Bilderdijk-Herdenking
te Leiden,
v.ROSSEM's TROOST
2D cent kost
per half pond
GEZONKEN SCHAT.
Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 8 Mei 1931
Derde Blad
No. 21821
sstelijke bijeenkomst in het Groot-Auditorium.
Heerenbaai EEN DUBBELTJE
FEUILLETON.
o
ifravond vond alhier de feestelijke
fckine plaats van Bilderdijk's terug-
fclt de ballingschap. Naar men weet,
■tV- de groote dichter op 5 Mei 1795
iil) en keerde op 26 Maart 1806
Jons land terug. In het Groot-Audito-
Ider Leidsche Universiteit waren vele
nstaande persoonlijkheden bijeenge-
wo wij opmerkten mr. A. van de
Bakhuyzen, president-curator der
»e Universiteit en mevr. Van de
Bakhuyzen, mr. P. J. Idenburg,
■tan curatoren: prof. dr. J. Ph. Vo-
liector magnificus, prof. dr. J. J.
L,a secr. van den Academischen
fc prof. dr. N. Krom, voorzitter als-
landere bestuursleden van de Mijder
Handsche Letterkunde, prof. dr. J. de
k voorzitter van het Christelijk
(verbond, dr. K. H. E. de Jong, voor
van de Ver. van Wijsbegeerte, de
Ijan de Quack, eere-voorzitter der
Ve Ver. tot Bev. der Bouwkunst,
bJ. D. Haver Droeze, voorzitter van
iderlandschen Kunstkring. Voorts
.aJ. R. Jordaan en J. E. W. Schut-
Trimens de legatie van Zuid-Afrika
Rte rezant zelf verhinderd was aan-
te zijn. Tenslotte afgevaardigden
het teidsch Studentencorps, van de
ran de Unitas Studiosorum Lug-
atava, van de Sanctus Augustinus,
|bet Dietsch Studentenverbond, van
Jjer. Studentenbond S. S. R„ van de
ICnr. Stud. Ver., van het Nationaal
mverbond, en verschillende belang-
tden in niet grooten getale.
I bijeenkomst werd geopend door een
ord van den rector-magnificus der
Universiteit, prof. dr. J. Ph. Vo-
o.a als volgt sprak:
.'streven om de nagedachtenis van
boot Nederlandsch dichter te eeren;
5e aandacht te vestigen op de waar-
jter gedichten, verdient onze sympa-
IVooral in academische kringen, op
taak rust historische tradities
te houden, vooral ook aan de Leid-
Boogeschool aan welke die taak wel
jer bijzondere mate door haar ver-
fis opgelegd, vooral ook te Leiden,
j Bilderdijk een belangrijk deel van
ken heeft doorgebracht.
Inr omzendbrief spreekt de Bilder-
lénmissie van een eerherstel, dat zij
It en nastreeft. Inderdaad bestaat
ileldlng om die veelzeggende uit-
ng te bezigen. Waar eerherstel noo-
rordt geacht, daar bestaat verwaar-
I. verguizing. Het moet worden er-
I dat in Nederland de groote dichters
I verleden en heden vaak te weinig
|n gelezen, te weinig worden gekend
lefgehad. Dit is misschien voor een
Je wijten aan gebrek aan nationale
[ld. Maar het komt mij voor, dat hier
de eerste plaats aan een andere
moet worden gedacht. In geen
ter wereld ik geloof dat ik dit
[nationale zelfverheffing mag zeg-
wordt bij het onderwijs zooveel
steed aan de kennis van vreemde
die uit den aard der zaak gepaard
met beoefening van de litteratuur
|omwonende volken. Die taalkennis
terecht de bewondering van den
deling Maar zij heeft haar schaduw
zij werkt vaak een geringere belang
voor onze nationale litteratuur in
nd. Waar het op aan komt is een
nationalisme met een gezond cos-
litisme te vereenigen.
