N.V. LEIDSCH DAGBLAD
int. Koloniale Tentoonstelling
1931 te Parijs.
DE IJSHEILIGEN.
BURG. STAND VAN LEIDEN
VARIA.
DE BLEEKE MAN.
(Van onzen specialen correspondent).
„In het diepst van het woud
't Was herfst en zeer koud."
Om met onzen ouden vriend Piet
Paaltjes te spreken ,,'t was nog herfst",
toen reeds de eerste palen in den grond
werden geslagen voor het groote onder
nemen, dat daar ver ln het Bosch van
Vincennes thans bijna zijn einde nadert.
Er is daar gewerkt en gesjouwd, er zijn
wat moeilijkheden uit den weg moeten
worden geruimd en er moeten nog steeds
moeilijkheden uit den weg geruimd wor
den, zooals iedereen weet, die wel eens
den bouw van een internationale tentoon
stelling heeft medegemaakt. Maar met de
vasthoudendheid van den bulldog hebben
ze doorgezet en langzaam aan hebben wij,
die zich van meet af voor deze onderne
ming hebben geïnteresseerd, de staken tot
geraamten zien gedijen, zagen we de ge
raamten een vorm aannemen, keken we
belangstellend toe hoe de eerste „couche"
van het pleister werd opgebracht. En elke
paar maanden, dat we met onze nieuws
gierige neuzen gingen rondkijken, verwon
derden we ons weer over de vorderingen
en steeg al meer en meer onze stille be
wondering voor de menschen, die dit gl-
ganteske werk hebben aangedurfd.
Het is geen stad die daar gebouwd werd,
het is een wereld, die in een paar uur is te
doorreizen en die bevolkt zal worden door
alle volkeren, die over den aardbol zijn
verspreid. Daar zullen stammen komen uit
Annam, Tonkin, Syrië, Fransch Oost-
Afrika, uit Indo-China, Bali, Tunis, Algerie
uit Marokko, Martinique en Tripoli. En
dat alles afgezien van de zee van vreemde
lingen, die over Parijs zal worden uitge
stort en die van ons oude heerlijke Parijs
wel een Babel zullen maken, zooals thans
nog 't tentoonstellingsterrein een Babel is.
Daar zijn werklieden aan den arbeid,
die van alle hoeken van Europa zijn samen
gestroomd. Duitsch, Italiaansch, Poolsch,
Tsjechisch, Hollandsch en zuiver Hoog-
Haarlemmerdijksch, alles klinkt er door
een, totdat we ten eenenmale vergeten, dat
we toch nog steeds werkelijk ln Frankrijk
zijn en onszelf verbaasd afvragen in welke
onmogelijke taal we ons verstaanbaar moe
ten maken.
Het is een wereld van onwerkelijkheid...
het is het herleven van de schepping en
we zien de diverse stadia van wording
bijeen. Daar zijn paviljoens, die volgens
het oordeel van den leek morgen reed-
voor het publiek konden worden openge
steld, daar zijn andere, die een ietsje over
de helft zijn en waarvan we ons met een
zekeren eerbiedigen angst afvragen hoe
het in vredesnaam mogelijk is, dat dat
alles op tijd klaar zal komen. Bij volgende
paviljoens, die nog hun kale houten ske
letten op verschillende plaatsen vertoonen,
zakt ons de moed geheel in de schoenen en
zuchten we berustend: „Die behoeven zelfs
niet te probeeren voor den openingsdatum
klaar te komen".
Maar zoo is het bij elke groote tentoon
stelling geweest en zoo zal het bij elke vol
gende tentoonstelling weer zijn en toch
komt alles op zijn pootjes terecht.
Wembley ligt de meesten onzer nog
versch in het geheugen, Antwerpen en
Luik hebben bü wijze van spreken, zoo
juist hare poorten gesloten en toch durfde
het Comité Général het aan om voor 1931
reeds deze tentoonstelling te arrangeeren.
Daartoe behoort een moed, die niet te
onderschatten is en het zijn dan ook men
schen als de wakkere Maarschalk Lyautey
alléén, die zoo iets aandurven. Niettegen
staande de malaise over de geheele wereld
het zakenleven in hare klauwen heeft,
niettegenstaande in verschillende wereld-
deelen de politieke toestand in het Oosten
te wenschen overlaat, is het Frankrijk ge
lukt vrijwel alle kolonlseerende landen te
overreden aan dit ondernemen medewer
king te verleenen en het is ten slotte een
wedstrijd tusschen de deelnemers gewor
den, wie beter en grootscher voor den dag
kon komen. En Nederland heeft zich
hierbij niet onbetuigd gelaten!
