschied- en oudheidkunde bracht dr. J. J. de Gelder verslag uit: Voorzitter bleef de heer Bijleveld, ter wijl de heer De Gelder secretaris blijft in plaats van den heer Van Blom. De commissie voegde aan haar buiten gewone leden toe de heeren Bijvanck en Fockema Andreae. In het afgeloopen jaar werden verschil lende onderwerpen ingeleid door de hee ren prof. De Blécourt, Bijleveld, prof. By- vanck, prof. Colenbrander, prof. Eekhof, mr. Fockema Andreae, dr. Kleyntjes. prof. Knappert, prof. Krom en prof. Meyers. Dr. A. A. van Rijnbach bracht hierna verslag uit ovpr den staat der boekerij van de Maatschappij. In dit verslag wordt dr. C. J. Boekenoogen als lid der Biblio theekcommissie herdacht, waar hij door zijn veelzijdige, inzonderheid ook biblio grafische kennis waardevolle adviezen gaf, het verslag maakt voorts melding van het aftreden van dr. N. J. Beversen als lid dier commissie: in de vacatures werd voor zien door de benoeming van mej. F. de Meyier en dr. R. van der Meulen. De belangrijkste schenkingen aan de Bibliotheek gedaan, werden hierna ver meld: o.a. die uit de nalatenschap van ir. A Reyding, voor het'tooneel van belang; die van mej. E. M. Kluit, die eenige boe ken schonk afkomstig uit de bibliotheek van Willem de Clercq, en die van een groot aantal jaarboekjes en almanakken, door den bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek afgestaan. Vooral van belang is de verzameling Haverschmidt (Piet Paaltjens), zoowel handschriften en brie ven als drukwerken omvattende, die een Het verslag van de commissie voor Schoone Letteren, dat vervolgens werd uit gebracht, luidde als volgt: De commissie voor Schoone Letteren toonde zich mismoedig, zoowel door den geringen oogst aan nieuwe, opmerkelijke voor den C. W. van der Hoogt-prijs. als boeken die in aanmerking konden komen door de critiek op vorige toekenningen, van dien prijs, waaraan zij heeft blootge staan. Vervolgens werd de uitslag bekend ge maakt der stemming over de benoemde gewone en buitengewone leden. Nieuwe leden. Tot gewone leden werden benoemd de heeren: dr. Henry Beets, Grand Rapids. Mich.; dr. M. Bokhorst, Pretoria; dr. Titus Brandsma. Nijmegen: dr. H. de Buck, Groningen; mr. R. P. Cleveringa, Leiden; dr. F. C, Dominicus. 's-Gravenhage; mr. H. G. P. Duyfjes, Leiden; P. A. Euwens, Curacao; L. P. H. Eykman, 's-Gravenhage: dr. J. L. M. Francken. Stellenbosch; dr. J. C. de Haan, Bandoeng: mr. P. J. Idenburg, Leiden: W. Kramer, Wageningen; L. C. Michels, Schijndel; P. A. J. Moojen, Den Haag: Manne Ot'tema, Leeuwarden; dr. H. D. Ozinga, Den Haag; dr. J. C. H de Pater, 's-Gravenhage; dr H. J. Pos, Amsterdam; dr. E. H. Renkema, Den Haag: jhr. dr. H. J. L. F. van Rheineck Leyssius, Voorburg; S. Rombouts, Goirle (N.-B.l; dr. Andre Schillings, Batavia; dr. W. A. P. Smit, Bandoeng; dr. F. W. Stapel, 's-Graven hage; mr. C. W. de Vries, Rotterdam; mr. F. de Vries, Rotterdam; de heer P. Wie- dijk; dr. W. E. van Wijk, Rotterdam; dr. J. de Zwaan, Leiden. Tot buitengewone leden werden be noemd. dr. H. Watjen, Munster; dr. John Holmberg, Upsala en L. L. Hammericht, te Kopenhagen. Prijs van Meesterschap. Namens de commissie voor geschied- en oudheidkunde bracht dr. J. J. de Gelder het advies uit inzake de toekenning van den Prijs van Meesterschap. Het volgende is er aan ontleend: Deze commissie heeft in haar laatste vergadering besloten met alle stemmen uitgezonderd één om het bestuur voor te stellen de prijs voor het Meesterschap ten bedrage van f. 1000 toe te kennen aan dr. A. E. van Giffen, den schrijver van: „De Hunnebedden in Nederland" (19271. „Die Bauart der Einzelgraber in den Niederlanden" (1930). De commissie heeft gemeend, dat zij in i géén geval een harer leden mocht noemen j als gerechtigd tot 't ontvangen van dezen prijs. Zij heeft voorts in haar waardeering van het werk van dr. Van Giffen boven dat van andere soortgelijke, overwogen dat dr Van Giffen voor de voorbeeldige ordening van de stof en de voortreffelijke wijze van publicatie zijner geschriften, eerst ook heeft moeten zorgen voor al het materiaal, dat hij bestudeerd heeft en dat hij heeft moeten opdelven en nasporen. Dit laatste, met zoo groote ijver, volhar ding en nauwkeurigheid uitgevoerd geeft een bijzondere beteekenis aan de werken van dr. Van Giffen, die recht heeft op de erkentelijkheid van allen die belang stel len in de vroegste geschiedenis van ons land. Op voorstel van het bestuur vereenigde de vergadering zich met het advies der commissie voor geschied- en oudheidkunde en kende den prijs van meesterschap toe aan dr. Van Giffen. De