Probeer Qi/v maaltijd is dan een succes Uit den Leidschen Raad. DE GEZONKEN SCHAT. •72ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 21 April 1931 Derde Blad No. 21806 J De benoemingen verliepen normaal, ter ug de punten 1 tot en met 6 en g en h I h. st. werden aangenomen. FEUILLETON. »e meTzropW'wmden.'^ P''°beeren Geen soepeler toepassing der Zondagswet - Na de verkiezingen? De verordening over de gemeentelijke radio-distributie vastgesteld. de zondagswet. 7o Motie van den heer Romijn, in zake de tóepassing van de Zondagswet. De motie luidt: De Raad in aanmerking nemende dat het Col- ee van B. en W. bij monde van zijn oorzitter in de raadsvergadering van 7 lecember 1927 verklaard heeft zich bij de eDassing der Zondagswet te willen ge- •agen naar de stemming in deze ge- eente, van oordeel dat de Raad een weerspie- 'eling is van hetgeen in deze gemeente iieromtrent wordt gevoeld en diens uit spraken over deze kwestie derhalve als •ichtsnoer dienen te gelden, verzoekt het College van B. en W. wel .et aandrang zijn beleid te dezer zake in i'grmonie te doen zijn met de besluiten an den Raad. De heer ROMIJN stelt op den voor- end, dat hij de Zondagswet zelve bui- in beschouwing wil laten. Die is z.i.. niet êr tafel, het gaat om hetgeen B. en W. adden toegezegd in deze materie en hij toopt aldus zakelijk de kwestie te zein be- iroken. De uitlating van den voorzitter van 7 lec. 1927, bovenvermeld is de hoeksteen, laaruit blijkt z. i. dat de leden van het allege hun particuliere meening hadden ichtergesteld. Zonder deze uitlating, zou ipr. geen reden hebben gehad voor deze lotie. Hoe is de stemming in de gemeente, dat ,oet thans beslissen na de uitlating van len voorziter en z.i. moet bij de beant- joording van deze vraag de samenstelling an den raad zeer zeker van groot ge- icht worden geacht, anders veroordeelt de raad zich zelve. I Trouwens, de voorzitter erkende zelf Hestijds bil een begrooting, dat de raad preekt voor de kiezers, die de leden af- aardigden Spr. wijst dan op de uitspraak van den aad, toen de motie-Van Eek sub b, aan- lenomen werd met 17—15 stemmen. Doel- iwust deed de raad deze uitspraak, er is geen enkele reden vergissingen aan te ne- nen of wat ook. Daaruit blijkt derhalve luidelijk, hoe de gemeente in dezen denkt Ipr. meent, dat alle raadsleden hun stem ;unnen geven aan de motie, ter handha- ,ng van het raadsgezag. Zoo B. en W. de motie niet uitvoeren, blijkt daaruit, of dat B. en W. zich des tijds hebben vergist, en dat neemt spr. •niet aan. of dat B. en W. zich van de stemming in de gemeente niets meer aan trekken en eigen paden willen bewande len Een parlementair college heeft echter Lide plicht, zich te schikken naar de raads- eerderheid, anders gaat het college re- 'olutionaire paden op. De VOORZITTER antwoordt: Vooropstellende, dat Burgemeester en Wethouders met betrekking tot hun be leid in zake de toepassing van de Zondag- wet geen verantwoording schuldig zijn aan den Gemeenteraad, ben ik gaarne be- I reid naar aanleiding van de door den heer Romijn ingediende motie namens Burgemeester en Wethouders eenige in lichtingen aan den raad te verstrekken. Na het optreden van het nieuwe College in September 1927 hebben Burgemeester en Wethouders ampel overwogen, welk standpunt door hen met betrekking tot artikel 4 der Zondagswet moest worden in genomen. Van het resultaat van die over wegingen is den Raad in zijne vergadering van 27 Augustus 1928 mededeeling ge daan. In de toen aangenomen gedragslijn wij ziging te brengen met het oog op de door den Raad bij de behandeling van de be grooting onlangs aangenomen motie van den