Uit den aard van de zaak kon deze ten
toonstelling niet tot een harmonisch ge
heel worden gemaakt. De zeer uiteenloo-
pende bouwstijlen uit al die overzeesche
gewesten leenen zich daartoe al bijster
weinig, doch niettemin is het den leiders
gelukt schokkende contrasten te vermijden
en ik moet erbij zeggen, het jonge weel
derig uitschietende groen van het Bois de
Vincennes is hierbij het Comité meer be
hulpzaam dan menschenhand kon zijn.
En ofschoon het commercieele gedeelte
van de tentoonstelling betrekkelijk klein
zal zijn, is dit begrijpelijkerwijze een klip,
die niet geheel en al te omzeilen is en
waaraan ook vaak offers moeten worden
gebracht.
Van het geheel zich een beeld te vormen
is nog moeilijk. Het is hier en daar nog
of men een Wagner-voorstelling achter de
schermen medemaakt.
Het Meer van Daumesnil, waarop de
gondels en de roeiboóties 's-avonds feeëriek
verlicht zullen voortdrijven, heeft zich aan
gepast aan den omringenden rommel en
ligt, leeg als een onsmakelijke modderpoel,
temidden van dit alles.
Zoo is het tot dusver, maar de laatste
dagen en weken zal dag en nacht door
gewerkt worden, zooals er thans reeds dag
en nacht wordt doorgewerkt aan de „Porte
d 'Honnear" die om het geheele plein aan
de Porte Dorée wordt opgetrokken.
En ook het Koloniaal Museum, dat direct
links van den ingang van de Avenue Dau
mesnil is gelegen en als eenige herinnering
aan de tentoonstelling ook né November
a s. voor ons behouden zal blijven, nadert
zijn voltooiing, ofschoon ik over het inner
lijk weinig kan zeggen. Ongelukkigerwijze
moet ik daaraan toevoegen, dat dit niet
het schoonste gebouw is, dat op de ten
toonstelling is to zien.
Parijs is klaar om de gasten voor de
Koloniale Tentoonstelling te'ontvangen. Alle
voorbereidende maatregelen voor fantas
tische verlichting van de Place de la Con
corde, het Stadhuis en andere belangrijke
punten van de stad zijn getroffen. Het
zonnetje is in heerlijken zomerglans over
de sjad neergedaald en heeft het jonge
teere groen van Parijs van de Boulevards
en de parken uit do boomen doen spatten,
ïoodat het zelfs de ouderen van dagen heeft
doordrongen van blijden levenslust.
Parijs, April 1931.
ALLAN PENNING.
Elk jaar omstreeks het midden van de
maand Mei komen eenige dagen voor, waar
op het weer bijzonder guur is. Het schijnt
dat deze koude dagen zoo regelmatig elk
jaar terug keeren en in zoo sterke mate
de aandacht van de menschen hebben ge
trokken dat men in oude tijden, toen men
bijgelooviger was dan tegenwoordig, ver
band meende te zien tusschen hun optreden
en de drie Heiligen Mamertus, Pancratius
en Servatius, die op 10, 11 en 12 Mei
herdacht worden. Het is toch zeker om
deze reden, dat deze heiligen den naam
van IJsheiligen of Gestrenge Heeren hebben
gekregen.
Hel zou echter verkeerd zijn te meenen,
dat het bijzonder koude weer juist op
deze drie dagen voorkomt. Ware dit wer
kelijk het geval, dan zou de statistiek van
een groot aantal jaren, gedurende welke
geregeld de temperatuur is opgeschreven,
moeten aantoonen, dat deze dagen gemid
deld genomen, kouder weer dan de on
middellijk voorafgaande dagen brengen.
Maar dat wordt niet gevonden, integendeel
zou men door berekening van de gemiddelde
temperatuur van deze drie dagen, in ver
gelijking met die der vorige en volgende,
op een dwaalspoor geraken.
Een feit is, dat elk jaar, of bijna elk
jaar, een of twee zomerachtige warme
dagen in Mei vrij plotseling een sterke
afkoeling intreedt, die ten minste een drie
tal dagen aanhoudt, maar het eene jaar
komt deze afkoeling eenige dagen vroeger
dan 10 Mei, in een ander jaar weer eenige
dagen na den 13den, soms ook wel precies
op den lOden. Enkele malen is de ver
vroeging of de vertraging veel grooter.