De voorzitter van het Bilderdijk-comité,
de heer Aug. Heyting, hield daarna een
rede, waarin hij in herinnering bracht, dat
Bilderdijk een leerling van de Leidsche
Universiteit is geweest, en dat Bilderdijk
ook tot den roem van Leiden heeft bijge
dragen. Het was een Leidsch dichtgenoot
schap, dat Bilderdijk's roem als dichter
heeft gevestigd, toen hij 19 jaar oud was,
door de bekroning van zijn gedicht: „De
invloed der dichtkunst op het Staatsbe
stuur", spoedig daarop gevolgd door het
eveneens door dat genootschap bekroonde
gedicht: „De ware liefde tot het vader
land." Het is later wederom te Leiden, dat
Bilderdijk zijn beroemde privaatcollege's
heeft gegeven voor een schare Jongelie
den, die mannen van buitengewone betee-
kenis zijn geworden en die zich aan Bil
derdijk gehecht hebben getoond. Voorts
heeft Bilderdijk jegens Leiden een edel
moedige daad verricht door de opbrengst
van zijn befaamd leerdicht „De ziekte der
geleerden", het voor dien tijd belangrijk
bedrag van f. 1400. af te staan ter leniging
van den nood, door de ontploffing van
het kluitschip
Spreker richtte zich vervolgens tot den
burgemeester van Leiden, president-cura
tor van de universiteit en eere-lid van het
comité en tot den secretaris van het cura
torium. den rector-magnificus en de aan
wezige professoren, die hij met de verte
genwoordigers van filosofische en letter
kundige vereenigingen en instellingen en
studentenorganisaties verwelkomde, doch
in het bijzonder ook den heer J. C. ie
Rütte, nazaat van Bilderdijk, achterklein
zoon van diens dochter Louise Sibylle. Te
vens deelde spr. mede, dat dr. Malan, mi
nister van binnenlandsche zaken en on
derwijs der Unie van Zuid-Afrika, zijn be
noeming tot eerelid van het Bilderdijk-
comité in de hartelijkste bewoordingen
had aanvaard, gelijk ook de gezant der
Unie, de heer Dan. de Villiers. had gedaan
die echter wegens het verblijf in het bui
tenland verhinderd was dezen avond bij
te wonen. Spr. gaf uiting aan den wensch,
dat de volkeren van Dietschen stam steeds
meer naar elkander mogen toegroeien; zij
kunnen dit niet beter doen dan door te
zamen te eeren en te genieten de eeuwige
jeugd der poëzie. In dit verband citeerde
spreker eenige dichtregelen van Bilderdijk
bij wien de poëzie in het centrum van zijn
wetenschappelijke inzichten stond.
Vervolgens kwam de heer Heyting tot
zijn eigenlijke herdenkingsrede, waaraan
wii het volgende ontleenen:
De Nederlander, dien wij heden Her
denken, is zeker een der merkwaardigste
figuren van ons volk, ons meest veelzijdig
genie en onze tweede dichter. Was Vondel
Vlaamsch van afkomst en verloochent zijn
werk die afkomst niet geheel, zoodat zijn
penseel wel eens meer verwantschap toont
met de Vlaamsche dan met de Hollandsche
schilderkunst, ook Bilderdijk is als Hol
lander een uitzonderlijk type. Hem is het
Hollandsche flegma vreemd, hij werd er
de felste bestrijder van, hij is van aard
ontvlambaar, fantastisch, onpraktisch, en
hekelt de geldzucht van velen zijner iand-
genooten, bijv. hun gewoonte om van den
grooten Piet Hein uitsluitend zijn verove
ring van de Zilvervloot te verheerlijken.
Daarom zegt hij spottend van Hein's
andere daden:
Daar heit de wisselbank gien oortjen
(van gestreken.
Van dezen man. die op zoo tal van ge
bieden heeft uitgeblonken, vieren wij een
zeer bizondere datum: de terugkeer uit zijn
RECLAME.
5516
elfjarige ballingschap. De geschiedenis is u
allen bekend. Bilderdijk had in 1795 in
plaats van zich te onderwerpen, de nieuwe
regeering door een uitvoerig en scherp
adres uitgetart en moest dientengevolge
binnen 24 uren Den Haag en binnen acht
dagen de Provincie verlaten. Zooals Prof.