heer van Eek. lijkt het College van Burgemeester en Wethouders in meerder heid niet wenschelijk. In de eerste plaats verdient het geen aanbeveling al te dikwijls van standpunt hl deze te veranderen. Het College heeft gelijk gezegd, in 1928 zijn gedragslijn in zake de toepassing van de Zondagswet na ampele overweging bepaald en er zou den dus al zeer bijzondere redenen moe ten zijn. om thans wederom van gedrags lijn te veranderen. Die redenen zijn niet te vinden in de omstandigheid, dat drie van de zeven leden, dus de kleinste helft, van één der fracties, die het standpunt van Burge meester en Wethouders tot nog toe steun den. hun stem aan de motie van den heer van Eek hebben gegeven en dit te minder, nu het vermakelijkheidsseizoen op zijn einde loopt en ook de zitingsduur van het tegenwoordige College van Burgemeester en Wethouders na verloop van enkele maanden zal zijn geëindigd. Thans nog verandering te brengen in de sedert 1928 gevolgde gedragslijn zou uit den aard der zaak het in September a.s. optredende College van Burgemeester en Wethouders in zijne vrijheid van handelen ten deze, althans eenigermate. belemme ren, terwijl bovendien het belang van ondernemers van vermakelijkheden niet gediend zou zijn door hun thans mogelijk heden te openen, waarvan men niet weet, of deze ook weer in het volgende seizoen zullen kunnen blijven bestaan. Ook met het oog daarop is het nu al een bijzonder ongeschikt tijdstip om, gesteld dat men dit wilde, een andere gedragslijn in zake de toepassing van de Zondagswet te volgen. Met het oog op een en ander heeft het College van Burgemeester en Wethouders dan ook, in meerderheid besloten thans in de tot dusverre gevolgde gedragslijn bij de toepassing van de Zondagswet geen wijzi ging te brengen. De heer Romijn mag de Zondagswet niet uitschakelen, die een zeer lastige materie is, naar spr. kortelings schetst. Aan spr.'s woorden van 7 Dec. geeft de heer Romijn bovendien een te ver gaande strekking: nimmer hebben B. en W. het recht te be slissen in dezen overgedragen aan den raad. B. en W. hebben alleen gezegd, ^icti te zullen laten leiden door de stemming in de gemeente, waarbij de raad wel een element is, doch niet het eenige. (Reeds in een gedeelte onzer vorige oplage geplaatst.) De heer VAN ECK is het meer eens met den voorzitter dan met den heer Romijn wat betreft het in het geding zijn der Zondagswet. Spr. herinnert aan zijn voor stellen in dezen, jaren lang. B. en W. ver lieten echter het standpunt, dat zij boven de partijen staan, door hun toezegging rekening te houden met de stemming in de gemeente en de heer Romijn heeft volko men gelijk als hij den raad daarvoor de toetssteen noemt. En belangrijk is toch zeker, dat de R.-K. fractie voor de grootst mogelijke minderheid van oordeel veran derde. Sprak de voorzitter voor de meer derheid in het college of hoe zit dat? Formeel staat de heer Romijn zeer sterk, gezien de toezegging van 7 Dec. Alleen een referendum zou nog een ander middel zijn om de stemming te leeren kennen en dat zou spr. best aandurven. Doch, waar dit. niet zal doorgaan, blijft de raad z.i. het beslissend element hierbij. Ten sterkste steunt spr. de motie Romijn. De heer WILBRINK is het in 't geheel niet eens met den heer Romijn, dat B. en W. de motie v. Eek hadden te volgen. Het college zelf draagt toch hierin de verant woordelijkheid en moet bovendien bedacht zijn op vastheid van beleid. Indicenteele wijziging moet dus ten sterkste worden ontraden. Mogelijk heeft de heer Romijn gelijk, dat de raad een afspiegeling is der kiezers, doch zeker is dat allerminst, daar toch ook rekening wordt gehouden