Doch men kan er wel ieder jaar op rekenen,
dat die afkoeling omstreeks de eerste helft
van Mei komt en de landman is niet voor
niets bevreesd voor deze inrichting der
temperatuur, die niet zelden gepaard gaat
met nachtvorsten en in elk geval het zeer
jonge gewas ernstig schaadt of den groei
ervan belemmert. Ook gaat deze afkoeling
gepaard met een vrij sterken Noordenwind
en met betrokken weer, zoodat de lage
temperatuur met het gebrek aan koest r n-
den zonneschijn samenwerkt, om de na
doelen voor den plantengroei te vergrooten.
In het kort, de Ush i ig,n of Gestrenge
Heeren verstoren de hoop van den land
man en onze illusie omtrent de lente. Helaas
komt daarbij, dat het spreekwoord „Ge-
si renge Heeren reg„eren niet lang" niet
steeds van toepassing is op dit koude lente
weer, want het duurt wel eens meer dan
drie dagen.
Het spreekt van zelf, dat de weerkundigen
Ijverig gezocht hebben naar de oorzaak
van deze IJsheiligen koude, die, laten we
dit er dadelijk bij zeggen, een verscnijnsel
is dat over geheel Europa voorkomt, ja
zelfs tot in Noord-Afrlka en Klein-Azië
doordringt.
Het heeft echter lang geduurd voordat
men de oorzaak heeft ontdekt. Buys-Bal-
lot, de groote Nederlandsche meteoroloog
van de tweede helft der vorige eeuw, heeft
haar niet kunnen vinden. A. Erman. een
Duitsch onderzoeker, meende, dat de
zwerm der November-meteorieten, die in
de lente in conjunctie met de zon komt,
de stralen van dit hemellichaam ten deele
onderscheppen en zoo afkoeling veroor
zaken. Deze verklaring was niet houdbaar
omdat het verschijnsel zich dan over de
geheele Aarde moet voordoen en alleen
omstreeks den genoemden tijd. Dit is niet
het geval. Madler, een astronoom, dacht,
dat het smelten van groote massa's ijs in
N.O.-Europa de afkoeling veroorzaakte. Hij
had dus blijkbaar reeds opgemerkt, dat de
afkoeling met Noordenwind gepaard gaat.
Maar ook hij gaf niet de juiste verklaring.
De rechtstreeksche oorzaak is pas door
den Duitschen meteoroloog Assmann ge
vonden.
Hij bestudeerde de weerkaarten, die den
weerstoestand weergaven ten tijde der
IJsheiligen-afkoeling en vond, dat altijd
tijdens deze gure dagen over West-Europa
en den Oostelijken Atlantischen Oceaan
de luchtdruk hoog, over Midden- en Oost-
Europa laag is en dat een z.g. depressie
van N.W. naar Z.O.-Europa trekt, waar
bij zich eerst over geheel N.W. en W.-
Europa, later over Zuid- en Midden-Euro
pa een breede, uit het hooge Noorden ko
menden. zeer koude luchtstroom uitstort.
Deze luchtstroom heeft twee drie dagen
noodig om tot Zuid-Europa, de Middel-
landsche Zee en Noord-Afrika door te
dringen. Vandaar dat b.v. in Frankrijk de
IJsheiligen zijn: Pancratius (11), Serva
tius (12) en Bonifacius (13 Mei.)
De tegenwoordige meteorologen be
schouwen dit verschijnsel echter uit een
meer algemeen standpunt. De koude, uit
het Noordpoolgebied komende lucht
stroom is als een uitbreken van een
enorme, millioenen kubieke meters om
vattende luchtmassa, die als een vloed
golf Europa overstroomt en naar het
Zuiden afvloeit. Zoodra deze golf voorbij
ls, meestal na eenige dagen, wordt het
weer warmer. Maar deze koude golven
hebben een veel algemeener beteekenis,
daar zij ook voorkomen in andere Jaarge
tijden, al zijn de lente en de voorzomer
daarvoor de beste tijden. Ook in Noord-
Amerika treden zij vaak en met hevig
heid op.
Het ls niet bekend, waarom deze koude
golven eenigszlns aan bepaalde tijden ge
bonden zijn. Ook is niet goed bekend, aan
welke oorzaak het plotseling uitbreken van
deze koude luchtmassa's uit het poolge
bied moeten worden toegeschreven. Om
het verschijnsel beter te leeren kennen,
zouden vele waarnemingen in de pool
streken noodig zijn. Men hoopt gedurende
het Internationale Pooljaar 1932/33 waar
aan ook ons land medewerkt, gegevens
voor nadere bestudeering van dit vraag
stuk te kunnen bijeenbrengen.
