Probeer
Qi/v maaltijd
is dan een succes
Uit den Leidschen Raad.
DE GEZONKEN SCHAT.
•72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 21 April 1931
Derde Blad
No. 21806
J De benoemingen verliepen normaal, ter
ug de punten 1 tot en met 6 en g en h
I h. st. werden aangenomen.
FEUILLETON.
»e meTzropW'wmden.'^ P''°beeren
Geen soepeler toepassing der Zondagswet - Na de verkiezingen?
De verordening over de gemeentelijke radio-distributie vastgesteld.
de zondagswet.
7o Motie van den heer Romijn, in zake
de tóepassing van de Zondagswet.
De motie luidt:
De Raad
in aanmerking nemende dat het Col-
ee van B. en W. bij monde van zijn
oorzitter in de raadsvergadering van 7
lecember 1927 verklaard heeft zich bij de
eDassing der Zondagswet te willen ge-
•agen naar de stemming in deze ge-
eente,
van oordeel dat de Raad een weerspie-
'eling is van hetgeen in deze gemeente
iieromtrent wordt gevoeld en diens uit
spraken over deze kwestie derhalve als
•ichtsnoer dienen te gelden,
verzoekt het College van B. en W. wel
.et aandrang zijn beleid te dezer zake in
i'grmonie te doen zijn met de besluiten
an den Raad.
De heer ROMIJN stelt op den voor-
end, dat hij de Zondagswet zelve bui-
in beschouwing wil laten. Die is z.i.. niet
êr tafel, het gaat om hetgeen B. en W.
adden toegezegd in deze materie en hij
toopt aldus zakelijk de kwestie te zein be-
iroken.
De uitlating van den voorzitter van 7
lec. 1927, bovenvermeld is de hoeksteen,
laaruit blijkt z. i. dat de leden van het
allege hun particuliere meening hadden
ichtergesteld. Zonder deze uitlating, zou
ipr. geen reden hebben gehad voor deze
lotie.
Hoe is de stemming in de gemeente, dat
,oet thans beslissen na de uitlating van
len voorziter en z.i. moet bij de beant-
joording van deze vraag de samenstelling
an den raad zeer zeker van groot ge-
icht worden geacht, anders veroordeelt
de raad zich zelve.
I Trouwens, de voorzitter erkende zelf
Hestijds bil een begrooting, dat de raad
preekt voor de kiezers, die de leden af-
aardigden
Spr. wijst dan op de uitspraak van den
aad, toen de motie-Van Eek sub b, aan-
lenomen werd met 17—15 stemmen. Doel-
iwust deed de raad deze uitspraak, er is
geen enkele reden vergissingen aan te ne-
nen of wat ook. Daaruit blijkt derhalve
luidelijk, hoe de gemeente in dezen denkt
Ipr. meent, dat alle raadsleden hun stem
;unnen geven aan de motie, ter handha-
,ng van het raadsgezag.
Zoo B. en W. de motie niet uitvoeren,
blijkt daaruit, of dat B. en W. zich des
tijds hebben vergist, en dat neemt spr.
•niet aan. of dat B. en W. zich van de
stemming in de gemeente niets meer aan
trekken en eigen paden willen bewande
len Een parlementair college heeft echter
Lide plicht, zich te schikken naar de raads-
eerderheid, anders gaat het college re-
'olutionaire paden op.
De VOORZITTER antwoordt:
Vooropstellende, dat Burgemeester en
Wethouders met betrekking tot hun be
leid in zake de toepassing van de Zondag-
wet geen verantwoording schuldig zijn
aan den Gemeenteraad, ben ik gaarne be- I
reid naar aanleiding van de door den
heer Romijn ingediende motie namens
Burgemeester en Wethouders eenige in
lichtingen aan den raad te verstrekken.
Na het optreden van het nieuwe College
in September 1927 hebben Burgemeester
en Wethouders ampel overwogen, welk
standpunt door hen met betrekking tot
artikel 4 der Zondagswet moest worden in
genomen. Van het resultaat van die over
wegingen is den Raad in zijne vergadering
van 27 Augustus 1928 mededeeling ge
daan.
In de toen aangenomen gedragslijn wij
ziging te brengen met het oog op de door
den Raad bij de behandeling van de be
grooting onlangs aangenomen motie van
den heer van Eek. lijkt het College van
Burgemeester en Wethouders in meerder
heid niet wenschelijk.