met de persoon lijke kwaliteiten etc. Is er reden voor wijziging, nu 3 leden tot een ander inzicht zijn gekomen even voor afloop hunner zittingsperiode, nadat zij vanaf 1927 3 jaar tegen stemden? Is dat een afspiegeling der stemming? Het kan zijn, doch dat kan eerst blijken na de komende uitspraak der kiezers. Voor B. en W. moet z. i. leidraad blijven het program van 1927. Er zouden wel eens wispelturige ■•aadsleden kunnen komen en zouden B. en W. zich daarnaar hebben te richten? Een stemming 1715 is in dit verband z.i. ook weinig overtuigend Spr. zou het juist een zwakheid hebben gevonden van B. en W. als zij de motie hadden gevolgd. De heer BERGERS verklaart, dat noch de heer v. Tol, noch de heer Coster, noch spr. een afspraak hadden gemaakt en dat ook in de fractie deze kwestie niet was be roerd. Spr. is echter voor soepeler toepas sing der Zondagswet en daarvan heeft hij door zijn stem blijk gegeven, nu de motie- v. Eek door stemming in 2 gedeelten hem de mogelijkheid bood. in tegenstelling met 1927 en volgende jaren. Van draaien is dan ook geen sprake Spr motiveert op bekende gronden waarom hij voor soepeler toepassing is. Spr. heeft geen bezwaar tot uitstel tot de nieuwe periode. De heer ROMIJN vindt het vreemd, dat een Chr. Hist, raadslid B. en W. gelijk geeft een raadsbesluit maar naast zich neer te leggen. Spr gaat eerst echter in op het ant woord van den voorzitter. Uiterst zwak is wel het argument van ..niet te veel wis selen." waar slechts eens per jaar deze kwestie ter tafel komt Niet in overeen stemming is daarmede ook de verklaring van het college van 7 Dec., spr. betreurt dit te moeten zeggen. Die verklaring is blijkbaar een zoethoudertje, een fop speentje geweest. Dat het college zijn bevoegdheid aan den raad zou overdragen, bij volgen der motie, is onjuist. Hoogst gevaarlijk oordeelt spr. de uit lating over de minderheid der R.K. frac tie. Dat is een aantasten der stemvrij- heid der raadsleden. Nooit hoorde spr. zoo'n standpunt verdedigen. Van een incidenteele stemming was geen sprake, het tegenovergestelde was juist het geval. Er is alleszins reden dit moment te kie zen ter behandeling, nu men er heel rus tig over kan oordeelen, los van den ko menden politieken strijd, dié de kwestie slechts zou kunnen vertroebelen. Men stemt toch z. i. om de beginselen, niet om de persoon; zoo'n uitlating had spr. van een ernstig man als de heer Wilbrink niet verwacht. Er is nu juist een goed moment voor een compromis. Raadsbesluiten dienen bovendien te wor den gehandhaafd. De heer WILBRINK noemt de bestrij ding van den heer Romijn minderwaar dig. De Chr. Hist, stemmen ieder voor zich. niet op bevel der fractiebonzen. en als straks, na de verkiezingen, de motie blijkt te zijn volgens de meening der bur gerij, en B. en W. haar dan uitvoerde, dan zal zijn partij niet ieder jaar pogen te wijzigen. De heer BERGERS zegt tegen de motie Romijn te zullen stemmen. De kwestie blijft aan B. en W„ vooral nu, nu de ge meente eerstdaags een nieuwe vertegen woordiging zal krijgen. De heer v. ECK oordeelt de Zondagswet alleen uitvoerbaar naar plaatselijke om standigheden. Hier is een meerderheid voor wijziging. B. en W. negeeren deze, in strijd met hun verklaring! Nogmaals betreurt spr. dat de minder heid in B. en W. zwijgt en eveneens, dat de R.K. raadsleden zich thans terugtrek ken. Ook de heer v. STRALEN betreurt, dat thans niet bekend is, wie meer- en min derheid vormen in het college. Z. i. heeft de raad toch recht dat te weten. B. en W. willen geen wijziging in deze periode, doch een bioscoop mocht onlangs op eerr Zondag toch om 7 uur openen! Wethouder