De IJsheiligen-koudè ls intusschen een
belangwekkend weerkundig verschijnsel,
al is het als verstoring van het mooie len
teweer, hoogst onaangenaam.
(Nadruk verboden)
C. N.
DE KANTOREN DER
zijn iederen werkdag geopend
vanaf half 9 des morgens tot
half 6 namiddags. Zaterdags
vanaf 8 uur 's morgens tot
4 uur 's middags
Zondags den geheelen dag gesloten.
GEBOREN:
Maarten, z. v. M. A. Wijsman en T. H.
C. v. Harmeien Jozef Gr.s Ant.s z. v.
A. J. Marcelis en C. G. M. v. Grieken
Staphanus Franciscus, z. v. J. A. v. d.
Hoel; en G. F. Piguillet Willem Fre-
drik, z. v. I. Fillppo en M. M. Erades
Hélène Jacqueline d. v. J. C. B. Huner
en M. Gerritse Frederik Cornells, z.
v. F. J. Scheffer en M. C. E. v. Leeuwen
Jeanne Marie, d. v. H. Scheffer en H.
C. Wildschut Wilhelmina Antonnetta,
d. v. W. F. Staffeleu en M. M. v. d. Burg
Evert, z. v. E. Groen en J. Mieloo
Abraham Joannes, z. v. A. van Zanten en
M. C. Hiddinga Adrianus, z. v. A. Meijll
en C. J. Bastiaanse Aaltje d. v. B. Phi-
lipsen en N. de Boorder Maria Lena,
d. C. van Mannekes en P. P. Kraaijen-
veld Bernhard Willy, z. v. F. B. W.
Rasing en D. P. Gaillard Maria Jose-
phla, d. v. T. H. Juffermans-en M. v. d.
Linden Johanna Janna, d. v. A. J. F.
Eichhorn en L. H. Susan Wilhelmina
Geertruida, d. v. C. H. Haneveld en M.
Schellingerhout Sophia Hendrika, d.
v. H. Lagerwij en P. Pijnaker Nicolaas
z. v. H. van Loef en E. M. Klinkhamer
Johanna Anna, d. v. J. M. H. Horlkx en
C. Warmenhoven Bartholomeus, z. v.
N. van Hooidonk en J. E. de Ridder
Foek Fah, z. v. S. T. Jap en F. T. Beem
Maria, d. v. B. A. Kesseboom en C. Ver
hoeven Cornells Martinus, z. v. B. G.
Kroon en G. Katsburg Neeltje, d. v.
W. B. Smets en A. Haandewiel Paulus
z. v. J. v. d. Velde en C. Diemei Gerrit
z. van P. van Kooij en A. Mol Willem
Simon, z. v. C. J. de Wolf en T. Hanse
laar Theodora Johanna, d. v. H. Jan
sen en C. Noppen Jacoba, d. v. P. Vos
en J. J. de Vroede Izak. z. v. J. C. Mon-
flls en S. Pouw Petrus Hendricus, z.
v. P. J. Stlkkelman en J. M. Verkuijlen -
Marijke, d. v. J. H. Oort en J. M. Graadt
van Roggen Wilhelmina Fred.a., d. v.
W. F. H. Schroder en M. de Jong Her-
manus Adr.s., z. v. J. D. Tebbe en J. L.
M. Kalse.
GEHUWD.
J. Janssen jm .en W. Bos jd. A. C.
Kriest jm. en A. C. A. de Haan jd. L.
A. M. Adams jm. en K. Baumann jd.
P. H. Bodenstaff jm. en M. H. Heijkoop
jd. H. P. A. Goddijn jm. en A. P. Hagen
jd. J. O. R. Groenendaal jm. en A. F.
Cozijn jd. M. J. van der Kwartel jm.
en M. van Wezel Jd. K. H. Mugge jm.
en J. Marks jd. Chr. de Roode jm. en
G. van Muijen jd. W. van Rijn jm. en
L. F. Bleijl jd. A. J. K. A. Somraers
jm. en A. H. W. Gijbeis jd. C. H. Vree
burg jm. en A. M. A. Leune jd.
OVERLEDEN
J. L. van Leeuwen dr., 6 j. W. L.
Schumacher wed. 76 j. M. Binnendijk
m. 51 j. E. M. Fallaux m., 55 j. L.