In de eerste plaats verdient het geen
aanbeveling al te dikwijls van standpunt
hl deze te veranderen. Het College heeft
gelijk gezegd, in 1928 zijn gedragslijn
in zake de toepassing van de Zondagswet
na ampele overweging bepaald en er zou
den dus al zeer bijzondere redenen moe
ten zijn. om thans wederom van gedrags
lijn te veranderen.
Die redenen zijn niet te vinden in de
omstandigheid, dat drie van de zeven
leden, dus de kleinste helft, van één der
fracties, die het standpunt van Burge
meester en Wethouders tot nog toe steun
den. hun stem aan de motie van den heer
van Eek hebben gegeven en dit te minder,
nu het vermakelijkheidsseizoen op zijn
einde loopt en ook de zitingsduur van het
tegenwoordige College van Burgemeester
en Wethouders na verloop van enkele
maanden zal zijn geëindigd.
Thans nog verandering te brengen in de
sedert 1928 gevolgde gedragslijn zou uit
den aard der zaak het in September a.s.
optredende College van Burgemeester en
Wethouders in zijne vrijheid van handelen
ten deze, althans eenigermate. belemme
ren, terwijl bovendien het belang van
ondernemers van vermakelijkheden niet
gediend zou zijn door hun thans mogelijk
heden te openen, waarvan men niet weet,
of deze ook weer in het volgende seizoen
zullen kunnen blijven bestaan.
Ook met het oog daarop is het nu al een
bijzonder ongeschikt tijdstip om, gesteld
dat men dit wilde, een andere gedragslijn
in zake de toepassing van de Zondagswet
te volgen.
Met het oog op een en ander heeft het
College van Burgemeester en Wethouders
dan ook, in meerderheid besloten thans in
de tot dusverre gevolgde gedragslijn bij de
toepassing van de Zondagswet geen wijzi
ging te brengen.
De heer Romijn mag de Zondagswet niet
uitschakelen, die een zeer lastige materie
is, naar spr. kortelings schetst. Aan spr.'s
woorden van 7 Dec. geeft de heer Romijn
bovendien een te ver gaande strekking:
nimmer hebben B. en W. het recht te be
slissen in dezen overgedragen aan den
raad. B. en W. hebben alleen gezegd, ^icti
te zullen laten leiden door de stemming in
de gemeente, waarbij de raad wel een
element is, doch niet het eenige.
(Reeds in een gedeelte onzer vorige
oplage geplaatst.)
De heer VAN ECK is het meer eens met
den voorzitter dan met den heer Romijn
wat betreft het in het geding zijn der
Zondagswet. Spr. herinnert aan zijn voor
stellen in dezen, jaren lang. B. en W. ver
lieten echter het standpunt, dat zij boven
de partijen staan, door hun toezegging
rekening te houden met de stemming in de
gemeente en de heer Romijn heeft volko
men gelijk als hij den raad daarvoor de
toetssteen noemt. En belangrijk is toch
zeker, dat de R.-K. fractie voor de grootst
mogelijke minderheid van oordeel veran
derde. Sprak de voorzitter voor de meer
derheid in het college of hoe zit dat?
Formeel staat de heer Romijn zeer sterk,
gezien de toezegging van 7 Dec. Alleen
een referendum zou nog een ander middel
zijn om de stemming te leeren kennen en
dat zou spr. best aandurven. Doch, waar
dit. niet zal doorgaan, blijft de raad z.i. het
beslissend element hierbij.
Ten sterkste steunt spr. de motie Romijn.
De heer WILBRINK is het in 't geheel
niet eens met den heer Romijn, dat B. en
W. de motie v. Eek hadden te volgen. Het
college zelf draagt toch hierin de verant
woordelijkheid en moet bovendien bedacht
zijn op vastheid van beleid. Indicenteele
wijziging moet dus ten sterkste worden
ontraden.
Mogelijk heeft de heer Romijn gelijk, dat
de raad een afspiegeling is der kiezers,
doch zeker is dat allerminst, daar toch ook
rekening wordt gehouden met de persoon
lijke kwaliteiten etc.
