Bilderdijk-Herdenking te Leiden, v.ROSSEM's TROOST 2D cent kost per half pond GEZONKEN SCHAT. Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 8 Mei 1931 Derde Blad No. 21821 sstelijke bijeenkomst in het Groot-Auditorium. Heerenbaai EEN DUBBELTJE FEUILLETON. o ifravond vond alhier de feestelijke fckine plaats van Bilderdijk's terug- fclt de ballingschap. Naar men weet, ■tV- de groote dichter op 5 Mei 1795 iil) en keerde op 26 Maart 1806 Jons land terug. In het Groot-Audito- Ider Leidsche Universiteit waren vele nstaande persoonlijkheden bijeenge- wo wij opmerkten mr. A. van de Bakhuyzen, president-curator der »e Universiteit en mevr. Van de Bakhuyzen, mr. P. J. Idenburg, ■tan curatoren: prof. dr. J. Ph. Vo- liector magnificus, prof. dr. J. J. L,a secr. van den Academischen fc prof. dr. N. Krom, voorzitter als- landere bestuursleden van de Mijder Handsche Letterkunde, prof. dr. J. de k voorzitter van het Christelijk (verbond, dr. K. H. E. de Jong, voor van de Ver. van Wijsbegeerte, de Ijan de Quack, eere-voorzitter der Ve Ver. tot Bev. der Bouwkunst, bJ. D. Haver Droeze, voorzitter van iderlandschen Kunstkring. Voorts .aJ. R. Jordaan en J. E. W. Schut- Trimens de legatie van Zuid-Afrika Rte rezant zelf verhinderd was aan- te zijn. Tenslotte afgevaardigden het teidsch Studentencorps, van de ran de Unitas Studiosorum Lug- atava, van de Sanctus Augustinus, |bet Dietsch Studentenverbond, van Jjer. Studentenbond S. S. R„ van de ICnr. Stud. Ver., van het Nationaal mverbond, en verschillende belang- tden in niet grooten getale. I bijeenkomst werd geopend door een ord van den rector-magnificus der Universiteit, prof. dr. J. Ph. Vo- o.a als volgt sprak: .'streven om de nagedachtenis van boot Nederlandsch dichter te eeren; 5e aandacht te vestigen op de waar- jter gedichten, verdient onze sympa- IVooral in academische kringen, op taak rust historische tradities te houden, vooral ook aan de Leid- Boogeschool aan welke die taak wel jer bijzondere mate door haar ver- fis opgelegd, vooral ook te Leiden, j Bilderdijk een belangrijk deel van ken heeft doorgebracht. Inr omzendbrief spreekt de Bilder- lénmissie van een eerherstel, dat zij It en nastreeft. Inderdaad bestaat ileldlng om die veelzeggende uit- ng te bezigen. Waar eerherstel noo- rordt geacht, daar bestaat verwaar- I. verguizing. Het moet worden er- I dat in Nederland de groote dichters I verleden en heden vaak te weinig |n gelezen, te weinig worden gekend lefgehad. Dit is misschien voor een Je wijten aan gebrek aan nationale [ld. Maar het komt mij voor, dat hier de eerste plaats aan een andere moet worden gedacht. In geen ter wereld ik geloof dat ik dit [nationale zelfverheffing mag zeg- wordt bij het onderwijs zooveel steed aan de kennis van vreemde die uit den aard der zaak gepaard met beoefening van de litteratuur |omwonende volken. Die taalkennis terecht de bewondering van den deling Maar zij heeft haar schaduw zij werkt vaak een geringere belang voor onze nationale litteratuur in nd. Waar het op aan komt is een nationalisme met een gezond cos- litisme te vereenigen. De voorzitter van het Bilderdijk-comité, de heer Aug. Heyting, hield daarna een rede, waarin hij in herinnering bracht, dat Bilderdijk een leerling van de Leidsche Universiteit is geweest, en dat Bilderdijk ook tot den roem van Leiden heeft bijge dragen. Het was een Leidsch dichtgenoot schap, dat Bilderdijk's roem