'agevnr's
V. c. F. HUIS
- raff
HET GESTOLEN LUCHTBALLONNETJE of DE GESCHIEDENIS VAN TWEE DEUGNIETEN
DE GEZONKEN SCHAT.
72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 25 Maart 1931
Derde Blad
No. 21785
WONEN IN HET
PARLEMENTAIR OVERZICHT
FEUILLETON.
XXV
Dan om weder te keeren tot mijnen
rroeden gastheer. Het huis, dat hij be
woonde, stond een geweerschot ver van
zijn dorp, hetwelk in een vlakte, aan alle
zijden door bosch omringd, gelegen was.
Hot huis was van zware balken gebouwd,
dio in de langte opeen gelegd en in el
kander geploegd waren en vervolgens dicht
geDieeuwd niet mosch, zoodat er geen
wind noch regen door kon dringen.
Aan de binnenzijde waren de balken vol
komen effen gemaakt en met fraai papie
ren behangsel versierd. Het was ongeveer
25 a 26 vademen lang, 30 voeten breed
en 20 voeten hoog, en op hetzelve stond
een scherp dak ïnet boombasten gedekt.
En daar het maar één verdieping had.
geleek het veel naar een groote lang
werpige schuur. De kamers volgden alle
zoodanig op elkander, dat wanneer alle
deuren open stonden, men het geheele huis
door konde zien. Zij waren alle met smaak
gemeubileerd.
Het dorp, waarvan alle de huizen insge
lijks van hout en met boombast gedekt
waren, werd door zijne lijfeigenen bewoond:
Deze menschen hadden IV2 dag in de week
0111 voor hun zelve te arbeiden. De overigen
tijd moesten zij voor hunnen meester wer
ken. Achter het huis was een klein meer,
waarin veel visch gevangen werd. Hiertoe
gebruikte men een uitgeholden boom, welke
voor schuitje diende. Daar dit nu van on
deren rond was, liep het ligtelijk gevaar
van 0111 te slaan. Om dat te voorkomen,
liet ik er door eenen timmerman eene kiel
onderslaan. Op de boorden liet ik een hek,
en binnenin banken maken, waarop wij met
ons zessen zitten konden. Voorts voorzag
ik hetzelve van riemen en een roer. Hoe
gebrekkig dit alles ook door onkundigen
was samengesteld, voldeed het toch aan
Stefan Nikitsch, en hij was over zijnen
scheepstimmermansbaas wel te vreden. Dit
meer diende ook nog tot een ander zonder
ling gebruik, doch hetgeen mij zeer doel
matig voorkwam. Het strekte hun namelijk
des winters tot eene dorschvloer. De sneeuw
werd alsdan tot op eene genoegzame af
stand weggeveegd, en het koren op het ijs
gelegd en alzoo gedorscht. Hierdoor werd
het, mijns bedunkens, veel zuiverder gewon
nen dan van gewone dorschvloeren.
Onder anderen vroeg hij mij ook, hoe
men in Holland de paardestallen inrichtte.
Ik gaf hem hiervan zooveel doenlijk een
duidelijke beschrijving, welke hem zoo wei
beviel, dat hij er dadelijk een voor 12
paarden liet maken. Dit kostte hem weinig,
want hout en werklieden waren tot zijnen
dienst. Ook legde ik een tuin aan met
slingerpaden, omringde dezelve met een
heining en plantte er verscheidene vrucht-
boomen in, ofschoon juist geen perziken of
abrikozen, want daartoe was het hier wat
al te luchtig.
Wanneer het slecht weer was, maakte
ik binnenshuis strikken, of breidde netten
en was dus altijd werkzaam.
Daar wij gedurig over de jagt spraken,
vernam ik, dat hier in het voorjaar vele
kwartels waren. Ik begon dus een net te
breien, dat men over het jonge koren legt.
Dit kende Stefan Nikitsch niet, en het toe
val wilde, dat wij, toen wij de eerste keer
uitgingen, er een vingen. Dit deed hem zoo-
veei vermaak, dat hij mij verzocht het hem
te leren. Hiermede waren wij ten minsten
14 dagen bezig, eer hij den zuiveren toon
gevat had. Dit net bleef in het vervolg
zijn eigendom.
Nu en dan ging Ik op de jagt met
schietgeweer en dan was ik altijd verge
zeld van Jacob, want Stefan Nikitsch was
er geen liefhebber van. Indien ik nu een
goed schutter ware geweest, zoude ik zeker
lijk geen twee uren gejaagd hebben zonder
met buit beladen tehuis te komen, want
wild was hier in overvloed.