Goslinga in zijn art. in het Gedenkboek
der Vrije Universiteit heeft aangetoond,
verraste de maatregel den advokaat vol
komen. Het was voor hem een ramp. Hij
had een gezin achter te laten, hij moest
een hem dierbare praktijk in de steek
laten, en wat nog erger was dan dit laat
ste: zijn uitgebreide bibliotheek van zes
duizend boeken en een door de jaren ge
groeide stapel aanteekeningen op allerlei
gebied. Aldus beroofd van een rijk en
moeizaam bijeengegaard magazijn, welke
slag hij zijn leven lang heeft gevoeld, met
een wankelbaar gestel, werd hij den
vreemde ingestuurd en moest zich maar
zien te redden.
Hij trekt over Amsterdam, Groningen
en Hamburg naar Londen, waar hij o.a. vol
heimwee tn verzen van Vondeliaansche
klank het schip Het Rendier bezingt. Hij
tracht er van lessen te leven, doch ziet
meer uitzicht in Brunswijk, waar hij negen
jaren blijft, doch zijn geluk geenszins
vindt in zijn omgeving, maar alleen in zijn
nieuwe vrouw.
Als in 1806 de monarchie in Nederland
wordt hersteld, achten Bilderdijks vrien
den den tijd rijp om zijn terugkeer te
bewerkstelligen. Deze terugkeer wordt Bil
derdijk wel eens euvel geduid maar was
zeer begrijpelijk. Hij verkeerde in moei
lijke omstandigheden, zoodat het einde
van zijn ballingschap een uitkomst was.
Hij zag, terwijl Napoleon nog steeds groeide
in macht, voor de naaste toekomst geen
uitzicht op een herstel van het Oranje
huis, doch bleef, ook tegenover Lodewijk
Napoleon zijn liefde voor dat huis trouw.
De nieuwe monarch sprak er trouwens met
eerbied over. Lodewijk was een goed en
aangenaam vorst, die de bevordering van
's lands belangen boven die der Fransche
stelde. Bilderdijk kon in vriendschappe-
lijken omgang met den koning, die hem de
eer van zijn rijk noemde, een voor zijn
land slechts gunstigen invloed oefenen,
's Dichters zienswijze aangaande den
keizer wijzigde zich in gunstigen zin en hij
hoopte na diens overwinningen op de
intrede van een nieuwe, schoone a era voor
Europa.
Dat Bilderdijk juist handelde, wordt
onomstootelijk bewezen door zijn thans
terstond volgende verrichtingen. In vier
jaren tijds schenkt hij zijn volk een vol
ledige poëzie van hooge orde: epische,
didactische en dramatische poëzie, bene
vens lyriek, w.o. van de allerfraaiste,
zooals de Ode aan Napoleon, grootscher
dan het in het buitenland meest bekende
gedicht op Napoleon, Manzoni's Vijfde
Maart. Hij verheerlijkt den Franschen
keizer, maar hij stelt den Nederlandschen
dichter naast hem.
Bilderdijks poëzie bereikt zijn meest
grootsche stijl, ons volk en onze taal
kunnen zich nog heden er aan opheffen.
De inlijving van Hollanr in 1810 snijdt
die snelle opbloei van Bilderdijks poëzie
af, maar de krachtige nawerking ervan uit
zich in verscheiden nog hoogst belangrijke
scheppingen, o.m. het beroemde profe
tische en revolutionaire Afscheid, door
Bilderdijk voorgedragen te Amsterdam,
toen de derde hoofdstad van het Fransche
rijk. Wegens dit Afscheid zouden wij bijna
het onvoltooid laten van het heldendicht,
beiden gevolgen van eenzelfde oorzaak,
niet betreuren. Willen de bedillers van Bil
derdijk ons dit alles doen missen? Zou
Bilderdijk deze poëzie hebben voortge
bracht, ware hij verder blijven kniezen in
Brunswijk, instede van de hoogere ont
plooiing van zijn genie op den bodem van
zijn eigen vaderland onder de koesterende
stralen van 's konings gunst?
Door Bilderdijks terugkeer te vieren,
doen wij een wijgang naar den hoogsten
top der Nederlandsche poëzie in minstens
twee eeuwen en een der hoogste toppen
der poëzie van de Dietse stam in alle
tijden.