REIMERINGER verklaart gaarne te behooren tot de minderheid van B. en B„ zooals steeds in deze materie. De VOORZITTER komt er tegen op, dat de verklaring van Dec. 1927 een zoet houdertje is geweest. Het college heeft die verklaring eerlijk gemeend en heeft die z i. rechtschapen uitgevoerd. Iedere raads- stemming geeft evenwel niet aanleiding tot wijziging, daar blijft hij bij. Wethouder TEPE wil de nieuwsgierig heid bevredigen en zegt te behooren tot de meerderheid en het eerste antwoord van den voorzitter geeft volledig het ant woord waaróm. De motie-Romijn wordt verworpen met 1614 stemmen. Voor de S. D. A. P., de Vrijh. Bond en de heer Zitman. 8o. Praeadvies op het verzoek van ae afd. Leiden van den Algemeenen Bond van Politiepersoneel in Nederland, om gelden beschikbaar te stellen voor een ten be hoeve van het politiepersoneel in te stellen cursus in motorkennis en een cursus in de Nederlandsche en moderne talen. 177) RECLAME. 4298 DE NIEUWE MARGARINE De heer VALLENTGOED oordeelt voor de politie de kennis in genoemde vakken noodzakelijk, zooals ook de politie zelf. Nader gaat spr. daarop in om dit te ver dedigen en hij steunt gaarne het adres. De heer ELKERBOUT oordeelt in ieder geval motorkennis voor de reserve der verkeersbrigade noodzakelijk Ook de heer MANDERS meent, dat er wel iets voor ontwikkeling der politie mag worden gedaan en dat er zijn die lust tconen tot studie, juicht spr. toe. Aan moedigen van de zijde van het colege lijkt hem gewenscht, zij het ook in den vorm van een kleine subsidie. De VOORZITTER zegt, dat het natuur lijk wenschelijk is de politie alle kennis bij te brengen voor de straat. Doch dit is ondoenlijk, afgezien van de kwestie van het onderhouden der kennis. Ook finan- tieel. Nader gaat spr. hierop in Van een reserve der verkeersbrigade is spr. niets bekend. Na repliek van den heer Vallentgoed wordt het praeadvies z. h. st. aangeno men. 9o. Praeadvies op het verzoek van de afd. Lelden van den AlgemeenenBond van Politiepersoneel in Nederland, om aan de hoofdagenten en agenten van politie als vergoeding voor het gepresteerde bij den stadhuisbrand, een bedrag van f.25.- uit te keeren. (78) De heer COSTER herinnert aan de gra tificatie aan de ambtenaren, die in ver warmde localen zaten. De politie, die in barre koude extra-dienst deed, mag z. i. een gratificatie niet worden geweigerd. De heer VALLENTGOED zegt, dat er bij de lagere politie een grief is, dat zij alleen is uitgeschakeld bij de gratificaties, al is eenige vergoeding gegeven op basis van het uurloon. Het betreft een buitengewoon geval. De heer ZITMAN kan niet oordeelen, wie zijn best deed, doch hij wil onbillijk heden recht zetten en hetzelfde geven als aan de inspecteurs. De VOORZITTER zegt, dat het begin sel voor een gratificatie was: het mee werken aan herstel der gemeentelijke machinerie' hetgeen zeer veel tijd vergde. De rest kreeg slechts overuren betaald en zoo ook de inspecteurs der politie. Van onrecht is' dus geen sprake. De heer MANDERS erkent, dat de poli tie geen recht heeft op extra-vergoeding, doch hij oordeelt deze hier toch wel op haar plaats, in tegenstelling tot de brand weer, gezien de moeilijke omstandigheden. Hij stelt voor f. 15 toe te staap. De VOORZITTER ontraadt dit voorstel ten sterkste. Men weet niet, waartoe men dan kan vervallen. Overuren-vergoeding is gegeven aan politie zoowel als aan brandweer. De heer WILBRINK vraagt eveneens, wie er dan heengaan. Hoevele ambte-, naren hebben zich toen onderscheiden zonder eenige vergoeding. Nu deze wel aan de politie te geven, zou slechts kwa bloed kunnen zetten, ook bij andere tak ken van dienst