Ik leefde hier dus zoo gelukkig als in
mijne omstandigheden mogelijk was, en ge
noot een voorrecht boven vele anderen. En
echter kan ik niet ontkennen, dat de ge
dachte van een gevangene te zijn, mij
geduiig kwelde. Ik verlangde altijd naar
mijne vrijheid, mijne bloedverwanten en
mijn vaderland. En daar de uitkomst steeds
onzeker bleef, was mijn geest als met een
donker floers omtogen Geen wonder dus
dat ik somtijds in een droefgeestige luim
was.
De goede Stefan Nikitsch en zijne vrouw
bemerkten dat ras, en vernamen dan tel
kens naar de reden van mijne somberheid.
Zij vroegen mij of mij iets ontbrak, of
soms de bedienden mij niet met behoorlijken
eerbied behandeld hadden, of ik mij hier
verveelde enz. Getroffen door hunne deel
nemende vriendschap, zeide ik hun dat
niets van dit alles de reden van mijne
droefgeestigheid was, maar dat ik, hoe
goed ik het bij hun ook had en hoe
doordrongen ik was van dankbaarheid voor
alle hunne weldaden, echter niet kon na
laten soms mijne blikken naar mijn vader
land ter werpen, waarnaar elk mensch ver
langt, dat ik daar twee zusters en eenen
broeder had, die van mijn lot onbewust,
mij misschien reeds onder die vele dui
zenden rekenden die in dezen verschrik
kelijker! krijgstogt door het zwaard des
vijands, door ziekte, of door koude waren
omgekomen: dat daar en boven door mijne
gevangenschap mijn fortuin, zoo al niet
geheel vernietigd, althans aanmerkelijk ge
stremd was, en meer andere akelige denk
beelden die er van tijd Pot tijd in mijn
ziel opkwamen. Zij deden dan alles, wat de
teederste vriendschap kan ingeven 0111 mij
te vertroosten, met de hoop op een betere
toekomst, en zochten mijne droevige luim
door aangename gesprekken of vrolijke
spelen op te helderen. Het speet mij dan
dat ik door mijn somberheid het genoegen
van deze gmoede mennschen stoorde, en
ik zocht mij zeiven zooveel mogelijk weder
in een vroolijkc stemming te brengen.
Gedurende mijn veblijf alhie ging ik ook
eens met Stephan Nikitsch naar een Tar-
taarsche kermis of bazar, 20 a 30 wersten
van zijn dorp af. Deze kermis werd in
het open veld gehouden, alwaar zij hutten
van boomtakken gemaakt hadden, in de
welke zij hunnen waren te koop veilden.
Deze bestonden voornamelijk in bijlen, za
gen, spijkers, linnen, enz.
Hier zag ik ook verscheidene Tartaarsche
dames, die op hare wijze al heel 'mooi
opgeschikt waren. Vele hadden kringen van
allerlei kleuren om haar oogen; anderen
hadden hunne nagels en sommige ook de
tanden zwart gemaakt, hetwelk zij voor
een bijzonder sieraad houden.
De Tartaren houden vele vrouwen; eenigc
263. De man bleef slapen met hangende lip,
't Was ook zoo warm, om te puffen.
En 't was ook rustig aan den waterkan-
Om er heerlijk bij te suffen
Daar naderde Wim, den slapenden man,
Rustig in elkaar gedoken,
Wim nam de hengel en de dorre tak.
Werd tusschen 'smans vinger gestoken.
264. En boven een schip dat een rookwolk uitblies.
En op de ree lag te deinen,
Zag de vliegenier, eensklaps tot zijn vreugd.
Een donkere landstrook verschijnen
„Land in zicht", riep hij Wim vol blijdschap toe,
„Weldra kunnen wij landen".