Is er reden voor wijziging, nu 3 leden
tot een ander inzicht zijn gekomen even
voor afloop hunner zittingsperiode, nadat
zij vanaf 1927 3 jaar tegen stemden? Is dat
een afspiegeling der stemming? Het kan
zijn, doch dat kan eerst blijken na de
komende uitspraak der kiezers. Voor B. en
W. moet z. i. leidraad blijven het program
van 1927. Er zouden wel eens wispelturige
■•aadsleden kunnen komen en zouden B.
en W. zich daarnaar hebben te richten?
Een stemming 1715 is in dit verband z.i.
ook weinig overtuigend
Spr. zou het juist een zwakheid hebben
gevonden van B. en W. als zij de motie
hadden gevolgd.
De heer BERGERS verklaart, dat noch
de heer v. Tol, noch de heer Coster, noch
spr. een afspraak hadden gemaakt en dat
ook in de fractie deze kwestie niet was be
roerd. Spr. is echter voor soepeler toepas
sing der Zondagswet en daarvan heeft hij
door zijn stem blijk gegeven, nu de motie-
v. Eek door stemming in 2 gedeelten hem
de mogelijkheid bood. in tegenstelling met
1927 en volgende jaren. Van draaien is
dan ook geen sprake Spr motiveert op
bekende gronden waarom hij voor soepeler
toepassing is.
Spr. heeft geen bezwaar tot uitstel tot de
nieuwe periode.
De heer ROMIJN vindt het vreemd, dat
een Chr. Hist, raadslid B. en W. gelijk
geeft een raadsbesluit maar naast zich
neer te leggen.
Spr gaat eerst echter in op het ant
woord van den voorzitter. Uiterst zwak is
wel het argument van ..niet te veel wis
selen." waar slechts eens per jaar deze
kwestie ter tafel komt Niet in overeen
stemming is daarmede ook de verklaring
van het college van 7 Dec., spr. betreurt
dit te moeten zeggen. Die verklaring is
blijkbaar een zoethoudertje, een fop
speentje geweest.
Dat het college zijn bevoegdheid aan
den raad zou overdragen, bij volgen der
motie, is onjuist.
Hoogst gevaarlijk oordeelt spr. de uit
lating over de minderheid der R.K. frac
tie. Dat is een aantasten der stemvrij-
heid der raadsleden. Nooit hoorde spr.
zoo'n standpunt verdedigen.
Van een incidenteele stemming was geen
sprake, het tegenovergestelde was juist
het geval.
Er is alleszins reden dit moment te kie
zen ter behandeling, nu men er heel rus
tig over kan oordeelen, los van den ko
menden politieken strijd, dié de kwestie
slechts zou kunnen vertroebelen. Men
stemt toch z. i. om de beginselen, niet om
de persoon; zoo'n uitlating had spr. van
een ernstig man als de heer Wilbrink niet
verwacht.
Er is nu juist een goed moment voor
een compromis.
Raadsbesluiten dienen bovendien te wor
den gehandhaafd.
De heer WILBRINK noemt de bestrij
ding van den heer Romijn minderwaar
dig. De Chr. Hist, stemmen ieder voor
zich. niet op bevel der fractiebonzen. en
als straks, na de verkiezingen, de motie
blijkt te zijn volgens de meening der bur
gerij, en B. en W. haar dan uitvoerde, dan
zal zijn partij niet ieder jaar pogen te
wijzigen.
De heer BERGERS zegt tegen de motie
Romijn te zullen stemmen. De kwestie
blijft aan B. en W„ vooral nu, nu de ge
meente eerstdaags een nieuwe vertegen
woordiging zal krijgen.
De heer v. ECK oordeelt de Zondagswet
alleen uitvoerbaar naar plaatselijke om
standigheden. Hier is een meerderheid
voor wijziging. B. en W. negeeren deze, in
strijd met hun verklaring!
Nogmaals betreurt spr. dat de minder
heid in B. en W. zwijgt en eveneens, dat
de R.K. raadsleden zich thans terugtrek
ken.
Ook de heer v. STRALEN betreurt, dat
thans niet bekend is, wie meer- en min
derheid vormen in het college. Z. i. heeft
de raad toch recht dat te weten.
B. en W. willen geen wijziging in deze
periode, doch een bioscoop mocht onlangs
op eerr Zondag toch om 7 uur openen!
Wethouder REIMERINGER verklaart
gaarne te behooren tot de minderheid
van B. en B„ zooals steeds in deze materie.