in andere gevallen. De heer ELKERBOUT vraagt, hoe inspecteurs zooveel overuren kunnen h ben in vergelijking; bedenk ook dat de politie ook daadwerkelijk aan 't blusschen heeft deelgenomen. Z.i. is de betaling der overuren aan den lagen kant gehouden. Kan daarnaar geen nader onderzoek wor den ingesteld? De VOORZITTER wil dit laatste toe zeggen. Repliceerend steunt de heer VALLENT GOED het voorstel Manders, dat door den voorsteller nog nader wordt verdedigd. (Geroep: omdat men eenvoudig zijn plicht deed). Het voorstel-Manders wordt verworpen met 1614 stemmen. Voor de S.D.A.P. en de heeren Zitman, Coster en Manders. Het voorstel van B. en W. wordt dan z hst. aangenomen. lOo. Interpellatie van den heer Coster in zake de stroomspanning van het elec- trische net. De heer COSTER zegt, dat het onbevre digend antwoord van den wethouder op zijn vragen hem noodzaakt tot deze inter pellatie. Spr. protesteert voorts tegen de uit lating van den voorzitter, dat hij zou optreden als variété-artist. Dan deed de Lichtfabriek hetzelfde, toen zij overal proeven nam. Spr. kan staande houden, dat zijn volt meter deugdelijk was. Trouwens in Waa senaar en elders wezen andere meters hetzelfde resultaat aan. De spanning was te hoog, zooals de wethouder tenslotte zelf schoorvoetend moest toegeven. Zoo doende is groote schade toegebracht en spr. meent goed te hebben gedaan daarop de volle aandacht te hebben gevestigd. Hij stelt de volgende vragen: 1. Moet het College van B. en W. niet erkennen, dat de stroomspanning van het electrisch lichtnet te dezer stede, althans in verschillende wijken, gedurende gerui- men tijd hooger is geweest, dan de nor male spanning van 125 volt? 2. Indien de vorenbedoelde vraag beves tigend moet worden beantwoord, waaraan moet dan dit verschijnsel worden toege schreven? 3. Indien dit verschijnsel moet worden toegeschreven aan een fout bij de techni sche verrichting van de Electrische Cen trale van de Stedelijke fabrieken van gas en electriciteit, is dan het College niet van oordeel, dat deze fout ten spoedigste moet worden hersteld? 4. Acht het College het niet raadzaam, mede gezien hetgeen omtrent de onder- werpelijke aangelegenheid in de plaatse lijke pers is verschenen, dat omtrent deze aangelegenheid een onderzoek wordt inge steld. door een onpartijdige commissie, al thans door de raadscommissie voor de Stedelijke fabrieken van gas en electrici- teit? Tenslotte keert spr. zich tegen den heer Schüller, dit naar aanleiding van een ingezonden stuk in ons blad. Wethouder GOSLINGA zegt dat deze zaak in onderzoek is bij commissarissen der Lichtfabrieken en dat B. en W. met hun antwoord willen wachten op het re sultaat daarvan. De heer SCHiiLLER wil dan het woord, INaar het Engelsch van LEO WALMSLEY. 40) Ik haalde de kaart te voorschijn en be gon die vlijtig te bestudeeren. Ik vond echter geen enkele aanwijzing waaruit ik zou mogen afleiden dat er er gens in de buurt van het Westelijk rif zoo'n plek bestond. „Dan mot ze ergens bij Fish Island in de buurt leggen", verklaarde Timms per tinent, „tenminste, als ze der rog is. als ze al niet lang tot der vaderen vergaderd J' twee stukkies wrakhout wijzen derop. Alleen hè-je nou nog de kans dat "et niet bij een klein eindje gelaten heb. Misschien heb ze het vrije sop geko zenMaar nee, zoo'n vaart zal het niet toopen, een vaam uit de kust van Fish island, dat denk ik. Morrege, met de eb, zauen we daar eris een kijkje gaan nemen. •■yundaag gaat het niet meer?" vroeg de dokter dringend. Van aHe veeleischende men- Tt ?ei,.de kapitein verontwaardigd. n'e' den godganschen dag de? H r is een 'W van werken en