Aan deze viering knoopen wij vast den
terugkeer van Bilderdijk uit zijn geeste
lijke ballingschap, welke wij het scherpst
van al veroordeelen. Op 26 Maart 1906
hebben wij een feestavond geregeld in
Parkzicht te Amsterdam, bij welke gelegen
heid voor het eerst sedert geruimen tijd
Bilderdijk weder in een openbare bijeen
komst officieel werd gehuldigd en werk
van hem werd voorgedragen. In 1856 was
Waps poging om door een monument Bil
derdijks lOOsten geboorteverjaardag op
waardige wijze te herdenken op heftigen
tegenstand gestuit en mislukt. Na zijn
krasse verguizing beteekende dit jaar 1906
met zijn velerlei vormen van hulde, een
RECLAME.
5510
-DE NIEUWE MARGARINE
terugkeer van Bilderdijk. Toch is hij sedert
dien in een stil. weinig bezocht hoekje ge
laten. Wij willen hem daar voor goed uit
halen en het is ook te dien einde, dat het
Bestuur van het Comité 1931 is overge
gaan tot de stichting van een Bilderdijk-
genootschap; het wekt u allen op om toe
te treden.
Welke is in groote trekken de ontwikke
ling geweest van den kunstenaar in
Bilderdijk?
Bilderdijk toont reeds in zijn jeugdige
prijsgedichten een groote voorliefde voor
de klassieken, vooral de Grieken. Zijn
leven lang zal hij dweepen met Homeros,
door Vondel weinig genoemd, en van wien
hij met afwisselend talent fragmenten
overbrengt, hij acht Vergilius bij Homeros
vergeleken een maan bij een zon, een zaak
van veel beteekenis. Reeds in 1779, dus in
zijn 23ste jaar, geeft hij een kranige ver
tolking van de Edipus van Sofokles, ver
taling, welke in schoonheid en kracht van
taal zonder eenigen twijfel die van Vondel
te boven gaat en een goede gelegenheid
biedt om de eigenaardige eigenschappen
van Bilderdijks taalbehandeling en stijl te
bestudeeren, zijn zwier, zijn vorstelijke
zelfbewustheid, waaruit later de helden
dichter groeit. Vondel schreef zijn ver
taling, toen hij nog in zijn gerijpte dich-
terkracht stond, in hetzelfde jaar, dat hij
zijn Samson en Daviddrama's schreef en
een jaar na zijn Jeftha, ten tijde van zijn
grootsche taak der vertaling van Vergilius
dichtwerken. De arbeidzame man telde
toen 73 jaar, en was dus juist een halve
eeuw ouder dan Bilderdijk op het tijdstip
van diens vertaalproeve.
Hoe Bilderdijks vertaling de voorkeur
verdient zou gemakkelijk met talrijke
voorbeelden zijn aan te toonen. maar ons
te veel ophouden. Slechts willen wij wijzen
op de bizondere schoonheid ook der reien:
Bilderdijk zal nog vele vertalingen en
ook vele vrije, niet zelden het oorspron
kelijke overtreffende navolgingen geven.
Hij neemt overal wat van zijn gading is en
herschept het naar zijn believen. Hij toont
zich een veroveraar, niet van gewesten en
landstreken, maar van poëzie van allerlei
tijden en volken. Hij is in dit opzicht be
langrijker dan eenig ander dichter.
Spr. laat eenige schitterende navolgingen
van Grieksche en Latijnsche dichters op
klinken, o.a. „De Krekel", dat wij hier laten
volgen
Voor schatten is uw heil,
Niet veil,
Door woorden niet te melden;
O Krekel, die, op d' eikebast
U met een luttel dauws vergast.
En huppelt door de velden.
Waar gij, op akkers, graan
Ziet staan,
In voren, zaadjens schieten;
Voor u is 't, dat het koren wast;
En wat de boer in schuren tast,
Gij moogt het al genieten.
De noest boer besteedt
Zijn zweet
Voor u, voor uw genoegen;
En als uw suizen hem vermaakt,
De vorsch rikkikt, het eendjen kwaakt,
Vergeet hij al zijn zwoegen.
Gij zijt geen haatlijk leed
profeet,
Als duizend onweêrskraaiers,
Maar zomerboó. maar zongezant.