De VOORZITTER komt er tegen op, dat
de verklaring van Dec. 1927 een zoet
houdertje is geweest. Het college heeft die
verklaring eerlijk gemeend en heeft die
z i. rechtschapen uitgevoerd. Iedere raads-
stemming geeft evenwel niet aanleiding
tot wijziging, daar blijft hij bij.
Wethouder TEPE wil de nieuwsgierig
heid bevredigen en zegt te behooren tot
de meerderheid en het eerste antwoord
van den voorzitter geeft volledig het ant
woord waaróm.
De motie-Romijn wordt verworpen met
1614 stemmen.
Voor de S. D. A. P., de Vrijh. Bond en de
heer Zitman.
8o. Praeadvies op het verzoek van ae afd.
Leiden van den Algemeenen Bond van
Politiepersoneel in Nederland, om gelden
beschikbaar te stellen voor een ten be
hoeve van het politiepersoneel in te stellen
cursus in motorkennis en een cursus in de
Nederlandsche en moderne talen. 177)
RECLAME.
4298
DE NIEUWE MARGARINE
De heer VALLENTGOED oordeelt voor
de politie de kennis in genoemde vakken
noodzakelijk, zooals ook de politie zelf.
Nader gaat spr. daarop in om dit te ver
dedigen en hij steunt gaarne het adres.
De heer ELKERBOUT oordeelt in ieder
geval motorkennis voor de reserve der
verkeersbrigade noodzakelijk
Ook de heer MANDERS meent, dat er
wel iets voor ontwikkeling der politie mag
worden gedaan en dat er zijn die lust
tconen tot studie, juicht spr. toe. Aan
moedigen van de zijde van het colege
lijkt hem gewenscht, zij het ook in den
vorm van een kleine subsidie.
De VOORZITTER zegt, dat het natuur
lijk wenschelijk is de politie alle kennis
bij te brengen voor de straat. Doch dit is
ondoenlijk, afgezien van de kwestie van
het onderhouden der kennis. Ook finan-
tieel. Nader gaat spr. hierop in
Van een reserve der verkeersbrigade
is spr. niets bekend.
Na repliek van den heer Vallentgoed
wordt het praeadvies z. h. st. aangeno
men.
9o. Praeadvies op het verzoek van de
afd. Lelden van den AlgemeenenBond
van Politiepersoneel in Nederland, om aan
de hoofdagenten en agenten van politie
als vergoeding voor het gepresteerde bij
den stadhuisbrand, een bedrag van f.25.-
uit te keeren. (78)
De heer COSTER herinnert aan de gra
tificatie aan de ambtenaren, die in ver
warmde localen zaten. De politie, die in
barre koude extra-dienst deed, mag z. i.
een gratificatie niet worden geweigerd.
De heer VALLENTGOED zegt, dat er bij
de lagere politie een grief is, dat zij alleen
is uitgeschakeld bij de gratificaties, al is
eenige vergoeding gegeven op basis van
het uurloon. Het betreft een buitengewoon
geval.
De heer ZITMAN kan niet oordeelen,
wie zijn best deed, doch hij wil onbillijk
heden recht zetten en hetzelfde geven
als aan de inspecteurs.
De VOORZITTER zegt, dat het begin
sel voor een gratificatie was: het mee
werken aan herstel der gemeentelijke
machinerie' hetgeen zeer veel tijd vergde.
De rest kreeg slechts overuren betaald
en zoo ook de inspecteurs der politie. Van
onrecht is' dus geen sprake.
De heer MANDERS erkent, dat de poli
tie geen recht heeft op extra-vergoeding,
doch hij oordeelt deze hier toch wel op
haar plaats, in tegenstelling tot de brand
weer, gezien de moeilijke omstandigheden.
Hij stelt voor f. 15 toe te staap.
De VOORZITTER ontraadt dit voorstel
ten sterkste. Men weet niet, waartoe men
dan kan vervallen. Overuren-vergoeding
is gegeven aan politie zoowel als aan
brandweer.
De heer WILBRINK vraagt eveneens,
wie er dan heengaan. Hoevele ambte-,
naren hebben zich toen onderscheiden
zonder eenige vergoeding. Nu deze wel
aan de politie te geven, zou slechts kwa
bloed kunnen zetten, ook bij andere tak
ken van dienst in andere gevallen.