C. VJ. van der Hoogt-prijs. Bij punt 10 van den beschrijvingsbrief: Bekendmaking van het werk, dat het be stuur der Maatschappij, voor het vereeni gingsjaar 1930—1931, op advies van de commissie voor Schoone Letteren, met den jaarlijks uitgeloofden prijs van aanmoe diging. geheeten C. W. van der Hoogt- prijs" groot f. 1000, bekroond heeft, was door genoemde commissie een uitvoerig advies uitgebracht, waaraan het volgende is ontleend: De commissie voor Schoone Letteren ad viseert het bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde den C. W. van der Hoogt-prijs voor dit jaar toe te kennen aan het werk „Het fregatschip Jo hanna Maria" door Arthur van Schendel. Tot deze voordracht is niet dan na levendige gedachtenwisseling, maar ten slotte toch met algemeene stemmen en toen met de meeste aandrang besloten. De te berde gebrachte bezwaren golden niet de hoedanigheid van het werk, dat door allen om 't meest werd geroemd, maar betroffen in de eerste plaats den leeftijd van den schrijver, die, inderdaad niet meer tot de jeugdige schrijvers kan gere kend worden, wier aanmoediging bij wij len C. W. van der Hoogt, zij het niet bij uitsluiting, maar toch als voorname bij komstigheid, voor den geest zweefde, toen hij tot de stichting van den prijs overging. De stichter heeft meer gedaan dan een finaneieele daad; hij heeft, door het be leid van zijn nobele vrijgevigheid aan de Maatschappij der Letterkunde toe te ver trouwen, met goed recht verwacht, dat de bekroning elk jaar evenzeer een geestelijke aanmoediging, een richtsnoer voor de moderne letterkunde zou gaan beteekenen De commissie acht het haar voornaam- sten plicht, om jaarlijks hier een boek ter tafel te brengen, dat door de Maatschappij met gerustheid aan de waardeering van het Nederlandsche volk opgedragen, ken merkend mag genoemd worden voor onze moderne beschaving zooals deze zich in letterkundige verschijnselen uitdrukt. Doet zich bij de jongste schrijversgenera tie zulk een boek niet voor, dan zijn wij genoopt met het nadrukkelijk gewicht van ons advies te wijzen op een werk uit de naast-oudere generatie, waarin moderni teit naar ons inzicht in zulke sterke mate aanwezig is, dat er een heilzame en op wekkende kracht voor onze huidige letter kunde van zal uitgaan. Het werk van Arthur van Schendel vol doet ten zeerste aan dezen hoogen eisch. Het zou, meent de commissie, niet anders dan onbillijk zijn om een schrijver, die zich door zijn jeugdwerken „De zwerver verliefd" en „De zwerver verdwaald" te recht reeds een groote bekendheid ver wierf, maar die door menig minder werk van later jaren evenzeer terecht weder uit de publieke belangstelling verdween en in vakkringen nog slechts van een taaie, ta nende reputatie bleef genieten, thans, nu hij te voorschijn treedt met 'n arbeid, die niet alleen als een product van persoon lijke hernieuwing en verjonging van zijn schrijversbloed, maar die vooral als een voorbeeldig bewijs ons volk kan worden voorgehouden, dat ook in het Nederlandsch moderne taal en modern gevoelsleven kunnen samenliggen zonder elkaar te ver wilderen en afbreuk te doen, het zou on billijk zijn om van des schrijvers vroegere deugden, waar het de toekenning van dezen prijs betreft, een tegenwoordigen nood te maken. Dan make men nog eer der van den nood der tusschenliggende jaren een heden geldige deugd, en men verklare dat Van Schendel, de „Zwervers" en enkele prachtige novellen niet te na gesproken, met dit boek een nieuwe schrij ver bleek te zijn, die in zijn voorgaand werk niet werd aangekondigd, die met verrassing voor ons is komen te staan, en wiens „Johanna Maria", gesteld dat dit werk ons anoniem bereikt had. zou ge troffen hebben als een alleszins aanmoe diging verdienende aanvang van een door onzen tijd en door ons land en onzen volksaard geformeerde letterkundige ar beidzaamheid. Dit boek is als een bijdrage tot de Ne derlandsche letterkunde van velerlei be teekenis. Behalve dat het baanbrekend kan genoemd worden, in zoover het in onze romanschrijfkunst het element der zilte ruimte betrekt; behalve dat het ons taalgevoel verrijkt met den schat van uit het zeevarend volk voor het eerst naar een letterkundige bewustheid opstijgende scheepstermen, welke aan de lectuur een bijzondere bekoring verleenen; behalve dat het in de figuur van den zeeman Jacob Brouwer tot een uitdrukking ge raakt van die stroeve en eerlijke innig heid, welke ons altijd met trots als ken merkend voor het Hollandsche hart zal voorkomen; behalve dit alles biedt het, in den vorm waarin dit geschiedt, in den