M. Lasschuijt dr. 6 mnd. G. Prins
van der Stok vr., 55 j. F. BootTrou-
wee vr., 69 j. T. H. J. Wielders dr.,
7 mnd. P. Oliviervan Oosten wed.,
85 j. P. Willems wed., 73 j. H. van
Egmond zn., 2 j. E. Verravan Rijn
wed. 86 j.
GEVESTIGD:
J. A. J. van Acker, Rijnsb.weg 113a E.
M. A. A. J. Allard, dir. Graalhuis, Hooigr.
gracht 31 W. J. van den Berg. Lammer
markt 5 H. Boschma en fam., hoog
leeraar, Rijnsb.weg 150 P. van Dam en
fam., onderwijzer. Cobetstraat 52 M. W.
BoodeHaak, koopvrouw, Woonsch. W H
Fries Th. J. Hakvoort, dienstbode. Bor-
neostraat 17a A. C. Hartkroon, v. d.
Helmstraat 14 F. H. ter Heege, arts,
Rijnsb.weg 177 M. J. Hilgersom, dienst
bode, Breestraat 115 E. Hulshoff Pol.
Vreewijkstr. 28a M. H. de Jong, kinder-
juffr., Rijnsb.weg 150 K. Jonkers, melk-
controleur. Witte Rozenstr. 18 P. Krom
hout, Breestr. 97 M. W. Leegstra. Merel-
str.at 14 J. M. Lichtveld, v. Ledenberg
straat 6 M. Lingowski, dienstbode.
Plantsoen 27 J. Mechelse, werkster, v.
Speykstraat 11 H. Meijer, dienstbode,
Rijnsb.weg 150 J. de Mooij, landarbeider
Hogerbeetsstr. 5 Th. H. van Oost, verz.-
agent. Nieuwe Rijn 114 T. Oosterom,
Willemstr. 34 J. H. Parmentler
bode, Haagweg 176 J. van Rijn'
bode, Rijnsb.singel 9 D. van SeJ
en fam., schilder, L. Rijndijk
Strachoff, ingenieur, Stationsweg 2
Sien Tjhiang, Rijnkade 8 g Tic
en fam., magazijn-oppasser. uSL
162 C. J. H. G. van der Valk wL
resse. Steenstra 55a A. M. ',v(rl
en fam.. schipper, Garenmarkt 51
Winterberg, dienstbode, Breestraat"
A. M. Zandvliet en fam., schip»,
Richardina D. van "t Zelfde.
Mecklenburgstraat 16.
VERTROKKEN:
J. S. Ardesch van Hamel,
W. de Zwijger! 20 G. D. Blbenl
lem, Zijlweg 85 F. T. Biesjot, Detl
Beetsstr. 89 G. C. Blok, Denl
Bankastr. 29 C. Buitelaar, Denl
Oranjepl. 80 E. J. van der Burl
kum (Wolfheze). Wolfhezerweg 9»
M. C. SnijdersDuijverman, Batal
J. M. Dijkhuizen. Scheveningen, 1
kade 25 E. M. A. Eibers, Den Haa,
str. Flatgeb. H. D. van Gelder el
Den Haag. Zeestr. Flatgeb. R
en fam., Doesburg, Kloosterstr. c'a
J. M. Goddijn, Velsen (IJmuideni.c-
weg 4a J. Ham en fam., Schy
H. Lemiet, Hoeve Wyenhof A. W s|
Heeringen, Groningen, Zuiderdlep j
J. D. Heijkoop, Oegstgeest, Oranjfia
Th. Chr. J. A. Jansse, Heemstede 0,
manslaan 2 C. H. Bavelaar—Djl
Haarlemmermeer, Concourslaan 44
M. PierikKlaassen, Beverwijk, Ct_
weg 19 A. Kloos, Katwijk, Wetbl
Piaskade J. Koolhaas. Arnhem f
kade 64 M. H. J. Brutel de la Rlij.
Korff. Deventer, Brink 52 E. Kouj
Westerholt A. M. Beekma—Kru! j
wer Amstel, Amstelveen, N Karztfts
J. Langhout en fam., Oegstgeest,M
tesselaan 12 W. Langhout, Oeg
Regentesselaan 12 R. Martens enl
Gouda, 2de Schoolstr. 13 B Mos
Oegstgeest, Oranjelaan 14 E.