De heer ELKERBOUT vraagt, hoe
inspecteurs zooveel overuren kunnen h
ben in vergelijking; bedenk ook dat de
politie ook daadwerkelijk aan 't blusschen
heeft deelgenomen. Z.i. is de betaling der
overuren aan den lagen kant gehouden.
Kan daarnaar geen nader onderzoek wor
den ingesteld?
De VOORZITTER wil dit laatste toe
zeggen.
Repliceerend steunt de heer VALLENT
GOED het voorstel Manders, dat door den
voorsteller nog nader wordt verdedigd.
(Geroep: omdat men eenvoudig zijn plicht
deed).
Het voorstel-Manders wordt verworpen
met 1614 stemmen.
Voor de S.D.A.P. en de heeren Zitman,
Coster en Manders.
Het voorstel van B. en W. wordt dan
z hst. aangenomen.
lOo. Interpellatie van den heer Coster
in zake de stroomspanning van het elec-
trische net.
De heer COSTER zegt, dat het onbevre
digend antwoord van den wethouder op
zijn vragen hem noodzaakt tot deze inter
pellatie.
Spr. protesteert voorts tegen de uit
lating van den voorzitter, dat hij zou
optreden als variété-artist. Dan deed de
Lichtfabriek hetzelfde, toen zij overal
proeven nam.
Spr. kan staande houden, dat zijn volt
meter deugdelijk was. Trouwens in Waa
senaar en elders wezen andere meters
hetzelfde resultaat aan. De spanning was
te hoog, zooals de wethouder tenslotte
zelf schoorvoetend moest toegeven. Zoo
doende is groote schade toegebracht en
spr. meent goed te hebben gedaan daarop
de volle aandacht te hebben gevestigd.
Hij stelt de volgende vragen:
1. Moet het College van B. en W. niet
erkennen, dat de stroomspanning van het
electrisch lichtnet te dezer stede, althans
in verschillende wijken, gedurende gerui-
men tijd hooger is geweest, dan de nor
male spanning van 125 volt?
2. Indien de vorenbedoelde vraag beves
tigend moet worden beantwoord, waaraan
moet dan dit verschijnsel worden toege
schreven?
3. Indien dit verschijnsel moet worden
toegeschreven aan een fout bij de techni
sche verrichting van de Electrische Cen
trale van de Stedelijke fabrieken van gas
en electriciteit, is dan het College niet
van oordeel, dat deze fout ten spoedigste
moet worden hersteld?
4. Acht het College het niet raadzaam,
mede gezien hetgeen omtrent de onder-
werpelijke aangelegenheid in de plaatse
lijke pers is verschenen, dat omtrent deze
aangelegenheid een onderzoek wordt inge
steld. door een onpartijdige commissie, al
thans door de raadscommissie voor de
Stedelijke fabrieken van gas en electrici-
teit?
Tenslotte keert spr. zich tegen den
heer Schüller, dit naar aanleiding van
een ingezonden stuk in ons blad.
Wethouder GOSLINGA zegt dat deze
zaak in onderzoek is bij commissarissen
der Lichtfabrieken en dat B. en W. met
hun antwoord willen wachten op het re
sultaat daarvan.
De heer SCHiiLLER wil dan het woord,
INaar het Engelsch van LEO WALMSLEY.
40)
Ik haalde de kaart te voorschijn en be
gon die vlijtig te bestudeeren.
Ik vond echter geen enkele aanwijzing
waaruit ik zou mogen afleiden dat er er
gens in de buurt van het Westelijk rif
zoo'n plek bestond.
„Dan mot ze ergens bij Fish Island in
de buurt leggen", verklaarde Timms per
tinent, „tenminste, als ze der rog is. als
ze al niet lang tot der vaderen vergaderd
J' twee stukkies wrakhout wijzen
derop. Alleen hè-je nou nog de kans dat
"et niet bij een klein eindje gelaten
heb. Misschien heb ze het vrije sop geko
zenMaar nee, zoo'n vaart zal het niet
toopen, een vaam uit de kust van Fish
island, dat denk ik. Morrege, met de eb,
zauen we daar eris een kijkje gaan
nemen.
•■yundaag gaat het niet meer?" vroeg
de dokter dringend.