Bevestigt ge aan 't bezwangerd land
De onzeekre hoop des zaaiers.
Gij draagt de gunst der Min
godin.
Der Helikoniaden;
Apol verleende u in den snuit
Een zoet en zangerig geluid.
Waaraan geen jaren schaden.
En matig, en benij-
dingvrij
In altijd vrolijk zingen,
Bereikt ge, o kleen en bloedloos dier!
Den staat der hooge Goden schier.
En spot met stervelingen.
Nog doet hij o.a. hooren „Op een zil
veren Kroes", „Zang", „Anacreontische
Zangstukjes", „De Nachtegaal" en „Groot
heid".
Bilderdijk kreeg door zijn idylle met
Odilde, zijn dichterlijke naam voor Catha-
rina Rebecca Woesthoven, spoedig volop
gelegenheid tot het schrijven van mooie,
oorspronkelijke verzen. In het beleven van
deze romantiek der liefde verlaat hij de
klassieke paden en waagt zich op het
voorbeeld van Bellamy, Feith en Rau aan
het romantische genre en gaat daarna van
romance over naar de vertelling. Ook de
politiek heeft in verscheiden verzen Bil
derdijks aandacht, men denke bijv. aan
zijn geestigen spot op de Vrijkorpsen in
„Aan het Hoofd van mijnen Tyrteus", hij
wordt beroemd door zijn verdediging van
Kaat Mossel en speelt later zelfs een
actieve rol, als hij wordt toegevoegd aan
het Pruisische leger, dat onder den hertog
van Brunswijk ons land binnenrukt. Zoo
begint zijn dichtkunst zich in die woelige
periode van zijn advokaterij in onder
scheiden richtingen te ontwikkelen, waarin
beurtelings zijn zin voor de realiteit en
zijn verbeeldingsrijke drang naar roman
tiek zich afteekenen. De tijder, Worden
steeds ernstiger en ook Bilderdijks Muze,
die langzamerhand veel religieuze poëzie
zal voortbrengen.
In 1795, kort voor zijn verbanning, dicht
Bilderdijk een fraai didactisch vers;
„Starrenkennis", begint epische kracht te
verraden in zijn gespierd gedicht: „De
Intocht der Franschen", en zingt ais
afscheidszang de Treurzang van Ibn Doreid
mede, welke hij laat voorafgaan door een
belangrijke verhandeling over de Ooster-
sche poëzie. Naast de klassieken begint
die meer romantische en pathetische poëzie
der Oosterlingen vat op hem te krijgen.
Er gaan in Bilderdijk gelijkgestemde
snaren meetrillen.
Wij zien dus juist in het jaar 1795 Bil
derdijks poëzie duidelijk de velden betre
den, waar hij haar grootste triomfen zal
vieren en inderdaad haar grootste betee
kenis vinden. Maar de rustige, harmo-
Ihet Engelsch van LEO WALMSLEY.
HOOFDSTUK XV.
Met de eb-strooming mee.
te»1 riemen! Geen wapens! En een
vol gewapende én strijdlustige negers
?n honderd meter afstand! Onder die
'Migheden leek ontsnappen haast
[gelijk.
plat liggen!" fluisterde ik Patricia
Ze gehoorzaamde me zonder een
a van protest. Ik liet me van mijn
Je afglijden en keek om me heen. Te
Men naar wat ik kon zien, de sil-
a van Lighthouse Hill tegen den iets
•ren hemel en de lichten van de M.
aren we een kwart mijl naar het
fan afgedreven,
ppea, upesi, sana!" hoorden we Dusi
bevelen. „Hebben jullie de stem
Benoord! Ze heeft hem gevonden."
v11, groote Heerde stem kwam van
van rechts!".
beval Dusi kort. „Harder
lileli"
frJot Noorden kwamen er blijk-
woiken opzetten. Aan dien kant was
5 h, 7' "piotten, nan aien Kant was
meer zien. De duisternis
H 5°rarlngbaar.We luisterden
M ingehouden adem het leek of de
°«$°rdrlngbaar.We luisterden
slot* Ie?.ouden adem
■dichterbij kwam.