En Pim die ook zag de donkere streek,
Klapte verheugd in zijn handen.
hadden er vier tot zes. De meisjes droegen
zijden doeken van verschillende kleuren om
het hoofd, met gouden of zilveren versier
selen in dezelve. Hun haar was in ver
scheidene vlechten gestrengeld, waaraan
soms stukjes geld hingen, die, wanneer zij
hard liepen, tegen elkaar slingerend een
aanmerkelijk geluid maakten. Zij droegen
voorts een sluier op het hoofd, en een
lang kleed, hetwelk onder de kin was
toegemaakt, en tot op de voeten neder-
hing. Onder verscheidene Aziatische spelen,
waarmede de Tartaren zich vermaakten,
zag ik ook eene harddraverij, welke na
genoeg op dezelfde wijze geschiedde als
bij ons in Holland. Alleenlijk zaten zij op
een bloot paard, hetwelk niet dan een
trens aan had. Nimmer zag ik op eene
zoo behendige en losse wijze te paard
rijden. De prijs bestond in eenen zijden
doek, of muts.
-
Daar wij nu nog meer te bezien hadden,
gingen wij tusschenbeide naar onze wagens
om eenige ververschingen te gebruiken.
Daar het in de maand Mei was, spreidde
de knecht een tapijt op den grond, waarop
wij ons neder zetten en eenige spijs ge
bruikten.
Een menigte Tartaren, zoo mannen als
vrouwen, schaarden zich om ons heen, voor
namelijk uit nieuwsgierigheid oni mij te
zien, die voor hun een onbekend gezigt
was, want Stefan Nikitsch kenden zij zeer
goed.
Toen zij ons nu in een vreemde taal
hoorden spreken, vroegen zij, wie ik was.
Stefan Nikitsch zeide Tiun, dat ik een ge
vangene en een Hollander was. Hetgeen
hun genoegen scheen te geven, dat zij
iemand uit dat land zagen, want er waren
verscheiden onder hun, die nogal iets van
ons land wisten te vertellen. Daar dit nu
door den eenen aan den anderen werd
medegedeeld, waren wij weldra door een
groote schare omringd, die elkander als
't ware verdrongen om hunne nieuws
gierigheid te voldoen.
Ik moest lachten, dat ik mij zoo op
een kermis als een vreemd dier liet be
kijken. Stefan Nikitsch lachte hartelijk mede,
en zoo vermaakten wij ons met deze grap.
Nadat wij nu alles bekeken hadden wat
hier voor merkwaardigs te zien was, stap
ten wij weder in ons rijtuig en keerden
naar huis terug.
(Wordt vervolgd).
RECLAME.
der Vrijz. Chr. Federatie Gerecht 10.
Kamers vanaf f. 30. 19
Centraal verwarmd en geriefelijk ingericht
EERSTE KAMER.
BINNENLANDSCHE ZAKEN.
De verdere behandeling der begrooting
van Binnenlandsche Zaken heeft nog ver
schillende sprekers op het slagveld ge
bracht.
Zoo hield de heer Diepenhorst een krach
tig pleidooi voor meer hulp aan onzen
noodlijdenden landbouw; critiseerde de
heer De Savornin Lohman de houding van
den Burgemeester van Nijmegen wegens
het niet uitnoodigen van de Koningin bij
de jubileumfeesten in die gemeente; be
sprak de heer Janssen de Maastrichtsche
relletjes, daarbij de entiek critiseerend,
welke mr. Mendels de vorige week had ge
geven; brak de heer Smcenge een lans
voor meer steun aan het arme Drenthe;
oefende de heer Hermans erltiek op ver
schillende burgemeesters, die in bepaalde
gevallen volgens hem waren te kort ge
schoten en klaagde de heer Polak die,
als steeds, op bescherming van natuur
schoon aandrong over het veel te weinig
benoemen van socialistische burgemees
ters: van de 1050 gemeenten zijn er slechts
5 met een sociaal-democraat aan het
hoofd.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
die 's middags nog niet aan het woord kon
komen, heeft toen 's avonds zijn begroo
ting verdedigd.
Wij komen er op terug.
TWEEDE KAMER.
INTERPELLATIE-AANVRAAG.
Bij den aanvang der vergadering vroeg
de heer Kortenhorst verlof voor een inter
pellatie over het niet-tot-stand-komen der
Internationale Handelsconventie in Ge-
nève en het standpunt der Regeering met
betrekking tot de gevolgen die daaruit
kunnen voortvloeien. Over deze aanvraag
zal Woensdag worden beslist.
AVEREEST.
Hierna is een lange reeks wetsontwer-
.pen behandeld en is vrijwel zonder debat
en zonder hoofdelijke stemming, aange
nomen.