als dichter heeft gevestigd, toen hij 19 jaar oud was, door de bekroning van zijn gedicht: „De invloed der dichtkunst op het Staatsbe stuur", spoedig daarop gevolgd door het eveneens door dat genootschap bekroonde gedicht: „De ware liefde tot het vader land." Het is later wederom te Leiden, dat Bilderdijk zijn beroemde privaatcollege's heeft gegeven voor een schare Jongelie den, die mannen van buitengewone betee- kenis zijn geworden en die zich aan Bil derdijk gehecht hebben getoond. Voorts heeft Bilderdijk jegens Leiden een edel moedige daad verricht door de opbrengst van zijn befaamd leerdicht „De ziekte der geleerden", het voor dien tijd belangrijk bedrag van f. 1400. af te staan ter leniging van den nood, door de ontploffing van het kluitschip Spreker richtte zich vervolgens tot den burgemeester van Leiden, president-cura tor van de universiteit en eere-lid van het comité en tot den secretaris van het cura torium. den rector-magnificus en de aan wezige professoren, die hij met de verte genwoordigers van filosofische en letter kundige vereenigingen en instellingen en studentenorganisaties verwelkomde, doch in het bijzonder ook den heer J. C. ie Rütte, nazaat van Bilderdijk, achterklein zoon van diens dochter Louise Sibylle. Te vens deelde spr. mede, dat dr. Malan, mi nister van binnenlandsche zaken en on derwijs der Unie van Zuid-Afrika, zijn be noeming tot eerelid van het Bilderdijk- comité in de hartelijkste bewoordingen had aanvaard, gelijk ook de gezant der Unie, de heer Dan. de Villiers. had gedaan die echter wegens het verblijf in het bui tenland verhinderd was dezen avond bij te wonen. Spr. gaf uiting aan den wensch, dat de volkeren van Dietschen stam steeds meer naar elkander mogen toegroeien; zij kunnen dit niet beter doen dan door te zamen te eeren en te genieten de eeuwige jeugd der poëzie. In dit verband citeerde spreker eenige dichtregelen van Bilderdijk bij wien de poëzie in het centrum van zijn wetenschappelijke inzichten stond. Vervolgens kwam de heer Heyting tot zijn eigenlijke herdenkingsrede, waaraan wii het volgende ontleenen: De Nederlander, dien wij heden Her denken, is zeker een der merkwaardigste figuren van ons volk, ons meest veelzijdig genie en onze tweede dichter. Was Vondel Vlaamsch van afkomst en verloochent zijn werk die afkomst niet geheel, zoodat zijn penseel wel eens meer verwantschap toont met de Vlaamsche dan met de Hollandsche schilderkunst, ook Bilderdijk is als Hol lander een uitzonderlijk type. Hem is het Hollandsche flegma vreemd, hij werd er de felste bestrijder van, hij is van aard ontvlambaar, fantastisch, onpraktisch, en hekelt de geldzucht van velen zijner iand- genooten, bijv. hun gewoonte om van den grooten Piet Hein uitsluitend zijn verove ring van de Zilvervloot te verheerlijken. Daarom zegt hij spottend van Hein's andere daden: Daar heit de wisselbank gien oortjen (van gestreken. Van dezen man. die op zoo tal van ge bieden heeft uitgeblonken, vieren wij een zeer bizondere datum: de terugkeer uit zijn RECLAME. 