Van aHe veeleischende men-
Tt ?ei,.de kapitein verontwaardigd.
n'e' den godganschen dag
de? H r is een 'W van werken en
er is een tijd van spelen."
dokter natuurlijk", suste de
Uitbarsting' v"ontrust door de plotselinge
hoe nerveus "^?aar u begrijpt misschien
kan dat ef, on6edurig ik ben ik
toch zal niet verdragen. Maar
voo? SÜïïJ. yoetc"---- Lees me wat
er warm vit i Wel' wel. heb het
Ik greep een boek van zijn lievelings
schrijver, Meredith, en begon. Na een half
uur was hij volkomen bedaard. Als medi
cament was dit voorlezen zonder weerga
en ik genoot er van. Hij had de gewoonte
om, op een gegeven oogenblik. soms mid
den in een zin of een geheele alinea over
te laten lezen. En wanneer ik dat gedaan
had. trok hij van leer. Dan werd het een
rhapsodieeren over de schoonheid van
een gedachte of van de wijze van zeggen
of een scherp critiseeren van een of meer
zwakke punten, met tot slot een meester
lijke reconstructie van den „steen des aan
stoots". En zóó trof het mij steeds weer,
hoe buitengewoon goed hij zijn gedach
ten onder woorden wist te brengen, dat
ik hem op een keer vroeg, waarom hij
zich nooit zelf aan het schrijven van een
boek gewaagd had En toen kreeg ik
het wel wat pathetische antwoord dat een
roman schrijven van jongs af een van zijn
idealen geweest was, maar dat het hem,
door zijn vele andere bezigheden, altijd
aan tijd had ontbroken om dat ideaal te
verwezenlijken.
„Misschien dat de gelegenheid zich nu
over een jaar of een paar jaar voordoet,
Cleveland" zei hij langzaam. „Als mijn
monographie over de schedels af is
Maar ik word oud, ik kan me niet meer zoo
concentreeren als vroeger. Ik tob te veel
Ja, malaria is een plaag.Niet dat ik
me beklaagIk heb een goed leven ge
had.. Niet makkelijk, neen, niet mak
kelijkJe moet verdriet hebben om
het geluk te leeren waardeeren En ik
heb verdriet gehad niet meer dan
mijn deel wat ik noodig had te heb
ben En ik heb geluk gehadmis
schien wel meer dan noodig was.
Soms denk ik wel eens: vraag ik
niet te veel van het leven.. Die sche
dels bijvoorbeeldO, jongen, als je wist
wat die schedels voor me beteekenen! t'
Is alles voor me 't laatste wat ik van
het leven vraag Als het maar niet te
veel is! Alles in het leven is evenwichtig,
merkwaardig evenwichtig
't Was niet voor den eersten keer, dat ik
hem over dit onderwerp hoorde spreken.
Het was zijn vaste overtuiging, dat het le
ven een voortdurend in evenwicht bren
gen van alle dingen was. Je zondigde te
gen een natuurwet.. je betaalde! Je
offerde je voor een ander op de be
looning volgde automatisch. Lijden werd
door geluk werken door rust. liefde door
haat in „balans" gehouden. Hij was met
die levensopvatting volkomen tevreden,
maar ik kreeg altijd den indruk dat bij
hem de schaal toch wel heel dikwijls naar
den verdriet-kant doorgeslagen was. Toen
wist ik niet wat het was dat hem ontbro
ken had. maar nu. nu ik zelf dat eene,
wat het leven waard maakte, geliefd te
worden, heb leeren kennen, nu geloof ik
wel dat het niets anders geweest is, dan
bet gemis aan iemand die van hem hield.
Na de lunch overhandigde ik Timms de
beloofde flesch whisky. Hij nam haar met
een verlegen gezicht aan, en stelde me,
waarschijnlijk als middel om zijn schuld
bewustzijn te verminderen, voor. om met
Trout en hem er eentje te gaan drinken.
Ik prefereerde echter een siësta van een
paar uur en dus verdween hij met de
flesch strandwaarts, van waar ik, enkele
minuten later, geluiden hoorde komen die
op het toepasselijk vieren van een geluk
kig weerzien wezen Blijkbaar was onze
duiker me vrind Trout niet misgeloopen.
Ik ging op mijn veldbed liggen en sloot
de oogen. Mijn lichamelijke zwakte, ge
volg van mijn kouvatten van den vorigen
dag, liet zich nu velden: ik lag geen vijf
minuten of ik sliep.