Zeist, v. d. Heijdenlaan 18 G. A jl
man, Voorschoten. Hotel Haagschegjl
J. M. A. Noordman, Bandoeng, Da
80 A. W. P. Pfund. Den Haag, L ft
straat 8 J. A. Pierik en fam. Bore
Galgenweg 19 I. J. Risseeuw, Oeeq
Weth. Spaargarenstr. 27 J. H. Ra
Eoskoop, Zijde A J Rutgers, An
dam, Weteringschans 179 II w. j
Zoeterwoude, Hooge Rijndijk F 51-
Schnelting, Eindhoven Pauwlaan j
Raden Sigit, Den Haag. H. Zwaardifc
237 G. W. A. Stammers, Haarle
meer, Abbenes. Dr. Heyelaan J,
Valentijn. Naarden D. H. Klw-
Veer.. Katwijk, Weth. v. d. Plaskadj
Wagemans Voorschoten, Valkenb.t<j
L. van der Werf. Den Haag, Cola
straat 87 J. W. EtmanVan der ft
Amsterdam, Hemonystr. 27 III - C.
neveld, Oegstgeest, Terv/eeweg 70.
ALEXANDRE DUMAS.
Op zekere keer bevond Dumas rü
den kring zijner vrienden, die vat
kanten er op aandrongen, dat hi) es
zijn tooneelstukken zou voorlezen,
slotte gaf Dumas toe, maar maakte
toehoorders erop attent, dat hij het 1
van een andere auteur zou voordn;;
Waarom dat van een ander' 1
men hem.
Omdat ik dan altijd succes heb.
het stuk in den smaak, dan verheg
mij als voorlezer. Bevalt het niet, dat
heug ik mij als collega! luidde heli
woord.
HET EERSTE VERDIENDE GOH
Men vroeg Mark Twain, den A:
I kaanschen humorist eens, hoe en
i neer hij voor de eerste maal
verdiende
Tja, dat was me wat. zei
Twain, in onze school hadden wij
tijd als voornaamste paedagogisch
middel de roe ingevoerd. Wie b.v.
bank had zitten snijden of inkt
kreeg de keus tusschen 5 dollar bos
een publieke aframmeling. Ook ik r
mijn vader eens zoo'n vergrijp opbik
Deze beschouwde de publieke tucht
als een ongehoorde zaak en gaf mij
dollar. Ziet u, op deze manier heb it
eerste geld verdiend.
De Engelschman. de bleeke man en ik,
we hadden alle drie beschutting gezocht
en gevonden in de berghut, toen het on
weer al dreigender kwam opzetten. Nadat
wij ons maaltje verorberd hadden, zaten
we bij kaarslicht nog wat rond de tafel
en rookten onze pijpen, d.w.z. alléén de
Engelschman en ik. De bleeke man ver
smaadde blijkbaar tabak. Hij hield zijn
magere, beenige vingers langs den tafel
kant gestrekt en staarde afwezig naar 'n
ouderwctschen zegelring, dien hij aan den
ringvinger der rechterhand droeg. Het
gerekte gesprek tusschen den Engelsch
man en mij, loopend over zijn reeds vol
brachten tocht en den mijnen, die nog
ondernomen moest worden, dreigde ge
heel te hokken, toen plotseling de bleêke
man de stilte verbrak met deze directe
vraag aan ons: „Hoe denkt u over droo-
men?"
„Ja, wat zal ik zeggenantwoordde
ik ontwijkend; de Engelschman trok al
leen maar de schouders omhoog. Ik ge
loof, dat we belden instinctief een gevoel
van weerzin hadden tegen den bleeken
man, die, met zijn wasachtig gezicht en
zijn slappe figuur, waarbij het sport-
costuum belachelijk stond, heelemaal niet
in de omlijsting van een berghut scheen
te passen.
„Heeren", vervolgde de bleeke man,
toen hij zag dat wij geen aanstalten
maakten, het gesprek verder te spinnen,
„heeren. gij zijt weliswaar vreemden voor
mij maar ik moet u desondanks be
trekken in een hoogst merkwaardige en
vreeselijke gebeurtenis. Ik kan den last
niet langer dragen, alléén
Met een hysterischen snik borg hij het
hoofd in zijn leelijke handen.
Wij bleven zwijgen en hij begon zijn
merkwaardig verhaal:
„Toen ik den gruwelijken droom voor
de eerste maal had, was ik tien jaar oud.