Bij het wetsontwerp inzake verhooging
der Justitie-begrootmg voor 1930 ontwik
kelde de heer Van der Heide ernstige be
zwaren tegen de voorgenomen opheffing
van het Rijksopvoedings-gestieht ..Veld
zicht" te Avereest. Hij beriep zich daartoe
op het getuigenis van verschillende des
kundigen. Er blijven nu slechts 2 van zulke
gestichten voor jongens over, en dit achtte
hij te weinig. In de laatste jaren wordt
het rijkstucht- en opvoedingswezen hoe
langen hoe meer afgebroken. Vooral in
dezen tijd, waarin de criminaliteit gevaar
loopt toe te nemen, is de opheffing van
„Veldzicht" verkeerd.
Tot een dergelijke conclusie kwam de
heer dr. Vos. Ook hij had tegen ophef
fing van het gesticht te Avereest ernstige
bezwaren.
Evenzeer ontwikkelde de heer Duymaer
van Twist dergelijke bezwaren, doch hij
verklaarde de nadere verdediging des mi
nisters te zullen afwachten, waarna de
heer Wijnkoop ontkende, dat de godsdienst
een element ten goede zou zijn in het
leven der misdadige kinderen. De gods
dienst is een klasse-middel en anders niet.
Daarentegen heeft de heer Schokking
enkele argumenten ten voordeele van de
opheffing genoemd. Het cijfer van de hier
bij betrokken jongens is dalende, en par
ticuliere gestichten, waarvan eventueel
ook gebruik kan worden gemaakt, hebben
voordeelen boven de rijksgestichten. Nu het
aantal jongens is verminderd en men
Avereest kan opheffen, had spr. daartegen
geen bezwaar. Zulk een opheffing is dan
een vooruitgang.
De heer Snoeck Henkemans heeft enkele
opmerkingen gemaakt in verband met een
goede samenwerking tusschen rijksgestich
ten en particuliere instellingen op dit
gebied. De ruimte van Rijksgestichten moet
niet al te krap worden genomen.
De Minister van Justitie heeft in zijn
beantwoording nog eens gewezen op de
cijfers van het aantal misdadige jongens,
die geplaatst moesten worden. Deze zijn
voortdurend teruggeloopen. Er zijn in de
drie Rijksgestichten 580 plaatsen en daar
van waren er 15 Januari j.l. 305 bezet. Met
deze daling moet toch rekening worden
gehouden? Nu 't cijfer sinds jaren schom
melt over de 300, is het mogelijk een dei-
gestichten op te heffen. Mocht het getal
in de toekomst weer zeer oploopen, dan
worden natuurlijk voorzieningen noodig,
doch het is niet waarschijnlijk.
Het wetsontwerp werd hierna zonder
hoofdelijke stemming aangenomen: de
heeren Van der Heide en dr. Vos vroegen
aanteekening, dat zij tegen stemden.
GELDLEENING.
Na eenig debat tusschen de heeren Van
Vuuren en den Minister heeft de Kamer
eveneens goedgekeurd het wetsontwerp in
zake conversie der ieening 1918 en het
aangaan van een nieuwe leening daarvoor,
tegen een lager rente-type.
WONINGWET.
Daarna is nog even gesproken over de
conclusie op een adres en over het wets
ontwerp tot wijziging der Woningwet,
maar de Kamer bleef al spoedig in dit
laatste ontwerp steken, nadat een amen
dement-Van der Heyde op een der eerste
artikelen was ingetrokken.
HAGENAAR.
Naar het Engelsch van LEO WALMSLEY.
19)
„Wat dunkt u, kapitein, zou het er van-
van komen?" vroeg hij op onte
vreden toon. „Als het eenigszins kan zou ik
f„aag Zlen van wel. Ik zou er heel wat voor
Jjr hebben, als de kist met de schedels
nnen de eerste paar dagen, binnen twee,
oogstens drie dagen gevonden werd. Ik
u niet gierig zijn, nee, ongetwijfeld, ik
«iu met gierig zijn!"
neeP ik graag an", gaf de kapi-
^S,antwoord- „Dat wist ik al van het
genbhk af, dat ik u in het vizier kreeg,
vinrii k°Pen. dat u me niet te vrijpostig
vprc aar dien dacht ik al bij me zel-
daï i7 zeg ouwe iongen dat was ik!
bphh^n"™^ luistement de schipper, die jij
tik-i» v!10!' !Tlet Je Io1 in alles wat 'n
hniw enissig is. Niet, dat u zooveel
mee ™?lgs vraaSt- nee. dat wil ik d'r niet
aantr„i?i 1'Maar wat me badpakkie
schien wti t; zou ik 200 zeggen, mis-
kans v misschien nietmeer
Werk h„i met dan van wel, met al het
Daarom L6 o nog ,voo.r me te doen ligt.
werk vr.Sb nu beginnen. Mijn motto is:
Van j zon te Dard werkt...