JJe zwemmen?" vroeg ik zachtjes.
Ik inaikSa?r ni®t goed-"
-telaaTk den gordel los en bond hem
h«n. Zij gaf mij het mes. Daar
na gingen we weer liggen, zóó, dat alleen
onze hoofden boven het dolboord uitsta
ken. We hoorden het hijgen van de negers,
die zwoegden zooals ze waarschijnlijk nog
nooit gezwoegd hadden; we hoorden het
plassen van het water tegen den voor
steven. Zou Dusi weten dat we geen
riemen hadden
„Zien jullie nu nog nietsstomme
lingen!"
Blijkbaar zagen de stommelingen niets,
want die vriendelijke vraag bleef onbe
antwoord. 't Leek uren, voordat ik de stem
van Dusi weer hoorde.
„Stop!' riep hij opeens. „Kijk daar eens,
Hamzar! Wat is dat?"
Het plassen hield op.
„Ik weet niet, Groote Heer" dat was
Hamzar, onze trouwe schipper van de
dhow. „Misschien de boot die we zoeken."
„Roeien dan vooruit.. upesi
upesi!"
Even leek het, of de roeiers den slag
niet beet konden krijgen, maar dan was
het rhythmische plons plons van de
riemen er weer.
„Hou je klaar", fluisterde ik Patricia
toe. „Laat je zoo stil mogelijk er in zak
ken."
Ik ging op mijn knieën liggennu
tot twintig tellen en dan het water in
Maar opeens merkte ik dat de roei-gelui-
den begonnen te verzwakken. Ik luis
terde scherp toe Blijkbaar roeiden ze
nu juist den tegenovergestelden kant uit.
„Verduiveld! Wat 'n bof!" fluisterde ik
opgelucht. „Nu vinden ze ons niet meer.
Hoe gaat het ermee kameraad?"
„Goed", fluisterde ze nerveus lachend
terug. „En zijhebben ze je niet be
zeerd?"
„Nee absoluut niet."
Ze zuchtte van verlichting.
„Ais ik er nog aan denk. Zooals jij daar
opeens"
„Ssst! Luisteren. Ze liggen weer stil...."
Dusi hield een lange toespraak, waarvan
ik helaas, maar één woord verstond
strand.
Onmiddellijk daarop begonnen de roei-
geluiden weer. Maar het plons plons en
het piepend-knarsen werd zv/akker tot
het eindelijk in het ver-verwijderd don
deren van de branding verloren ging.
„De lagune krijgt een beurt", zei ik niet
zonder leedvermaak. „Vriend Dusi denkt,
dat het ons gelukt is om de vaargeul door
te komen."
Maar nu we aan het gevaar-„Dusi" ont
snapt waren, kwam de riemen-quaestie
weer op den voorgrond. Ik probeerde een
van de bodem-planken met mijn mes los
te hefboomen, maar de boot was zoo hecht
getimmerd, dat al mijn pogingen op niets
uitliepen. En de situatie werd bij de mi
nuut ernstiger, want zonder iets waarmee
we de sloep konden voortbewegen, waren
we volkomen aan de genade van de getij-
strooming overgeleverd. Den afstand tus-
schen ons en de motorboot schatte ik al
minstens op een paar honderd meter en
door den wind, die met de minuut sterker
kwam opzetten, zouden we steeds verder
naar het Westen opdrijven.
„Zullen we probeeren te zwemmen?"
vroeg mijn metgezellin me fluisterend.
„Nee," gaf ik gedecideerd ten antwoord.
„Dat is uitgesloten. Als een soort van
wanhoopsmaatregel bij de achtervolging
van zoo even kon het er nog mee door,
maar nu zou het dwaasheid zijn. We zijn
veel te ver van de klippen. Afwachten, dat
is het eenige."
„Waar zijn we ergens?"
„We gaan op avontuur uit", gaf ik zoo
opgewekt mogelijk ten antwoord. „We
drijven langzaam maar zeker af naar zee.
„En ze hebben u heuschheusch....
niet bezeerd?"
„Nu heusch niet!" lachte ik.