er is een tijd van spelen." dokter natuurlijk", suste de Uitbarsting' v"ontrust door de plotselinge hoe nerveus "^?aar u begrijpt misschien kan dat ef, on6edurig ik ben ik toch zal niet verdragen. Maar voo? SÜïïJ. yoetc"---- Lees me wat er warm vit i Wel' wel. heb het Ik greep een boek van zijn lievelings schrijver, Meredith, en begon. Na een half uur was hij volkomen bedaard. Als medi cament was dit voorlezen zonder weerga en ik genoot er van. Hij had de gewoonte om, op een gegeven oogenblik. soms mid den in een zin of een geheele alinea over te laten lezen. En wanneer ik dat gedaan had. trok hij van leer. Dan werd het een rhapsodieeren over de schoonheid van een gedachte of van de wijze van zeggen of een scherp critiseeren van een of meer zwakke punten, met tot slot een meester lijke reconstructie van den „steen des aan stoots". En zóó trof het mij steeds weer, hoe buitengewoon goed hij zijn gedach ten onder woorden wist te brengen, dat ik hem op een keer vroeg, waarom hij zich nooit zelf aan het schrijven van een boek gewaagd had En toen kreeg ik het wel wat pathetische antwoord dat een roman schrijven van jongs af een van zijn idealen geweest was, maar dat het hem, door zijn vele andere bezigheden, altijd aan tijd had ontbroken om dat ideaal te verwezenlijken. „Misschien dat de gelegenheid zich nu over een jaar of een paar jaar voordoet, Cleveland" zei hij langzaam. „Als mijn monographie over de schedels af is Maar ik word oud, ik kan me niet meer zoo concentreeren als vroeger. Ik tob te veel Ja, malaria is een plaag.Niet dat ik me beklaagIk heb een goed leven ge had.. Niet makkelijk, neen, niet mak kelijkJe moet verdriet hebben om het geluk te leeren waardeeren En ik heb verdriet gehad niet meer dan mijn deel wat ik noodig had te heb ben En ik heb geluk gehadmis schien wel meer dan noodig was. Soms denk ik wel eens: vraag ik niet te veel van het leven.. Die sche dels bijvoorbeeldO, jongen, als je wist wat die schedels voor me beteekenen! t' Is alles voor me 't laatste wat ik van het leven vraag Als het maar niet te veel is! Alles in het leven is evenwichtig, merkwaardig evenwichtig 't Was niet voor den eersten keer, dat ik hem over dit onderwerp hoorde spreken. Het was zijn vaste overtuiging, dat het le ven een voortdurend in evenwicht bren gen van alle dingen was. Je zondigde te gen een natuurwet.. je betaalde! Je offerde je voor een ander op de be looning volgde automatisch. Lijden werd door geluk werken door rust. liefde door haat in „balans" gehouden. Hij was met die levensopvatting volkomen tevreden, maar ik kreeg altijd den indruk dat bij hem de schaal toch wel heel dikwijls naar den verdriet-kant doorgeslagen was. Toen wist ik niet wat het was dat hem ontbro ken had. maar nu. nu ik zelf dat eene, wat het leven waard maakte, geliefd te worden, heb leeren kennen, nu geloof ik wel dat het niets anders geweest is, dan bet gemis aan iemand die van hem hield. Na de lunch overhandigde ik Timms de beloofde flesch whisky. Hij nam haar met een verlegen gezicht aan, en stelde me, waarschijnlijk als middel om zijn schuld bewustzijn te verminderen, voor. om met Trout en hem er eentje te gaan drinken. Ik prefereerde echter een siësta van een paar uur en dus verdween hij met de flesch strandwaarts, van waar ik, enkele minuten later, geluiden hoorde komen die op het toepasselijk vieren van een geluk kig weerzien wezen Blijkbaar was onze duiker me vrind Trout niet misgeloopen. Ik ging op mijn veldbed liggen en sloot de oogen. Mijn lichamelijke zwakte, ge volg van mijn kouvatten van den vorigen dag, liet zich nu velden: ik lag geen vijf minuten of ik sliep. 