5516 elfjarige ballingschap. De geschiedenis is u allen bekend. Bilderdijk had in 1795 in plaats van zich te onderwerpen, de nieuwe regeering door een uitvoerig en scherp adres uitgetart en moest dientengevolge binnen 24 uren Den Haag en binnen acht dagen de Provincie verlaten. Zooals Prof. Goslinga in zijn art. in het Gedenkboek der Vrije Universiteit heeft aangetoond, verraste de maatregel den advokaat vol komen. Het was voor hem een ramp. Hij had een gezin achter te laten, hij moest een hem dierbare praktijk in de steek laten, en wat nog erger was dan dit laat ste: zijn uitgebreide bibliotheek van zes duizend boeken en een door de jaren ge groeide stapel aanteekeningen op allerlei gebied. Aldus beroofd van een rijk en moeizaam bijeengegaard magazijn, welke slag hij zijn leven lang heeft gevoeld, met een wankelbaar gestel, werd hij den vreemde ingestuurd en moest zich maar zien te redden. Hij trekt over Amsterdam, Groningen en Hamburg naar Londen, waar hij o.a. vol heimwee tn verzen van Vondeliaansche klank het schip Het Rendier bezingt. Hij tracht er van lessen te leven, doch ziet meer uitzicht in Brunswijk, waar hij negen jaren blijft, doch zijn geluk geenszins vindt in zijn omgeving, maar alleen in zijn nieuwe vrouw. Als in 1806 de monarchie in Nederland wordt hersteld, achten Bilderdijks vrien den den tijd rijp om zijn terugkeer te bewerkstelligen. Deze terugkeer wordt Bil derdijk wel eens euvel geduid maar was zeer begrijpelijk. Hij verkeerde in moei lijke omstandigheden, zoodat het einde van zijn ballingschap een uitkomst was. Hij zag, terwijl Napoleon nog steeds groeide in macht, voor de naaste toekomst geen uitzicht op een herstel van het Oranje huis, doch bleef, ook tegenover Lodewijk Napoleon zijn liefde voor dat huis trouw. De nieuwe monarch sprak er trouwens met eerbied over. Lodewijk was een goed en aangenaam vorst, die de bevordering van 's lands belangen boven die der Fransche stelde. Bilderdijk kon in vriendschappe- lijken omgang met den koning, die hem de eer van zijn rijk noemde, een voor zijn land slechts gunstigen invloed oefenen, 's Dichters zienswijze aangaande den keizer wijzigde zich in gunstigen zin en hij hoopte na diens overwinningen op de intrede van een nieuwe, schoone a era voor Europa. Dat Bilderdijk juist handelde, wordt onomstootelijk bewezen door zijn thans terstond volgende verrichtingen. In vier jaren tijds schenkt hij zijn volk een vol ledige poëzie van hooge orde: epische, didactische en dramatische poëzie, bene vens lyriek, w.o. van de allerfraaiste, zooals de Ode aan Napoleon, grootscher dan het in het buitenland meest bekende gedicht op Napoleon, Manzoni's Vijfde Maart. Hij verheerlijkt den Franschen keizer, maar hij stelt den Nederlandschen dichter naast hem. Bilderdijks poëzie bereikt zijn meest grootsche stijl, ons volk en onze taal kunnen zich nog heden er aan opheffen. De inlijving van Hollanr in 1810 snijdt die snelle opbloei van Bilderdijks poëzie af, maar de krachtige nawerking ervan uit zich in verscheiden nog hoogst belangrijke scheppingen, o.m. het beroemde profe tische en revolutionaire Afscheid, door Bilderdijk voorgedragen te Amsterdam, toen de derde hoofdstad van het Fransche rijk. Wegens dit Afscheid zouden wij bijna het onvoltooid laten van het heldendicht, beiden gevolgen van eenzelfde oorzaak, niet betreuren. Willen de bedillers van Bil derdijk ons dit alles doen missen? Zou Bilderdijk deze poëzie hebben voortge bracht, ware hij verder blijven kniezen in Brunswijk, instede van de hoogere ont plooiing van zijn genie op den bodem van zijn eigen vaderland onder de koesterende stralen van 's konings gunst? Door Bilderdijks terugkeer te vieren, doen wij een wijgang naar den hoogsten top der Nederlandsche poëzie in minstens twee eeuwen en