„Zooals u u geweerd heeft! 't Was schit
terend, gewoonweg!" zei ze op een toon,
die als een electrischen stroom tot in
tnün vingertoppen voelde ik het prikke
len door me heen ging en die me op
eens tot een merkwaardigen toestand van
geestesvervoering opzweepteZe was
veilig! En ze was bij mij! Wat kwam het
er op aan, dat we hulpeloos naar zee af
dreven, dat de laatste kans om het wrak
te vinden verkeken was, dat de dokter
ziek doodziek misschien wel ster
vend was
Ik had haar lief. En zij was gered.
Ik had voor haar gevochten! Ik had
haar gewonnen! Ik kreeg opeens een bijna
onbedwingbare behoefte om mijn triomf
uit te jubelen om haar vast in mijn armen
te nemen en haar te zeggen, dat ze van
mij was van mij alleen en dat ik haar
nooit nooit meer zou laten gaan!
Ik boog me voorover ik greep haar
handen vast. Zij deed geen poging om ze
weg te trekken, maar opeens was de oude
vijandschap er weer. Hoe het kwam, weet
ik niet. En het was ook alleen iets dat je
voelde, 't Kwam wel door iets positiefs tot
uiting. Maar als ze haar handen ruw
teruggetrokken had, als ze me kort, wreed,
gezegd had, dat ze me haatte, zou ze me
niet volkomener ontnuchterd hebben
dan nu.
Ontdaan, trillend over al mijn leden,
trok ik mijn handen terug. Geen van bei
den zeiden we één woord. Maar opeens
kwam de herinnering weer bij me op. hoe
ik dr. Flint het laatst had zien liggen;
machteloos op zijn veldbeld uitgestrekt,
zijn klein, intelligent gezicht grauw
bleek zijn magere handen in een
krampachtigen greep om een prop wollen
deken, zijn lippen in een zenuwtrekking
bij zijn pogen om ons nog alles van zijn
kostbare schedels te vertellen. De veertig
schedels! En ik zou, geen vier-en-twintig
uur na hst gesprek, waarbij ik zoo'n
heroïsche houding aangenomen had, zon
der éen oogenblik van gewetenswroeging
elke belofte aan den ouden man gedaan,
gebroken hebben! Omdat ik van haar
hield! Goed, maar dat gat me niet het
recht om mijn woord te breken, dat was
geen verontschuldiging voor verraad, aan
een vriend gepleegd! Neen, als ik me den
naam man waardig wilde toonen. had ik
mijn plicht te doen en wat die plicht was
behoeft geen betoog.
Een onmiddellijke terugkeer naar Thun
der Island was niet mogelijk voor het
oogenblik had ik mijn lot niet in mijn
hand. Maar over een uur of tien werden
we allicht door een passeerende dhow ot
kleine stoomboot opgepikt.de reis naar
Dar-es-Saiam kon hoogstens twee of drie
dagen duren.En eenmaal daar, had ik
me slechts door een ding te laten leiden.
doormijn plichtsgevoel' Mijn plichtsgevoel
tegenover den ouden man dien ik loyauteit
gezworen had, die nog nooit, in geen enkel
opzicht, zijn woord aan mij gedaan, had
gebroken.
En mijn plichtsgevoel tegenover Patri
cia! Het lot had mij als haar redder en
beschermer uitgekozen. Maar gaf me dat
het recht om mijn liefde die zij niet be
antwoordde! aan haar op te dringen!
Neen! Ik had haar te beschermen, ik had
haar te behandelen met de ridderlijkheid,
die elke man een vrouw verschuldigd is.
maar verder dan dat zwoer ik mezelf
zou ik niet meer gaan, niet vóórdat we het
wrak gevonden hadden, voordat dit ge-
heele ellendige gedoe tot een goed einde
gebracht was.
„We kunnen niets doen dan afwach
ten", zei ik met zoo iets ongewoon rustigs
in mijn stem, dat het me zelf opviel. „We
drijven steeds verder af. Maar tusschen
Dar-es-Salam en Mafia is het een voort
durend heen en weer varen van dhows en
kleine stoombooten. Alle kans dat we met
zonsopgang opgepikt worden. Maar voor
vannacht zitten we hier aan vast van rus
ten zal niet veel komen."
(Wordt vervolgd).