üieneer dorst. Maar als de jonge
ik kniWo nie een handje wil helpen?"
wens mi,toestemmend. Ik was trou
wen wil fand.ers van plan geweest. Maar
kregen samen wiIden weggaan,
hü met den dokter aan den
We met ons Hi-Sl zou mee' En dus gingen
"v ons drieen naar de dhow.
De kisten met de pomp en verdere
„duik"-benoodigdheden stonden in de af
geschutte en door bundels lang hard gras
afgedekte ruimte midscheeps, waar de be
manning gewoonlijk sliep. We waren geen
takel rijk en dus besloten we ze op de
plaats waar we stonden uit te pakken,
't Was geen plezierig karweitje. Ten eerste
omzweeft den inboorling altijd een aroma,
dat wij. westerlingen, niet graag ruiken en
in dit geval werd dit geurtje nog een tikje
penetranter gemaakt door het ruimwater,
dat bij een dhow nu eenmaal anders riekt
dan bij een gewoon schip.
Des te flinker pakten we aan. Binnen
het kwartier hadden we de kisten open en
het grootste gedeelte van den inhoud aan
dek Nu begon Timms aan de boot. Eerst
werden er bij wijze van basis voor het
apparaat, onderin een paar zware ber-
koens vastgeschroefd. De dokter fungeerde
daarbij als gangmaker, maar Timms bleef
het phlegma in eigen persoon. Pas tegen
twaalven werd de pomp geplaatst en daar
na kwam het apparaat aan de beurt. Dit
werk liep betrekkelijk vlot van stapel.
Geen hall uur nadat ik het apparaat had
laten zakken dook Timms voor de zoo-
veelste maal in het logies midscheeps weg
en kwam na een poosje met het duikers-
pak weer boven, dat onder de tent op het
achterdek uitgespreid en zorgvuldig ge
ïnspecteerd werd.
„Dat 's wei in orde", besliste hij, na een
paar minuten, evreden, „maar gebruike
kenne we het niet, tenminste nu niet. Met
een springvloed als deze is 't niks gedaan.
Wachten tot morge tot 't eb is, dat is de
raad van kapitein Timms tijd genog om
dan naar zeeslakken en ouwe haif-verteer-
de botten gaan visschen Morgenochtend,
eerder niet, zegt-ie."
En bij dat besluit bleef hij, tegen alles
wat wij, de dokter en ik, ten voordeele
van onmiddellijk beginnen wisten aan te
voeren, in. Dus zat er niet veel anders op
dan teruggaan en ons voor het verdere
van dien dag in het kamp weg-stouwen.
't Was snik-heet. Terwijl Timms vlijtig
aan het kokkerellen toog, recruteerde ik
de geheele bemanning van de dhow om
hout te kappen en een soort van stellage
te bouwen, waarover we, bij wijze van tent
het zeil van de dhow konden trekken. Dan
hadden we tenminste één plek, waar we
onze maaltijden konden gebruiken, zonder
dat we zelf tegelijkertijd door de bijna
loodrecht neervallende zonnestralen gaai-
gestoofd werden. De Swahili's werkten als
lastdieren Binnen het uur was de geïm
proviseerde tent gereed. Toen dit werk was
afgeloopen. vertelde ik hun. dat ze nu wel
weer naar de dhow mochten teruggaan.
Achter elkaar gingen ze het pad af
Hamzar sloot de rij. Bij gebrek aan iets
beters te doen keek ik hen na tot ze, be
neden aan de rotsmassa, die Lighthouse
Hill heet, het strand dwars overstaken.
Opeens was 't, of ik een schok kreeg. Iets
in de manier van loopen van Hamzar had
mijn aandacht getrokken dat eigenaardige
slingeren met zijn voeten en nu opeens,
die katachtige vlugheid van bewegen bij
het te water duwen van de boot Nu
begreep ik, waarom de mysterieuze nach
telijke bezoeker me bekend voorgekomen
was. 't Was Hamzar geweest, niemand
anders! Positief, ik vergiste me niet! Maar
om extra zeker van mijn zaak te zijn,
als je iemand van iets dergelijks beschul
digen gaat, is dat wel noodig daalde ik
eveneens het pad af, wachtte achter een
vooruitstekende rotspunt tot de heeren
Swahili's aan boord gegaan waren en ging
toen de voetafdrukken van vriend Hamzar
bekijken Ik was gelukkig zoo verstandig
geweest, om de voetafdrukken van het
„spook" op te meten. En alle maten klop
ten, klopten precies.