een der hoogste toppen der poëzie van de Dietse stam in alle tijden. Aan deze viering knoopen wij vast den terugkeer van Bilderdijk uit zijn geeste lijke ballingschap, welke wij het scherpst van al veroordeelen. Op 26 Maart 1906 hebben wij een feestavond geregeld in Parkzicht te Amsterdam, bij welke gelegen heid voor het eerst sedert geruimen tijd Bilderdijk weder in een openbare bijeen komst officieel werd gehuldigd en werk van hem werd voorgedragen. In 1856 was Waps poging om door een monument Bil derdijks lOOsten geboorteverjaardag op waardige wijze te herdenken op heftigen tegenstand gestuit en mislukt. Na zijn krasse verguizing beteekende dit jaar 1906 met zijn velerlei vormen van hulde, een RECLAME. 5510 -DE NIEUWE MARGARINE terugkeer van Bilderdijk. Toch is hij sedert dien in een stil. weinig bezocht hoekje ge laten. Wij willen hem daar voor goed uit halen en het is ook te dien einde, dat het Bestuur van het Comité 1931 is overge gaan tot de stichting van een Bilderdijk- genootschap; het wekt u allen op om toe te treden. Welke is in groote trekken de ontwikke ling geweest van den kunstenaar in Bilderdijk? Bilderdijk toont reeds in zijn jeugdige prijsgedichten een groote voorliefde voor de klassieken, vooral de Grieken. Zijn leven lang zal hij dweepen met Homeros, door Vondel weinig genoemd, en van wien hij met afwisselend talent fragmenten overbrengt, hij acht Vergilius bij Homeros vergeleken een maan bij een zon, een zaak van veel beteekenis. Reeds in 1779, dus in zijn 23ste jaar, geeft hij een kranige ver tolking van de Edipus van Sofokles, ver taling, welke in schoonheid en kracht van taal zonder eenigen twijfel die van Vondel te boven gaat en een goede gelegenheid biedt om de eigenaardige eigenschappen van Bilderdijks taalbehandeling en stijl te bestudeeren, zijn zwier, zijn vorstelijke zelfbewustheid, waaruit later de helden dichter groeit. Vondel schreef zijn ver taling, toen hij nog in zijn gerijpte dich- terkracht stond, in hetzelfde jaar, dat hij zijn Samson en Daviddrama's schreef en een jaar na zijn Jeftha, ten tijde van zijn grootsche taak der vertaling van Vergilius dichtwerken. De arbeidzame man telde toen 73 jaar, en was dus juist een halve eeuw ouder dan Bilderdijk op het tijdstip van diens vertaalproeve. Hoe Bilderdijks vertaling de voorkeur verdient zou gemakkelijk met talrijke voorbeelden zijn aan te toonen. maar ons te veel ophouden. Slechts willen wij wijzen op de bizondere schoonheid ook der reien: Bilderdijk zal nog vele vertalingen en ook vele vrije, niet zelden het oorspron kelijke overtreffende navolgingen geven. Hij neemt overal wat van zijn gading is en herschept het naar zijn believen. Hij toont zich een veroveraar, niet van gewesten en landstreken, maar van poëzie van allerlei tijden en volken. Hij is in dit opzicht be langrijker dan eenig ander dichter. Spr. laat eenige schitterende navolgingen van Grieksche en Latijnsche dichters op klinken, o.a. „De Krekel", dat wij hier laten volgen Voor schatten is uw heil, Niet veil, Door woorden niet te melden; O Krekel, die, op d' eikebast U met een luttel dauws vergast. En huppelt door de velden. Waar gij, op akkers, graan Ziet staan, In voren, zaadjens schieten; Voor u is 't, dat het koren wast; En wat de boer in schuren tast, Gij moogt het al genieten. De noest boer besteedt Zijn zweet Voor u, voor uw genoegen; En als uw suizen hem vermaakt, De