gebonden, doeltreffenden schrijftrant, in het vlot verloop der gebeurtenissen, in de samentrekking van het leven dier men- schen tot een kroniek van dit schip, zoo dat wij, wanneer wij den betrekkelijk kor ten roman beëindigd hebben, verbaasd staan, dat in zulk een klein bestek zoo veel van jeugd naar rijpheid, en van rijp heid naar den ouden dag geleidelijk groeiend leven staat samengevat. een voor menig jong schrijver bij uitstek leer zaam voorbeeld van hetgeen in den bes ten zin des woords moderniteit in de let terkunde beteekent. Zoolang zulke boeken in het Nederlandsch verschijnen, hebben wij reden om met fierheid en gerustheid te lezen wat onder het boegbeeld der Jo hanna Maria geschilderd staat: „Nil des- perjindum". De Mei-prijs. De voorzitter, hierna het woord nemen de, sprak ongeveer als volgt: Voor de mededeeling over een nieuw in te stellen prijs ontving het bestuur zijn inspiratie van de commissie voor schoone letteren. Deze mededeeling is deze: „Ons lid, de heer Jacob Mees te Rotter dam, deed het voorstel: jaarlijks (voor een onbepaald aantal jaren) een prijs van f. 1000 beschikbaar te stellen voor een roman uit het milieu der zaken- en kan toorwereld. In plaats van een roman zou ook een tooneelwerk of een film-scenario in aan merking kunnen komen. Na overleg met de commissie voor schoone letteren "•'eken er bezwaren te bestaan de strekking van den prijs in dien zin te beperken, dat de stof van den roman alleen ontleend zou zijn aan het zaken leven. Besloten werd de prijs van algemeene strekking te maken en die te bestemmen voor den besten roman, hetzij van een jong schrijver, hetzij van een schrijver van reeds gevestigden naam. Alleen stelde de heer Mees de voorwaar de dat, wanneer er bij het toekennen van den prijs tusschen eenige romans twijfel mocht bestaan, steeds een roman die ver band houdt met het zakenleven den voor rang zou hebben, om hiermee, zij het dan in zeer geringe mate, nog eenigszins van den oorspronkelijken opzet te doen blijken De commissie voor Schoone Letteren stelde voor, de commissie voor den „Mei- prijs" te doen bestaan uit haar leden, ver meerderd met de heeren Jacob Mees en Dirk Coster. Het behoeft wel niet gezegd, aldus prof. Krom, dat het bestuur zich geen oogen blik heeft hoeven te bedenken, of het 't gulle aanbod van den heer Mees wel zou aanvaarden. Het heeft dat gedaan met vreugde en dankbaarheid, en ook de an nexe voorstellen en wenschen worden gaarne gevolgd en nagekomen. Op voorstel van de Maandelijksche ver gadering werd vervolgens besloten om uit de renten van het Vaste Fonds f.500 be schikbaar te stellen voor den aankoop van Volksboeken uit de verzameling van wij len dr. G. J. Boekenoogen. Bestuursverkiezingen. De bestuursverkiezingen, welke vervol gens gehouden werden, hadden het vol- gende resultaat: herkozen werden de hee- ren H. T. Damsté als secretaris, dr. J. Heinsius als penningmeester en dr. A. A. van Rijnbach als bibliothecaris. In plaats van prof. dr. N. J. Krom (niet herkies baar) werd gekozen da. J. L. Walch uit 's-Gravenhage. Commissie voor taal en letterkunde: in plaats van wijlen dr. G. J. Boekenoogen werd gekozen de heer dr. W. L. de Vreese; herkozen werden de heeren dr. J. H. Kern en dr. J. de Vries. Commissie voor geschied- en oudheid kunde: herkozen de heeren prof. dr. H. T. Colenbrander en prof. mr. A. S. de Blé court. Commissie voor schoone letteren: her kozen: mej. F. de Meyier. In de middagvergadering hield de heer Henri Polak uit Laren een voordracht over: het land, het dorp en de stad. Met een woord van dank tot den spreker sloot prof. Krom de vergadering, na af loop waarvan vele leden een bezoek brach ten aan de rijks universiteits-bibliotheek op het Rapenburg waar een tentoonstel ling was georganiseerd van merkwaardige boekwerken en handschriften uit de boe kerij van de Maatschappij der Nederland sche Letterkunde. Vanavond vereenigen de leden zich aan een gemeenschappelijken maaltijd in „Den Burcht." De bibliothecaris van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden deelt ons mede, dat de tentoonstelling der belangrijke verzameling Oude Volksboe ken, Uitgaven van de Vertellingen van Moeder de Gans en andere zeldzame boe ken, afkomstig uit de boekerij van wijlen dr. G. J. Boekenoogen. gehouden ter ge legenheid van de Jaarlijksche Vergade ring der Maatschappij in de Universi- teits-Bibliotheek aan het Rapenburg, nog gedurende eenige dagen ook voor belang stellenden te bezichtigen zal zijn, des namiddags van 25 uur. RECLAME. 6979

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9