't Moet ongeveer drie uur geweest zijn,
toen ik opeens wakker schrok. Timms
stond naast mijn bed. Ondanks mijn sla
perigheid viel het me onmiddellijk op, dat
hij volkomen nuchter was. En daarbij keek
hij als iemand, die slecht nieuws heeft, en
die feitelijk niet weet hoe te beginnen. Hij
brouwde in zijn borsteligen baard en ging
van zijn eenen voet op zijn andere staan.
„Ik vond het maar het beste, om u wak
ker te roepen", begon hij.
„Waarom?" vroeg ik stupide.
„Omdat er van allerlei gebeurd is", zei
hij met een gewichtig gezicht, „van al
lerlei
Op een uitnoodigend gebaar van mij
om te gaan zitten schudde hij het hoofd,
keerde zich opeens om, schonk zich een
glas water! in en dronk het achter elkaar
leeg. Ik ging van schrik rechtop zitten.
„Wat is er gebeurd, sta niet zoo geheim
zinnig te doen", beet ik hem toe.
„Welde quaestle is deze", begon hij.
„Ik ben een man, die zich an z'n vrinden
houdt.watter ook gebeurt. En Trout
en ik benne vrinden, al jaren, van dat
we jong waren af. En daarom vin ik
eigelijk, dat ik me an Trout houën mot.
Maar an den anderen kant heb u en de
dokter u netjes gedragen.... netjes en
niet als echte schrlelhannessenwat
die whisky betreft, bedoel ik. En daarom
vin-ik dat ik hier ook me verplichtingen
heb
Hij bevochtigde zijn lippen met zijn
tong blijkbaar was hij wat zenuwachtig
en ging voort:
„De zaak is, dattik juistement iets ge
hoord heb, iets dat nogal van gewicht is
en na een lange en hevige strijd met
me'ik, ben ik besloten om 't jullie over te
vertellen
Hij liep een paar maal op en neer. alsof
de lange en hevige strijd nog niet tot het
bittere einde uitgestreden was, beet, om
zich moed te geven, een flink stuk, nego-
ret af en ging weer voort.
„Ik zal jullie precies vertellen wat ik
gehoord heb. Als het klets is, verhaal het
dan asjeblieft niet op mijn." Weer bleef
het even stil dan stak hij in ernst van
wal: „Ik ben van hier regelrecht naar het
strand gegaan. Daar zat Henry al op me
te wachten, zooals we afgesproken hadden.
We gingen zitten en namen d'r een en na
een paar minuten nog een en ondertus-
schen gaat Henry an 't praten, zooals z'n
gewoonte is als 't 'em goed smaakt. En
daar vertelt-ie me, dat een van de nik
kers nee. niet een van de dhow
een van de M X. gehoord heb, dat ze het
wrak ergens by Fish Island in ondiep wa
ter net wat ik heb gezeid waar het lig
gen zou gezien hebbende mast stak
een endje boven water uit en dat een stel
letje andere nikkers er de kist uitgehaald
hebben en aan wal benne gegaan en 'em
hoog en droog op het strand achtergela
ten hebben."
„Wat!" riep ik opgewonden uit.
„Ja Henry zegt dat de nikker het
aan de schipper van de M. L., die
Engelsch praat, verteld heb en dat hij het
weer an het juffie verteld heb of eigen
lijk is het zoo: hij vertelde het juffie dat
de nikker wist waar of het wrak was en
dat-ie een kleinigheid voor zijn informa-
sie-geven wou hebben. En zij heb het ge
geven en heb tegen Henry gezegd, dattie
onmiddellijk.onmiddellijk! mee naar
het eiland moest gaan. Maar Henry had
die afspraak met mijn en dus most-ie
eerst aan wal om die te houën."
„En waar is hij nu?" in mijn opwin
ding schreeuwde ik bijna.
„Weer weg; bijna een uur geleden is-ie
terug geroeid en daarna met het juffie en
de nikker naar het eiland gegaan."
Ik sprong van mijn bed af en liep naar
den kant van het plateau. De motorboot
lag op haar gewone plaats. Maar in de
verte, iets ten Zuiden van Fish Island,
zag ik een donkere vlek, die zich lang
zaam voortbewoog: de sloep van de M. L.
Timms was me in een langzamer tempo
gevolgd. Hij stond nu achter me.
(Wordt vervolgd).