vorsch rikkikt, het eendjen kwaakt, Vergeet hij al zijn zwoegen. Gij zijt geen haatlijk leed profeet, Als duizend onweêrskraaiers, Maar zomerboó. maar zongezant. Bevestigt ge aan 't bezwangerd land De onzeekre hoop des zaaiers. Gij draagt de gunst der Min godin. Der Helikoniaden; Apol verleende u in den snuit Een zoet en zangerig geluid. Waaraan geen jaren schaden. En matig, en benij- dingvrij In altijd vrolijk zingen, Bereikt ge, o kleen en bloedloos dier! Den staat der hooge Goden schier. En spot met stervelingen. Nog doet hij o.a. hooren „Op een zil veren Kroes", „Zang", „Anacreontische Zangstukjes", „De Nachtegaal" en „Groot heid". Bilderdijk kreeg door zijn idylle met Odilde, zijn dichterlijke naam voor Catha- rina Rebecca Woesthoven, spoedig volop gelegenheid tot het schrijven van mooie, oorspronkelijke verzen. In het beleven van deze romantiek der liefde verlaat hij de klassieke paden en waagt zich op het voorbeeld van Bellamy, Feith en Rau aan het romantische genre en gaat daarna van romance over naar de vertelling. Ook de politiek heeft in verscheiden verzen Bil derdijks aandacht, men denke bijv. aan zijn geestigen spot op de Vrijkorpsen in „Aan het Hoofd van mijnen Tyrteus", hij wordt beroemd door zijn verdediging van Kaat Mossel en speelt later zelfs een actieve rol, als hij wordt toegevoegd aan het Pruisische leger, dat onder den hertog van Brunswijk ons land binnenrukt. Zoo begint zijn dichtkunst zich in die woelige periode van zijn advokaterij in onder scheiden richtingen te ontwikkelen, waarin beurtelings zijn zin voor de realiteit en zijn verbeeldingsrijke drang naar roman tiek zich afteekenen. De tijder, Worden steeds ernstiger en ook Bilderdijks Muze, die langzamerhand veel religieuze poëzie zal voortbrengen. In 1795, kort voor zijn verbanning, dicht Bilderdijk een fraai didactisch vers; „Starrenkennis", begint epische kracht te verraden in zijn gespierd gedicht: „De Intocht der Franschen", en zingt ais afscheidszang de Treurzang van Ibn Doreid mede, welke hij laat voorafgaan door een belangrijke verhandeling over de Ooster- sche poëzie. Naast de klassieken begint die meer romantische en pathetische poëzie der Oosterlingen vat op hem te krijgen. Er gaan in Bilderdijk gelijkgestemde snaren meetrillen. Wij zien dus juist in het jaar 1795 Bil derdijks poëzie duidelijk de velden betre den, waar hij haar grootste triomfen zal vieren en inderdaad haar grootste betee kenis vinden. Maar de rustige, harmo- Ihet Engelsch van LEO WALMSLEY. HOOFDSTUK XV. Met de eb-strooming mee. te»1 riemen! Geen wapens! En een vol gewapende én strijdlustige negers ?n honderd meter afstand! Onder die 'Migheden leek ontsnappen haast [gelijk. plat liggen!" fluisterde ik Patricia Ze gehoorzaamde me zonder een a van protest. Ik liet me van mijn Je afglijden en keek om me heen. Te Men naar wat ik kon zien, de sil- a van Lighthouse Hill tegen den iets •ren hemel en de lichten van de M. aren we een kwart mijl naar het fan afgedreven, ppea, upesi, sana!" hoorden we Dusi bevelen. „Hebben jullie de stem Benoord! Ze heeft hem gevonden." v11, groote Heerde stem kwam van van rechts!". beval Dusi kort. „Harder lileli" frJot Noorden kwamen er blijk- woiken opzetten. Aan dien kant was 5 h, 7' "piotten, nan aien Kant was meer zien. De duisternis H 5°rarlngbaar.We luisterden M ingehouden adem het leek of de °«$°rdrlngbaar.We luisterden slot* Ie?.ouden adem ■dichterbij kwam. JJe zwemmen?" vroeg ik zachtjes. Ik inaikSa?r ni®t goed-" -telaaTk den gordel los en bond hem h«n. Zij gaf mij het mes. Daar na gingen we weer liggen, zóó, dat alleen onze hoofden boven het dolboord uitsta ken. We hoorden het hijgen van de negers, die zwoegden zooals ze waarschijnlijk nog nooit gezwoegd hadden; we hoorden het plassen van het water tegen den voor steven. Zou Dusi weten dat we geen riemen hadden „Zien jullie nu nog nietsstomme lingen!" Blijkbaar zagen de stommelingen niets, want die vriendelijke vraag bleef onbe antwoord. 't Leek uren, voordat ik de stem van Dusi weer hoorde. „Stop!' riep hij opeens. „Kijk daar eens, Hamzar! Wat is dat?" Het plassen hield op. „Ik weet niet, Groote Heer" dat was Hamzar, onze trouwe schipper van de dhow. „Misschien de boot die we zoeken." „Roeien dan vooruit.. upesi upesi!" Even leek het, of de roeiers den slag niet beet konden krijgen, maar dan was het rhythmische plons plons van de riemen er weer. „Hou je klaar", fluisterde ik Patricia toe. „Laat je zoo stil mogelijk er in zak ken." Ik ging op mijn knieën liggennu tot twintig tellen en dan het water in Maar opeens merkte ik dat de roei-gelui- den begonnen te verzwakken. Ik luis terde scherp toe Blijkbaar roeiden ze nu juist den tegenovergestelden kant uit. „Verduiveld! Wat 'n bof!" fluisterde ik opgelucht. „Nu vinden ze ons niet meer. Hoe gaat het ermee kameraad?" „Goed", fluisterde ze nerveus lachend terug. „En zijhebben ze je niet be zeerd?" „Nee absoluut niet." Ze zuchtte van verlichting. „Ais ik er nog aan denk. Zooals jij daar opeens" „Ssst! Luisteren. Ze liggen weer stil...." Dusi hield een lange toespraak, waarvan ik helaas, maar één woord verstond strand. Onmiddellijk daarop begonnen de roei- geluiden weer. Maar het plons plons en het piepend-knarsen werd zv/akker tot het eindelijk in het ver-verwijderd don deren van de branding verloren ging. „De lagune krijgt een beurt", zei ik niet zonder leedvermaak. „Vriend Dusi denkt, dat het ons gelukt is om de vaargeul door te komen." Maar nu we aan het gevaar-„Dusi" ont snapt waren, kwam de riemen-quaestie weer op den voorgrond. Ik probeerde een van de bodem-planken met mijn mes los te hefboomen, maar de boot was zoo hecht getimmerd, dat al mijn pogingen op niets uitliepen. En de situatie werd bij de mi nuut ernstiger, want zonder iets waarmee we de sloep konden voortbewegen, waren we volkomen aan de genade van de getij- strooming overgeleverd. Den afstand tus- schen ons en de motorboot schatte ik al minstens op een paar honderd meter en door den wind, die met de minuut sterker kwam opzetten, zouden we steeds verder naar het Westen opdrijven. „Zullen we probeeren te zwemmen?" vroeg mijn metgezellin me fluisterend. „Nee," gaf ik gedecideerd ten antwoord. „Dat is uitgesloten. Als een soort van wanhoopsmaatregel bij de achtervolging van zoo even kon het er nog mee door, maar nu zou het dwaasheid zijn. We zijn veel te ver van de klippen. Afwachten, dat is het eenige." „Waar zijn we ergens?" „We gaan op avontuur uit", gaf ik zoo opgewekt mogelijk ten antwoord. „We drijven langzaam maar zeker af naar zee. „En ze hebben u heuschheusch.... niet bezeerd?" „Nu heusch niet!" lachte ik. „Zooals u u geweerd heeft! 