In mijn verbeelding zag ik toen mezelf
als volwassen man met zeer veel moeite
een weg banen over een woest gletscher-
terrein in een geheel vreemd hoogge
bergte. Ik sloeg met mijn houweel treden
in het ijs en bij deze bewegingen fonkel
de aan mijn rechterhand mijn zegelring
in de blinkende zon. Opeens verlies ik
het hou-vast onder mijn voeten en ik
glijd een eindweegs in razende vaart om
laag en kom in een ijs-spleet terecht.
Het laatste, wat mijn blik nog uit de zon-
ne-wereld opving, was de zegelring aan
mijn steunzoekende en in de leegte-tas-
tende hand: dan werd ik door nevels
omvangen enmet een gil schrok ik
uit mijn slaap wakker. De droom was des
te vreemder, omdat ik in de vlakten van
de Ukraine ben opgegroeid en nimmer,
zelfs niet den geringsten berg, laat staan
een gletscher, gezien had. Het in den
droom doorleefde oefende een diepen en
duurzamen indruk uit op mijn kinderge
moed en na twee Jaren dook het opnieuw
op, precies in dezelfde opeenvolging van
gebeurlijkheden, met hetzelfde gruwelijke
slot. Van dien tijd af droomde ik den
droom vaker, bij onregelmatige tusschen-
poozen. Soms was ik er maanden van
bevrijd en ik begon den droom te ver
geten en dan weer joeg hij mij, in angst-
zweet-badend, vele nachten achter elkan
der uit den slaap. Hij vergiftigde mijn
jeugd, maakte van mij een menschen-
schuwen, tobberigen Jongeman en naar
mate ik ouder werd, werd ik des te erger
gekweld tot dat, in de laatste twee jaren,
ik nacht aan nacht door den gruwelijken
droom wordt achtervolgd. En immer was
het de zegelring, waaraan mijn allerlaat
ste blik bleef hangen, voordat ik in het
halfdonker van de gletscher-spleet weg
zonk.
Ik onderwierp mij aan alle mogelijke en
onmogelijke zenuw-behandelingen, consul
teerde een reeks van psychiaters, die den
droom terug wilden leiden naar sensaties
uit de kinderjaren maar tevergeefs.
In mij groeide nu langzaam en sterk
de belangstelling aan voor de berg-wereld
Ik woonde als leeraar steeds nog in mijn
geboortestadje in de Ukraine en had
daardoor geen gelegenheid het hoogge
bergte in de werkelijkheid te leeren ken
nen. Maar ik schafte mij bij beetjes een
kleine bibliotheek aan, welke de geschie
denis behelsde van alle beroemde eerste
bergbeklimmers en ik verslond in mijn
vrijen tijd de verhalen over de waaghal
zerige bergtochten. Zoo kwam ook eens
bij toeval het boek' „Histoire du Mont
Blanc" onder mijn oogen, door Stephen
d'Arve, waarin een hoofdstuk voorkomt,
dat handelt over het vreemde feit, hoe
gletschers vaak hun slachtoffers na tien
tallen van jaren weer uitleveren. Daarin
wordt van een noodlottige poging om
den Mont Blanc te bestijgen gerept, die
de Rus, dr. Hamel, tegelijk met twee En-
gelschen en zeven gidsen ondernam. Een
niet te ontkomen lawine sleurde vijf der
gidsen in een gletscher-spleet, twee van
hen konden gered worden; de overige drie
stortten neer ln de diepte. Na een-en-
veertig jaren vond men aan den voet van
den gletscher de menschelijke overblijf
selen der verongelukten, door het ijs ge
conserveerd en ln een toestand, alsof ze
den vorigen dag pas waren omgekomen.
Dit bericht maakte mij op onverklaar
bare wijze onrustig. Het greep me aan als
een koorts; ik dwaalde vertwijfeld rond,
dagenlang, wekenlang, totdat Ik het ein
delijk niet meer uithield Ik moest en ik
zou de bergen ln!
Ik bewerkte, dat mijn superieuren mij
een ziekteverlof toestonden; ik maakte
een sommetje geld los, dat mij door mijn
ouders als erfdeel was nagelaten en ik
reisde weg, naar de bergen, naar hier.
In de eerste dagen dwaalde ik rond,
zonder plan of doel, berg-op, berg-af, ge
dreven door een geheimzinnige macht,
totdat het noodlot mij vandaag voerde
naar den gletscher. en.... het is
vreeselijk.... vreeselijk!
Hij hield met vertellen op en bedekte
kreunend zijn oogen met zijn handen.