't Moet ongeveer drie uur geweest zijn, toen ik opeens wakker schrok. Timms stond naast mijn bed. Ondanks mijn sla perigheid viel het me onmiddellijk op, dat hij volkomen nuchter was. En daarbij keek hij als iemand, die slecht nieuws heeft, en die feitelijk niet weet hoe te beginnen. Hij brouwde in zijn borsteligen baard en ging van zijn eenen voet op zijn andere staan. „Ik vond het maar het beste, om u wak ker te roepen", begon hij. „Waarom?" vroeg ik stupide. „Omdat er van allerlei gebeurd is", zei hij met een gewichtig gezicht, „van al lerlei Op een uitnoodigend gebaar van mij om te gaan zitten schudde hij het hoofd, keerde zich opeens om, schonk zich een glas water! in en dronk het achter elkaar leeg. Ik ging van schrik rechtop zitten. „Wat is er gebeurd, sta niet zoo geheim zinnig te doen", beet ik hem toe. „Welde quaestle is deze", begon hij. „Ik ben een man, die zich an z'n vrinden houdt.watter ook gebeurt. En Trout en ik benne vrinden, al jaren, van dat we jong waren af. En daarom vin ik eigelijk, dat ik me an Trout houën mot. Maar an den anderen kant heb u en de dokter u netjes gedragen.... netjes en niet als echte schrlelhannessenwat die whisky betreft, bedoel ik. En daarom vin-ik dat ik hier ook me verplichtingen heb Hij bevochtigde zijn lippen met zijn tong blijkbaar was hij wat zenuwachtig en ging voort: „De zaak is, dattik juistement iets ge hoord heb, iets dat nogal van gewicht is en na een lange en hevige strijd met me'ik, ben ik besloten om 't jullie over te vertellen Hij liep een paar maal op en neer. alsof de lange en hevige strijd nog niet tot het bittere einde uitgestreden was, beet, om zich moed te geven, een flink stuk, nego- ret af en ging weer voort. „Ik zal jullie precies vertellen wat ik gehoord heb. Als het klets is, verhaal het dan asjeblieft niet op mijn." Weer bleef het even stil dan stak hij in ernst van wal: „Ik ben van hier regelrecht naar het strand gegaan. Daar zat Henry al op me te wachten, zooals we afgesproken hadden. We gingen zitten en namen d'r een en na een paar minuten nog een en ondertus- schen gaat Henry an 't praten, zooals z'n gewoonte is als 't 'em goed smaakt. En daar vertelt-ie me, dat een van de nik kers nee. niet een van de dhow een van de M X. gehoord heb, dat ze het wrak ergens by Fish Island in ondiep wa ter net wat ik heb gezeid waar het lig gen zou gezien hebbende mast stak een endje boven water uit en dat een stel letje andere nikkers er de kist uitgehaald hebben en aan wal benne gegaan en 'em hoog en droog op het strand achtergela ten hebben." „Wat!" riep ik opgewonden uit. „Ja Henry zegt dat de nikker het aan de schipper van de M. L., die Engelsch praat, verteld heb en dat hij het weer an het juffie verteld heb of eigen lijk is het zoo: hij vertelde het juffie dat de nikker wist waar of het wrak was en dat-ie een kleinigheid voor zijn informa- sie-geven wou hebben. En zij heb het ge geven en heb tegen Henry gezegd, dattie onmiddellijk.onmiddellijk! mee naar het eiland moest gaan. Maar Henry had die afspraak met mijn en dus most-ie eerst aan wal om die te houën." „En waar is hij nu?" in mijn opwin ding schreeuwde ik bijna. „Weer weg; bijna een uur geleden is-ie terug geroeid en daarna met het juffie en de nikker naar het eiland gegaan." Ik sprong van mijn bed af en liep naar den kant van het plateau. De motorboot lag op haar gewone plaats. Maar in de verte, iets ten Zuiden van Fish Island, zag ik een donkere vlek, die zich lang zaam voortbewoog: de sloep van de M. L. Timms was me in een langzamer tempo gevolgd. Hij stond nu achter me. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9