't Was schit terend, gewoonweg!" zei ze op een toon, die als een electrischen stroom tot in tnün vingertoppen voelde ik het prikke len door me heen ging en die me op eens tot een merkwaardigen toestand van geestesvervoering opzweepteZe was veilig! En ze was bij mij! Wat kwam het er op aan, dat we hulpeloos naar zee af dreven, dat de laatste kans om het wrak te vinden verkeken was, dat de dokter ziek doodziek misschien wel ster vend was Ik had haar lief. En zij was gered. Ik had voor haar gevochten! Ik had haar gewonnen! Ik kreeg opeens een bijna onbedwingbare behoefte om mijn triomf uit te jubelen om haar vast in mijn armen te nemen en haar te zeggen, dat ze van mij was van mij alleen en dat ik haar nooit nooit meer zou laten gaan! Ik boog me voorover ik greep haar handen vast. Zij deed geen poging om ze weg te trekken, maar opeens was de oude vijandschap er weer. Hoe het kwam, weet ik niet. En het was ook alleen iets dat je voelde, 't Kwam wel door iets positiefs tot uiting. Maar als ze haar handen ruw teruggetrokken had, als ze me kort, wreed, gezegd had, dat ze me haatte, zou ze me niet volkomener ontnuchterd hebben dan nu. Ontdaan, trillend over al mijn leden, trok ik mijn handen terug. Geen van bei den zeiden we één woord. Maar opeens kwam de herinnering weer bij me op. hoe ik dr. Flint het laatst had zien liggen; machteloos op zijn veldbeld uitgestrekt, zijn klein, intelligent gezicht grauw bleek zijn magere handen in een krampachtigen greep om een prop wollen deken, zijn lippen in een zenuwtrekking bij zijn pogen om ons nog alles van zijn kostbare schedels te vertellen. De veertig schedels! En ik zou, geen vier-en-twintig uur na hst gesprek, waarbij ik zoo'n heroïsche houding aangenomen had, zon der éen oogenblik van gewetenswroeging elke belofte aan den ouden man gedaan, gebroken hebben! Omdat ik van haar hield! Goed, maar dat gat me niet het recht om mijn woord te breken, dat was geen verontschuldiging voor verraad, aan een vriend gepleegd! Neen, als ik me den naam man waardig wilde toonen. had ik mijn plicht te doen en wat die plicht was behoeft geen betoog. Een onmiddellijke terugkeer naar Thun der Island was niet mogelijk voor het oogenblik had ik mijn lot niet in mijn hand. Maar over een uur of tien werden we allicht door een passeerende dhow ot kleine stoomboot opgepikt.de reis naar Dar-es-Saiam kon hoogstens twee of drie dagen duren.En eenmaal daar, had ik me slechts door een ding te laten leiden. doormijn plichtsgevoel' Mijn plichtsgevoel tegenover den ouden man dien ik loyauteit gezworen had, die nog nooit, in geen enkel opzicht, zijn woord aan mij gedaan, had gebroken. En mijn plichtsgevoel tegenover Patri cia! Het lot had mij als haar redder en beschermer uitgekozen. Maar gaf me dat het recht om mijn liefde die zij niet be antwoordde! aan haar op te dringen! Neen! Ik had haar te beschermen, ik had haar te behandelen met de ridderlijkheid, die elke man een vrouw verschuldigd is. maar verder dan dat zwoer ik mezelf zou ik niet meer gaan, niet vóórdat we het wrak gevonden hadden, voordat dit ge- heele ellendige gedoe tot een goed einde gebracht was. „We kunnen niets doen dan afwach ten", zei ik met zoo iets ongewoon rustigs in mijn stem, dat het me zelf opviel. „We drijven steeds verder af. Maar tusschen Dar-es-Salam en Mafia is het een voort durend heen en weer varen van dhows en kleine stoombooten. Alle kans dat we met zonsopgang opgepikt worden. Maar voor vannacht zitten we hier aan vast van rus ten zal niet veel komen." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9