Ik moet bekennen, dat ik machtig ge
boeid was; ook de Engelschman boog
naar hem over en wachtte gespannen.
Zijn pijp was uitgegaan, hij had dit niet
bemerkt.
Na enkele minuten had de bleeke man
weer kracht hervonden en vertelde ver
der:
„Ik wilde vandaag naar den kop klau
teren, hoewel ongeoefend, onervaren, zoo
als ik, bewoner van de laagvlakte, ben;
ik wil zeggen, ik wilde niet, ik moest;
mijn noodlot dreef mij er toe. Als een
nachtwandelaar begaf ik mij op weg, on
voldoende toegerust, zonder gids. Toen Ik
na een urenlangen moelzamen tocht
daar belandde, waar de groote ijs-stroom
de moraine voor zich uit schuift, liet ik
mij uitgeput neer vallen om wat te rus
ten. En zooals ik daar zat en moe en
treurig naar de troostelooze woestenij aan
den voet van den gletscher staarde,
daardaar. stak op weinige schre
den van mij vandaan, een menschelijke
hand uit het ijs op, als verlangend naar
't licht.en.aan den vinger glansde
een groote, gouden zegelring. Als gehyp
notiseerd waggelde ik op de hand toe en
greep naar haar. Zij was koud, maar
week en elastisch.Ik trok den ring van den
vinger en stak hem aan mijn rechterhand
Stompzinnig zat ik daar nu en tuurde al
door naar dien ouderwetschen zegelring.
En plotseling herkende ik mijn droomen-
land en werd mij de beteekenis van dit
alles duidelijk en leerde den droom, mijn
vreeselijken droom, die mij het geheele
leven had vervolgd, verstaan. De doode,
die daar uit het ijs daarginds mij de hand
reikte was ik zelf Immers, ikik
die eens. in een vroeger leven, hier ellen
dig was omgekomende ring behoor
de mij toemijen de gletscher
spoog mij hier uit. mij zelf aan mijn
eigen voeten! En dit hier is de zegel
ring... de zegelringhahahal!"
Met een gruwelijken lach eindigde de
bleeke man zijn verhaal.
Ik stond op en nam een slok wiskey
uit mijn veldflesch. Het werd mij wee te
moede. Ook de Engelschman had zijn
koele, afwerende houding laten varen. Hij
stond op en liep de hut eens even op en
neer Dan hield hij plotseling met een
ruk stand, vlak vóór den onguven gast.
„Man", sprak hij, „man. ik moet dien
ring van jou hebben!" En opgewonden
tastte hij naar zijn zakportefeuille. „Ik
moet hem hebben, zeg maar wat J
voor hebben moet!"
„U wilt dien ring hebben?" vrof!
bleeke man met een verdwaald 1^
„Maar toe dan maarneem hem,i
hemgeef mij ervoor wat u wilt'
hebt u hem.... hebt u hem
hem 1
Hij trok den ring van den vinger,
hem op de tafel en stopte het
bankbiljet, dat de Engelschman hem1
hield, in zijn zak. Daarop strompe.c-
I naar de matras in den hoek. wierp ff
I op neer en na korten tijd verried
I regelmatige ademhaling dat hij ia?
pen was.
De Engelschman en ik bleven nel
ruimen tijd aan de tafel zitten.
beerde door gebarenspel uit te drut
dat ik den bleeken man voor kranks
hield. Maar de Brit. schudde het t
en monsterde met devotie zijn zegt'
waarbij zijn oogen van collectioneur-'
glinsterden.
Toen wij den volgenden morgen
ker werden, had de bleeke man ziet
vóór dag en dauw uit de voeten genu
Het toeval leidde mij een week j
in een Zwltsersch berghotel. De
schijn lokte mij nog laat naar buitel
loopend langs het terras, waar o
hoek nog enkele gasten bijéén ts
ving ik het geluid op van een bijzon-
stem. Ik hield mij ln de schadu»
enkele boomen verborgen en nam W
de gasten eens op Tot mijn grenzeu
verbazing herkende ik In één var.
den bleeken man uit de berghut en j»
de hoe hij tot het ademloos-lui;»1
auditorium deze woorden sprak:
de gletscher spoog mij hier uit.
zelf aan mijn eigen voeten' En dl';
is de zegelringde zegelring -
hahal"
Dit keer was het een Amerikaa®
die den gegarandeerd-echten, how
procentschen geestenring van de
hand uit den gletscher kocht
En in diepe verwondering boog d
voor de grootte van menschelijk n»
dingsvernuft