Wat moest dat beteekenen? Wat had
Hamzar in het holle van den nacht op het
eiland uitgevoerd? Hoe was hij er geko
men? En hoe was hij weer teruggegaan?..
Natuurlijk kon de man zwemmen, maar.1
Merkwaardig, buitengewoon merkwaardig!
Maar niet alleen merkwaardig, verontrus
tend en in hooge mate onaangenaam. Wat
zou dr. Flint van deze nieuwe complicatie
zeggen?
Ik klom naar het plateau en bracht ver
slag van mijn ontdekking uit.
Voor de eerste maal sedert mijn kennis
making met hem, zag ik hem geïntimi
deerd.
„Hm! Hm!", knorde hij met een beden
kelijk gezicht. „Dat is geen prettige tij
ding, Cleveland! Een buitengewoon onaan
gename geschiedenis, buitengewoon on
aangenaam! We zullen den man van
stonde aan in het oog moeten houden.
Maar hij mag niet merken, dat wij hem
verdenken. Dat zou fataal voor onze plan
nen zijn. Onthoud dat, Cleveland! Fataal'
Gewoonweg fataal!"
Maar na een paar minuten nadenken
had hij zijn gewoon optimisme weer terug.
„Maar daarom niet getreurd. Tobben
heeft nog nooit iemand iets gegeven. En
daarbij, feitelijk hebben we er ook geen
reden voor. Zooals de zaak nu staat, heb
ben we de schedels over twee, misschien
drie dagen. Voor het eind van de week zijn
we dus al weg. En dan.dan, beste Cle
velanddan is het onze beurt om te
lachen.
Ik hoopte van harte dat hij gelijk mocht
krijgen. Maar voor het oogenblik had ik
niet den minsten lust in lachen. Ik voor
mij had een voorgevoel, dat alles niet zoo
van een leien dakje zou gaan als de dokter
wel dacht.
Ik besloot het eiland te gaan verken
nen. Ik bevond me op het eerste plateau
en dus lag het voor de hand, dat ik met
Lighthouse Hill begon. Na een minuut of
twintig klimmen had ik het plateau van
de fortruïne bereikt. De ruïne zelf was een
teleurstelling, maar het uitzicht van dit
hooge punt af was schitterend. Ik wan
delde het plateau dwars over en ging zit
ten. Ondanks de vrij sterke lichaamsbewe
ging ik had twintig minuten lang aan
één stuk door, en in een vlug tempo ge
klommen voelde ik me heel wat beha-
gelijker dan in het kamp. Daar boven had
je tenminste nog wat wind!
De westelijke lagune leek van gepolijst
zilver, 't Was of dat groote hei-glimmende
vlak me hypnotiseerde. Het eiland veran
derde in een reusachtig luchtschip, dat
door de ruimte voort vloog, het donderen
van de branding in het zware ronken van
geweldige motoren
Opeens merkte ik. dat ik zat te knik
kebollen. Ik stond op. liep om het fort
heen, zocht en vond het uiterst primitieve
pad, dat van het fort-plateau naar de
„Neck" loopt en ging op weg. Even voorbij
het moeras hield het dalen op; ik had het
smalle lage middengedeelte van het eiland
bereikt. Maar van hier af werd het pad
bijna onbegaanbaar. Met groote moeite
baande ik me tusschen de weelderig-
groeiende woekerplanten door een weg.
Pas om over drieën bereikte ik Ras
Ngombe, de puntige landtong, die onmid
dellijk ten Westen van Sudi Hill in South
Channel uitsteekt, 't Was eb
Hoe ik opeens aan het plan kwam om
op dat eiland een kijkje te gaan nemen,
weet ik niet. In elk geval had mijn gezond
verstand me moeten zeggen, dat het on
uitvoerbaar was Wat bij eb begaanbaar
terrein was, zou een half uur na het kee
ren van het getij één stroom van kolkend
en zuigend water zijn. Maar dat zag ik over
het hoofd.
(Wordt vervolgd).